28 600 IV
Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2003

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2002

Dinsdagavond 17 december is door de heren Van Oven en Rosenmöller wederom de mogelijkheid aan de orde gesteld een bedrag van € 8 miljoen door te schuiven naar de begroting 2003, bovenop de reguliere eindejaarsmarge (EJM) van Hoofdstuk IV die € 9,1 miljoen bedraagt. Verwezen werd naar een uitspraak van Minister Hoogervorst gedaan in het debat over de Najaarsnota waaruit zou blijken dat de mogelijkheid bestond meer geld over te hevelen dan de reguliere EJM.

De Minister van Financiën heeft gesproken over de EJM van Hoofdstuk VII. De vraag was of de niet bestede middelen voor Antilliaanse jongeren deel uit kunnen maken van deze EJM en dus meegenomen kunnen worden naar volgend jaar. Het antwoord van de Minister was dat dit kon voor zover het paste binnen de maximaal toegestane EJM voor dit Hoofdstuk. De minister van Financiën heeft dus geen uitzondering op de regel toegestaan doch juist gewezen op de toepassing van de regel dat de EJM aan een maximum is gebonden en bestemd is voor het kunnen nakomen van verplichtingen die in het betreffende begrotingsjaar niet tot besteding zijn gekomen.

In het licht van het bovenstaande zie ik geen reden terug te komen op hetgeen ik u over dit onderwerp reeds eerder heb gemeld.

Het bedrag van € 8 miljoen waarmee bij tweede suppletore wet de begroting 2002 van Hoofdstuk IV wordt verlaagd, is geen bezuiniging. Het is geld dat in 2002 niet is besteed omdat de Antilliaanse regering onvoldoende projectvoorstellen heeft ingediend en in de uitvoering van de samenwerkingsprogramma's vertraging is opgetreden.

Overheveling van gelden naar een volgend begrotingsjaar is slechts toegestaan indien het niet tot besteding gekomen juridische verplichtingen betreft. Overheveling van gelden ten behoeve van armoedebestrijding kan gezien deze regel niet, omdat de Nederlandse regering op dit moment geen juridische verplichtingen heeft op het terrein van de armoedebestrijding op de Nederlandse Antillen. Ik ontraad daarom de motie Rosenmöller. Van de motie gaat ook een verkeerd signaal uit, namelijk dat het niet leveren van prestaties op het gebied van de samenwerkingsprogramma's (wat tot onderbesteding leidt) zou leiden tot het additioneel beschikbaar stellen van middelen in een volgend begrotingsjaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven