nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State).Met dit voorstel van wet wordt in verband met het
bepaalde in artikel 137 van de Grondwet het voorstel tot verandering in de
Grondwet strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum,
vastgesteld bij de wet van 16 juli 2001 (Stb. 585), met het oog op de
tweede lezing daarvan opnieuw aanhangig gemaakt.
Voor de toelichting verwijzen wij naar de desbetreffende tussen de regering
en de Staten-Generaal gewisselde stukken en de daarover in de beide kamers
gevoerde beraadslagingen (Kamerstukken II 1999/2000, 2000/01, 27 033;
Handelingen II 2000/01, blz. 3207–3252, 3278–3300, 3403–3440,
3551–3552 en 3555; Kamerstukken I 2000/01, 27 033 (263, 263a, 263b);
Handelingen I 2000/01, blz. 1487–1506, 1552–1574, 1608–1612
en 1691).
Het kabinet is geen voorstander van het instrument referendum. Referenda
berusten naar het oordeel van het kabinet op de onjuiste veronderstelling
dat openbaar bestuur niet meer is dan de optelsom van afzonderlijke maatregelen
die naar believen kunnen worden afgewezen. Het kabinet stelt zich veeleer
het versterken van de representatieve democratie op basis van evenredige vertegenwoordiging
en een goed functionerend bestuur ten doel. Dat biedt de burger vertrouwen
dat zijn stem wordt gehoord en dat de complexe belangen in de maatschappij
op een zorgvuldige wijze tegen elkaar worden afgewogen. Het bestuur zal daar
steeds, maar in het bijzonder bij verkiezingen, verantwoording over moeten
afleggen.
Het kabinet zal dit voorstel van wet, tot indiening waarvan het zich,
gelet op het bepaalde in artikel 137 van de Grondwet gehouden acht, dan ook
niet ondersteunen.
De Minister-President,
Minister van algemene zaken,
J. P. Balkenende
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes