Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-IV nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28600-IV nr. 14 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2003
Ten behoeve van het algemeen overleg met de vaste commissies voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en voor Justitie op 13 maart a.s. hecht ik eraan u door middel van deze brief in kennis te stellen van de actuele beleidsontwikkelingen op het terrein van de Koninkrijksrelaties, in het bijzonder van de rechtshandhaving en het veiligheidsbeleid. Dit doe ik onder meer aan de hand van het verslag van mijn werkbezoek dat ik van 23–28 februari jl. bracht aan Aruba en de Nederlandse Antillen.
1. Werkbezoek aan Aruba en de Nederlandse Antillen
Het afgelopen jaar is de benadering door Nederland van Aruba en de Nederlandse Antillen verzakelijkt. Er is meer aandacht voor de effectiviteit en duurzaamheid van de uit Hoofdstuk IV ingezette middelen en ook wordt niet meer ontkend dat de belangen van de landen soms uiteen kunnen lopen. Door de verzakelijkte toon leek de afgelopen maanden de dialoog tussen de landen onder druk komen te staan. Het leek mij, mede om die reden, wenselijk om ondanks de demissionaire status van het kabinet een werkbezoek te brengen aan de Nederlandse Antillen en Aruba. Voorts was het voor de voortgang op een aantal dossiers van belang om op politiek niveau afspraken te maken.
Tijdens mijn bezoek heb ik vele gesprekken gevoerd met bestuurders en personen uit het maatschappelijk middenveld. Mij is de openhartige wijze waarop de gesprekken gevoerd konden worden opgevallen. Ik heb op een aantal terreinen, zoals de rechtshandhaving afspraken kunnen maken. Op terreinen waar de standpunten nog uit elkaar lagen is een aantal goede procedurele afspraken gemaakt en zijn lijnen voor de toekomst uitgezet.
Bij deze brief treft u aan het programma van mijn werkbezoek (bijlage 1)1.
Met de oprichting van het Fondo Desaroyo Aruba (fonds voor de ontwikkeling van Aruba; hierna te noemen: FDA) zijn in de dialoog tussen Aruba en Nederland de financiële aspecten van de hulprelatie veel minder dominant geworden. Minister-president Oduber en ik hebben samen geconcludeerd dat dit de gelegenheid biedt voor een meer open en gelijkwaardig gesprek. Ook andere gesprekspartners in Aruba gaven aan dat de oprichting van het FDA een positieve wending heeft gegeven aan de dialoog tussen de landen. Mij is gebleken dat ook zonder directe financiële hulp van Nederland Aruba in staat is financiële problemen op te lossen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de hotelgarantieproblematiek. Ik heb waardering voor de wijze waarop men deze problemen heeft opgepakt en oplossingen heeft gevonden.
Minister-president Oduber en ik hebben overigens besloten op korte termijn afspraken te maken over de overdracht van het Nederlandse aandeel in het Mariott-hotel.
In de huidige dialoog tussen de landen komt de inhoud van het Koninkrijksverband meer voorop te staan. Ik heb kunnen constateren dat het Koninkrijksverband in Aruba niet ter discussie staat. De Arubaanse regering en ik zijn het er over eens dat op een aantal terreinen het Koninkrijk zijn meerwaarde kan tonen, met name op het terrein van de rechtshandhaving. Ik heb aangegeven dat ik de Rijksministerraad meer zou willen gebruiken als gremium waarin onderwerpen kunnen worden besproken die de belangen van alledrie de landen raken.
Zowel in gesprekken met minister-president Oduber als met minister van Justitie Croes is openhartig gesproken over de ontwikkelingen op het terrein van de rechtshandhaving. Het ging hierbij onder meer over de vraag of Aruba afstand wil nemen van de samenwerking tussen de landen van het Koninkrijk, zoals bij de Kustwacht, het RST en het Gemeenschappelijke Hof van Justitie. Ook heb ik met hem gesproken over bezwaren die bij hem leven in verband met de totstandkoming van regelgeving met betrekking tot de Rijkswet op het Nederlanderschap, met name op het punt van de verantwoordelijkheid van de minister van Vreemdelingenbeleid en Integratie als minister van het Koninkrijk. In de Rijksministerraad van 7 maart jl. is vastgesteld dat de minister van Vreemdelingenbeleid en Integratie minister van het Koninkrijk is.
Ik heb mijn grote zorgen uitgesproken over deze ontwikkelingen en laten weten dat het niet gewenst is dat Aruba op justitieel terrein een geheel eigen koers vaart. Hiermee kan het Koninkrijksverband onder druk komen te staan.
Minister Croes erkende dat de rechtshandhaving een terrein is waarop het Koninkrijk zijn meerwaarde kan tonen, maar dat Aruba ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. Wij hebben afgesproken om een samenwerkingsprogramma rechtshandhaving aan te passen. Op basis van een gedegen probleemanalyse zal de samenwerking op dit terrein tussen de landen verder vormgegeven worden. De financiering van het programma zal ten laste komen van de middelen voor het FDA.
In diverse gesprekken is de Kustwacht aan de orde geweest. Ik heb hierbij met name de financiële bijdrage van Aruba ter sprake gebracht. Over de financiering van de Kustwacht heb ik eerder tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting 2003 aangegeven dat ik het van groot belang acht dat de Nederlandse Antillen en Aruba aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Ik acht dit van belang vanwege de betrokkenheid van de landen aan de Kustwacht. De Kustwacht is opgericht door de drie landen en behoort ook door de drie landen in stand te worden gehouden. Financiering uit Hoofdstuk IV van de bijdragen van de landen is om die reden onwenselijk. De regering van Aruba zal de financiële bijdrage aan de Kustwacht 2003 voldoen en heeft aangegeven de bijdrage 2002 alsnog te willen betalen.
Teneinde de Kustwacht effectiever te kunnen laten functioneren, zijn extra investeringen nodig. Ik heb de Arubaanse regering aangegeven dat ik bereid ben de noodzakelijke investeringen in de Kustwacht uit Hoofdstuk IV te financieren op voorwaarde van betaling door Aruba en de Nederlandse Antillen van de bijdrage 2003 en volgende jaren. Extra investeringen moeten aantoonbaar leiden tot meer effectiviteit van de Kustwacht. Hiertoe zal de Kustwacht meetbare doelstellingen moeten formuleren. Voorts heb ik aangegeven dat ik begrip heb voor het standpunt van Aruba dat de Kustwacht zichtbaarder voor de Arubaanse kust opereert. De inzet van de Kustwacht moet echter wel geschieden op basis van een objectieve criminaliteitsbeeldanalyse. Ten slotte heb ik aangegeven dat de effectiviteit van de Kustwacht mede afhankelijk is van de samenwerking met de Landsdiensten. Ik voeg hieraan toe dat het oprichten van een eigen Arubaanse Kustwacht («warda nos costa») hierbij mijns inziens niet bevorderend werkt.
In verschillende gesprekken kwam het functioneren van de parlementaire democratie in Aruba ter sprake. Het functioneren van de Staten en het versterken van de democratie zijn onderwerpen die op de agenda staan van zowel de Staten als van de Arubaanse regering. De voorzitter van de Staten meldde mij dat hij dit jaar een debat over deze onderwerpen zal houden in de Staten. Ik acht het een goede ontwikkeling dat de regering en de Staten van Aruba nadenken over de versterking van de parlementaire democratie. De contactplanbijeenkomsten van de drie parlementen kunnen hieraan wellicht een goede bijdrage leveren.
Ten slotte heb ik de onduidelijkheid die in Nederland bestaat over de toelating van (Europese) Nederlanders in Aruba ter sprake gebracht. Er zou sprake zijn van feitelijke belemmeringen voor Nederlanders om zich op Aruba te vestigen. Er is afgesproken dat Aruba en Nederland deze kwestie gezamenlijk zullen bezien, mede aan de hand van knelpunten die in de praktijk zijn gebleken.
Ook mijn bezoek aan de Nederlandse Antillen heb ik als waardevol ervaren. Evenals in Aruba heb ik in de Nederlandse Antillen een groot aantal openhartige gesprekken kunnen voeren over verschillende onderwerpen.
Met minister-president Ys en met de bestuurscolleges van de eilandgebieden heb ik diepgaand gesproken over de bestuurlijke verhoudingen tussen de eilandgebieden en het land en met Nederland. Ik kom hier later in deze brief uitgebreid op terug.
Naast de staatkundige verhoudingen kwam in gesprekken ook de meerwaarde van het Koninkrijk ter sprake. Mijn indruk is dat die meerwaarde duidelijk wordt beleefd in de Nederlandse Antillen, bijvoorbeeld op het terrein van de rechtshandhaving. Ik heb ook hier aangegeven dat ik graag de Rijksministerraad vaker wil gebruiken als forum om onderwerpen te bespreken die alledrie de landen aangaan. Een voorbeeld hiervan is de bespreking van het onderwerp integriteit dat ik in december heb geagendeerd in de Rijksministerraad.
Zowel de landsregering als de eilandgebieden ondersteunen de uitgangspunten van het advies van de werkgroep-Wijers. Zij onderschrijven de conclusie dat de oprichting van het ontwikkelingsfonds een bijdrage zal leveren aan betere verhoudingen tussen de eilandgebieden en het land en de verhouding met Nederland. Er is ook overeenstemming over de noodzaak om de eilandgebieden te betrekken bij de totstandkoming van het fonds en bij de aansturing van het fonds.
Met minister-president Ys heb ik overeenstemming bereikt over het oprichten van het ontwikkelingsfonds. Het voornemen is om het ontwikkelingsfonds te laten starten op 1 januari 2004 met de huidige samenwerkingsprogramma's. Ten behoeve van de oprichting van het fonds is een protocol opgesteld. Minister-president Ys zal, na behandeling in de Antilliaanse ministerraad mededelen of de Nederlandse Antillen dit protocol zullen ondertekenen.
Tijdens de bijeenkomst met de Raad van Ministers is gesproken over de noodzaak van het op korte termijn uitvoeren van nulmetingen voor de samenwerkingsprogramma's Duurzame Economische Ontwikkeling en Bestuurlijke Ontwikkeling. Ik heb erop gewezen dat reeds bij de ondertekening van het protocol inzake de totstandkoming van de samenwerkingsprogramma's in december 2001 is aangegeven dat ten behoeve van de programma's nulmetingen uitgevoerd moesten worden. Met name met betrekking tot het programma Duurzame Economische Ontwikkeling zijn deze zogenoemde baselinestudies nog niet van de grond gekomen. Ik heb hier minister Cova van Economische Zaken in januari jongstleden schriftelijk op attent gemaakt. Ik heb hem aangegeven dat voor 15 maart as. tussen beide landen overeenstemming moet zijn bereikt over de Terms of Reference (TOR) voor de baselinestudies, anders zal ik de financiering van het programma stopzetten. Tijdens mijn gesprek met de Raad van Ministers is uitgebreid gediscussieerd over de baselinestudies en de brief die ik hierover aan minister Cova schreef. Conclusie van de discussie was, dat ook de Antilliaanse regering het nut en de noodzaak van baselinestudies onderschrijft.
In gesprekken met zowel minister-president Ys, de landsregering als de bestuurscolleges heb ik mijn zorgen geuit over de openbare financiën, bijvoorbeeld over de achterstanden in de jaarrekeningen. In het verlengde hiervan heb ik aangegeven dat uitvoering van de adviezen van de commissie Havermans een bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de financiële functie in de Nederlandse Antillen.
In de zomer van 2002 heeft de commissie Havermans haar tweede advies uitgebracht. In dit advies zijn voorstellen gedaan voor de financiële verhoudingen tussen het land en de eilandgebieden. Naar verwachting zal de commissie in de zomer van 2003 komen met een eindadvies met voorstellen voor de kwantificering van het solidariteitsfonds. Ik kan mij in hoofdlijnen vinden in de aanbevelingen van het tweede advies. Minister-president Ys gaf aan dat de Antilliaanse regering nog geen definitief standpunt heeft ingenomen, maar dat binnenkort hoopt te doen. Hij gaf tevens aan dat de Nederlandse Antillen graag willen spreken over de voeding van het fonds. Thans dragen de Nederlandse Antillen 55%, Aruba 25% en Nederland 20% bij aan het fonds. Ik heb aangegeven dat ik het op dit moment niet opportuun acht om te spreken over de voeding van het fonds. Van belang is dat uitvoering wordt gegeven aan de adviezen. Indien de Antillen een structurele betrokkenheid tonen bij de uitvoering van de adviezen ben ik bereid een wijziging in de voeding van het fonds te bespreken.
De regering van de Nederlandse Antillen heeft enige tijd geleden armoedebestrijding als een belangrijk thema benoemd. Tijdens mijn werkbezoek heb ik hierover gesproken met de Raad van Ministers. Ik heb aangegeven dat ik bereid ben bij te dragen aan een analyse van de armoedesituatie door de Wereldbank. Van belang is echter dat de Antillen hiervoor zelf het initiatief nemen. Op basis van de poverty analysis kan beoordeeld worden welke maatregelen op welke terreinen wenselijk zijn. De Antilliaanse regering gaf aan overwegend positieve ervaringen te hebben met de Wereldbank en dat zij bereid is met de Wereldbank te overleggen over een onderzoek op de Antillen. Men gaf aan ook contacten te hebben gelegd met UNDP (United Nations Development Program) om te bezien welke bijdrage UNDP kan leveren. Ik heb mijn waardering uitgesproken voor dit initiatief van de Antillen en heb aangegeven dat het mij logisch voorkomt dat de Wereldbank bij bovengenoemde analyse ook UNDP betrekt.
Naar aanleiding van de arrestatie van een gedeputeerde van het eilandgebied Curaçao en huiszoekingen bij enkele andere gedeputeerden op verdenking van fraude bij overheids-NV's in december, heb ik het initiatief genomen het onderwerp integriteit van het bestuur te agenderen in de Rijksministerraad in december jongstleden. Afgesproken is dat de drie landen van het Koninkrijk ten behoeve van de Rijksministerraad van 7 maart 2003 een rapportage op zouden stellen over de maatregelen die in de landen zijn genomen om integriteit te bevorderen. Ik heb tijdens mijn bezoek het belang van de integriteit van het bestuur nog eens onderstreept. Minister Voges heeft mij vervolgens geïnformeerd over de maatregelen die in de Antillen zijn genomen en hij heeft een tijdige rapportage aan de Rijksministerraad in het vooruitzicht gesteld. Aangezien de rapportage van de Nederlandse Antillen op 7 maart niet was ontvangen, is de bespreking van het onderwerp aangehouden tot de vergadering van de Rijksministerraad april as.
Tijdens mijn bezoek heeft minister Ribeiro van Justitie voorgesteld om de samenwerking op terrein van de rechtshandhaving op een meer programmatische wijze vorm te geven. Voor het opstellen van een programma rechtshandhaving heeft hij inmiddels een werkgroep onder leiding van de procureur-generaal ingesteld.
Ik heb het gezamenlijk belang van een goede rechtshandhaving benadrukt en aangegeven dat een samenwerkingsprogramma rechtshandhaving mij aanspreekt. Wij hebben afgesproken om er naar te streven het programma binnen een half jaar vorm te geven. De bedoeling is om het programma – dat aan dezelfde eisen moet voldoen als de overige samenwerkingsprogramma's – uiteindelijk ook via het nog op te richten ontwikkelingsfonds te financieren.
Evenals in Aruba heb ik in de Nederlandse Antillen de Kustwachtbijdrage ter sprake gebracht. Ik heb ook aan de Nederlandse Antillen aangegeven dat ik er bijzonder aan hecht dat men de bijdrage voldoet en dat dat een voorwaarde voor mij is voor financiering van de benodigde investeringen uit Hoofdstuk IV. Ik voeg hier aan toe dat de verhoging van de financiële bijdrage uit Hoofdstuk IV en de ontwikkeling van een programma rechtshandhaving gevolgen zullen hebben voor de coördinatie en aansturing van de Kustwacht aan Nederlandse zijde. Hierover vindt thans overleg plaats aan Nederlandse zijde. Na besluitvorming hierover in de Rijksministerraad zal ik u nader informeren.
De regering van de Antillen heeft – ondubbelzinnig – het belang van de Kustwacht onderstreept en de bereidheid getoond in samenwerking met de eilandelijke opsporingsdiensten mee te werken aan het verhogen van de effectiviteit van de Kustwacht.
Tijdens mijn werkbezoek heb ik gesproken met de bestuurscolleges van alle eilandgebieden. Evenals de gesprekken met de regering waren dit constructieve gesprekken waarbij over tal van onderwerpen is gesproken. Alle gesprekspartners benadrukten het belang van de oprichting van een ontwikkelingsfonds en de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Havermans. In de gesprekken kwam naar voren dat men zich zorgen maakt over de uitvoering van de baselinestudie en daarmee de voortgang van het programma Duurzame Economische Ontwikkeling.
Ik heb aangegeven dat het uitvoeren van de baselinestudies een conditionele voorwaarde is voor continuering van het samenwerkingsprogramma. De noodzaak van baselinestudies is reeds lange tijd bekend en men moet de minister van Economische Zaken aanspreken op het feit dat de studies nog niet in gang zijn gezet.
Met name in de gesprekken met het bestuurscollege van Bonaire en met de gezaghebber van Sint Maarten kwam de rechtshandhaving aan de orde. Door de strenge aanpak van drugskoeriers op Curaçao ziet men een verschuiving van drugsmokkel via Sint Maarten en Bonaire. Ik heb aangegeven dat ik mij in het gesprek met de regering bereid heb getoond om de middelen voor de aanpak drugskoeriers langer beschikbaar te stellen en dat hieruit maatregelen ten behoeve van de aanpak van drugskoeriers bekostigd kunnen worden. Voorts heb ik verwezen naar het op te stellen programma rechtshandhaving, waarin ook structurele verbeteringen in de rechtshandhaving op de eilanden een plaats moeten krijgen.
In het gesprek met het bestuurscollege van Saba waren het ontwikkelingsfonds en het Solidariteitsfonds de belangrijkste gespreksthema's. Daarnaast kwam de problematiek rond het herstel van de zeehaven aan de orde. Uit de samenwerkingsmiddelen is € 9 mln beschikbaar gesteld voor dit project.
Ook met Sint Eustatius vormden het ontwikkelingsfonds, het Solidariteitsfonds, alsook de rechtshandhaving de belangrijkste thema's.
In het gesprek met het bestuurscollege van Bonaire heb ik gesproken over de gevolgen van het verleggen van de routes van de KLM. Sinds 1 december 2002 maken de KLM-vluchten naar Peru en Equador tussenlandingen op Bonaire. Als gevolg hiervan wordt Bonaire geconfronteerd met een toename van het aantal drugskoeriers. Overigens stapt maar een beperkt aantal passagiers in op Bonaire, namelijk 20 tot 40 passagiers per vlucht. De problematiek op Bonaire is daarom niet zo omvangrijk als op Curaçao.
Op Sint Maarten heb ik vanzelfsprekend uitvoerig gesproken over de staatkundige veranderingen die men wenst. Ik ga hierna daar uitgebreid op in. Voorts heeft men gewezen op het toenemend aantal drugskoeriers dat via Sint Maarten reist. Ten slotte heeft men aangegeven dat de geldleningsbevoegdheid voor Sint Maarten, waarover in de Rijksministerraad afspraken zijn gemaakt, nog niet in werking is kunnen treden. Ik heb dit na terugkeer op Curaçao aan de orde gesteld bij minister-president Ys en er bij hem op aangedrongen snel de noodzakelijke wijzigingen in de Eilandenregeling Nederlandse Antillen door te voeren. Voorts heb ik aangegeven de voortgang van de uitvoering van het betreffende Rijksministerraadbesluit in de Rijksministerraad ter sprake te zullen brengen.
In het gesprek met het bestuurscollege van Curaçao kwamen de hiervoor genoemde onderwerpen eveneens aan de orde. Bij de bespreking van de onderwerpen viel mij vooral de aandacht voor de bestuurlijke verhoudingen tussen Land en Eilandgebied op, ondanks de beperkte fysiek afstand tussen beiden.
In 2004 is het vijftig jaar geleden dat het Statuut voor het Koninkrijk tot stand kwam. Zoals ik bij de behandeling in de Tweede Kamer van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting 2003 heb aangegeven, is dit jubileum een goede gelegenheid om te onderzoeken voor welke onderwerpen het Statuut door de tijd is achterhaald en aanpassing behoeft. Met name moet onderzocht worden welke gevolgen de steeds verdergaande Europese integratie heeft (zie het slot van deze brief) en op welke wijze ingespeeld moet worden op de internationale criminaliteit en bedreigingen van de veiligheid. Tijdens het bezoek heb ik dit onderwerp bij de Arubaanse en de Antilliaanse regering aan de orde gesteld.
De minister-president van Aruba heeft aangegeven in beginsel positief te staan tegenover een onderzoek als hier bedoeld en daaraan een bijdrage te willen leveren.
In het gesprek met de Antilliaanse regering, legde de minister-president een relatie met de discussie over de staatkundige verhoudingen die op de Nederlandse Antillen plaatsvindt. Hij achtte na 50 jaar een evaluatie van het Statuut een goede zaak. Hij was bereid het onderwerp in de Antilliaanse ministerraad aan de orde te stellen. Voorts wees hij op de positie die het Antilliaanse kabinet heeft ingenomen over de wens van Sint Maarten de positie van Land binnen het Koninkrijk te krijgen. Dit zou op een later moment ook aan de orde gesteld moeten kunnen worden in deze discussie.
In reactie hierop heb ik aangegeven bereid te zijn de problematiek van de staatkundige verhoudingen inhoudelijk te willen laten bestuderen. Nagegaan moet worden voor welke problemen oplossingen moeten worden gevonden. Tevens heb ik aangegeven niet in te zien op welke wijze verdere versnippering van de Nederlandse Antillen een bijdrage kan leveren aan verbetering van de kwaliteit van het bestuur.
Wat betreft de discussie op de Nederlandse Antillen heb ik geconstateerd dat deze alleen gaat over staatkundige modellen, zonder dat daaraan een analyse van de inhoudelijke vraagstukken ten grondslag ligt. Nederland is bereid een bijdrage te leveren aan het maken van een dergelijke analyse. Op basis daarvan kan een vruchtbare dialoog tussen alle betrokken partijen tot stand komen.
De staatkundige verhoudingen zijn ook aan de orde gekomen in de gesprekken met de bestuurscolleges van de Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Geconstateerd werd dat het uitvoering geven aan het rapport van de commissie Wijers, de oplossing van de problemen rond het Solidariteitsfonds en het, zoals in de Rijksministerraad is afgesproken, tot stand brengen van een geldleningsbevoegdheid voor het eilandgebied Sint Maarten, een aantal belangrijke knelpunten zou wegnemen.
Het bestuurscollege van Sint Maarten wees op het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking van Sint Maarten en het streven naar een positie als land binnen het Koninkrijk. Ik heb daarop gereageerd dat het zelfbeschikkingsrecht om uit het Koninkrijk te treden wordt erkend, maar dat voor wijziging van positie binnen het Statuut de instemming van de drie landen van het Koninkrijk noodzakelijk is. Daarbij heb ik, evenals in het gesprek met de Antilliaanse regering, aangegeven de oplossing van inhoudelijke problemen na te streven. Een status van Sint Maarten als land binnen het Koninkrijk heb ik om deze reden afgewezen. Ik heb de bereidheid getoond desgewenst met de afzonderlijke eilandgebieden de dialoog aan te willen gaan om tot een oplossing van problemen te komen.
Ook in het gesprek met het bestuurscollege van Curaçao kwamen de vragen rond de staatkundige verhoudingen binnen de Nederlandse Antillen aan de orde. Het bestuurscollege wees op een aantal zaken waarin de verhouding tussen het eilandgebied en het Land problematisch is.
In het afsluitende gesprek met de Antilliaanse minister-president heb ik geconstateerd dat het wenselijk is de komende weken overleg te plegen over de instelling van een commissie die op de hierboven genoemde punten het functioneren van het Statuut gaat onderzoeken. Tot de werkzaamheden van de commissie kan ook behoren het doen van onderzoek naar inhoudelijke problemen in de verhouding tussen het Land en eilandgebieden van de Nederlandse Antillen.
Tijdens het algemeen overleg op 13 maart aanstaande zal worden gesproken over de derde voortgangsrapportage rechtshandhaving en veiligheidsbeleid d.d. 21 augustus 2002.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting 2003 is het onderwerp rechtshandhaving uitgebreid aan de orde geweest. Voor de meest actuele stand van zaken verwijs ik u naar bovenstaand verslag van mijn werkbezoek aan de Nederlandse Antillen en Aruba. Het onderwerp rechtshandhaving was hierbij een belangrijk punt van bespreking.
Met Aruba en de Nederlandse Antillen heb ik afspraken gemaakt voor het opstellen van samenwerkingsprogramma's rechtshandhaving. Ik stel mij voor dat ik u over de totstandkoming en vervolgens de uitvoering van het programma informeer binnen de normale begrotingscyclus. Een separate rapportage rechtshandhaving kan daaraan mijns inziens weinig meer toevoegen.
Tijdens het algemeen overleg op 13 maart aanstaande zal ook worden gesproken over het IMF. In mijn brief van 28 januari jl. (kamerstuk 28 600 IV, nr. 13) heb ik u reeds geïnformeerd over het Nederlandse beleid ten aanzien van de inzet van het IMF op de Nederlandse Antillen. In aanvulling daarop bericht ik u als volgt.
Het IMF zal van 6 tot en met 19 maart 2003 een Artikel IV consultatie uitvoeren op de Nederlandse Antillen. Deze tweejaarlijkse consultatie houdt een analyse in van het monetaire beleid in de context van het Antilliaanse overheidsbeleid. Bijzondere aandacht zal daarbij uitgaan naar de overheidsfinanciën en het sociaal-economische beleid van de Antilliaanse regering, dat is omschreven in het Regeerprogramma van 19 december 2002. Uit hoofde van voornoemde analyse zal het IMF in haar rapportage aanbevelingen doen aan de Antilliaanse regering. Het IMF zal tijdens de Artikel IV consultatie eveneens bezien op welke manier zij de Antilliaanse regering in de komende periode het meest effectief kan ondersteunen bij het onder controle brengen van de overheidsfinanciën.
Zodra de uitkomsten van de Artikel IV consultatie door het IMF zijn vastgesteld, zal ik u hierover informeren.
4. De relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met de EU
Van de zijde van de Kamer is verzocht om informatie over de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met de EU. Hierna ga ik in op dat verzoek.
Eind 2001 is een nieuw LGO-besluit in werking getreden. Dit besluit voorziet tegelijkertijd in de toegang voor producten van oorsprong uit de LGO met vrijstelling van douanerechten, en in oorsprongregels die cumulatie mogelijk maken met producten van oorsprong uit de ACS-staten (Afrika, Caraïben en Stille Oceaan) en met producten van oorsprong uit de EU. De EU stelt dat deze regeling ernstige verstoringen veroorzaakt, of dreigt te veroorzaken, van de werking van bepaalde gemeenschappelijke marktordeningen in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Dit geldt met name voor de sectoren rijst en suiker. Voor rijst is daarom de cumulatie van oorsprong beperkt. Wat betreft suiker kampt de communautaire markt met een overschot. In de preambule van het LGO-besluit staat dat de uitvoer van suiker slechts een geringe bijdrage levert aan de ontwikkeling van de LGO. De ontwikkeling weegt volgens de EU niet op tegen de verstoring die voor de betrokken sectoren van de communautaire markt wordt veroorzaakt. Om deze reden zijn er in het nieuwe LGO-besluit oorsprongregels vastgesteld die voor suiker de mogelijkheid tot oorsprongcumulatie uitsluiten, wanneer alleen minimale bewerking wordt uitgevoerd.
Voor informatie over de jaarlijkse quota verwijs ik naar bijlage 21 bij deze brief.
De Nederlandse Antillen en Aruba ontvangen financiële bijstand op basis van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).
De Nederlandse Antillen hebben in steeds mindere mate recht op deze financiële bijstand. Een van de redenen die hieraan ten grondslag ligt, is dat de Nederlandse Antillen in toenemende mate niet voldoen aan de armoedecriteria van de EU. Een bijkomende reden is dat de Nederlandse Antillen in het verleden de financiële bijstand niet volledig uitgeput hebben.
Aruba mag geen aanspraak meer doen op de financiële bijstand wegens de goede economische omstandigheden waarin het land verkeert.
Voor de bedragen van het EOF met betrekking tot de Nederlandse Antillen verwijs ik u naar bijlage 2 bij deze brief.
In het verleden zijn verschillende deelonderzoeken geweest naar aspecten van de internationale oriëntatie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Nooit is de langere termijn vraag bekeken op welke wijze de landen zich moeten richten op de relaties met regionale organisaties, met andere (Amerikaanse) landen, en de relatie met de EU. Ik ben van mening dat het zinvol is een studie te verrichten naar deze internationale oriëntatie van de Nederlandse Antillen en Aruba. Ik stel mij voor dat deze studie een onderscheidenlijk onderdeel vormt van het hiervoor genoemde onderzoek in het kader van het vijftigjarig bestaan van het Statuut in 2004. Over de vormgeving van dit onderzoek zal ik u nog nader berichten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28600-IV-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.