28 600 A
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2003

nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2003

Bij het notaoverleg over het MIT (28 600 A, nr. 43) is door mw. Giskes een vraag gesteld gesteld die verband houdt met de relatie tussen BTW-compensatie en de Wet herverdeling wegenbeheer. Een aantal gemeenten heeft wegen overgedragen aan waterschappen, waardoor zij kosten moeten maken, zonder dat zij de BTW kunnen compenseren. Dit zou onbedoelde effecten opleveren. Ik heb toegezegd deze vraag schriftelijk te beantwoorden.

In zijn brief d.d. 23 mei 2001 (27 293, nr. 17) is door de Staatssecretaris van Financiën uiteengezet dat het om een aantal redenen niet zinvol is om de waterschappen onder de werkingssfeer van het BTW-compensatiefonds te brengen. De verstorende effecten van het niet onder het fonds vallen wegen niet op tegen de complicaties en administratieve lasten die zouden optreden indien waterschappen wel onder het fonds zouden worden gebracht.

De invoering van het BTW-compensatiefonds betekent voor het totaal van de gemeenten een budgettaire neutrale operatie, maar gaat onvermijdelijk gepaard met enige positieve dan wel negatieve effecten voor individuele gemeenten. Deze herverdelingseffecten treden op omdat de uitgavenstructuur van de verschillende gemeenten onderlinge verschillen vertoont. De situatie met betrekking tot het beheer van wegen (zijn deze wel of niet overgedragen aan waterschappen) is daarvan een voorbeeld.

Met het oog op deze herverdelingseffecten is bij het BTW-compensatiefonds een overgangsregime van kracht gedurende de eerste drie jaren, waardoor de negatieve effecten worden begrensd tot € 4,54 per inwoner. De staatssecretaris is van mening dat door deze overgangssystematiek voldoende waarborgen worden geboden voor het voorkomen van te grote negatieve effecten. In het kader van de monitoring en evaluatie van de invoering van het BTW-compensatiefonds wil hij bezien hoe een adequate structurele oplossing voor dit probleem gevonden kan worden voor na afloop van het overgangsregime.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer

Naar boven