28 506
Enquête Srebrenica

nr. 10
VERSLAG VAN EEN WERKBEZOEK

Vastgesteld 1 april 2003

De voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica, de heer Bakker, heeft op 20 en 21 maart 2003 een werkbezoek gebracht aan Sarajevo, Tuzla en Srebrenica. De heer Bakker werd begeleid door de heer Van Toor, stafmedewerker van de enquêtecommissie. Het bezoek vloeide voort uit de belofte die de voorzitter tijdens een eerder werkbezoek, op 24 en 25 oktober 2002, aan de organisaties van nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica had gedaan, om het rapport van de enquêtecommissie persoonlijk te komen toelichten.1

Ten behoeve van dit bezoek heeft de commissie de voor de nabestaanden belangrijkste hoofdstukken van het rapport, namelijk hoofdstuk 4 (over de val van de enclave Srebrenica) en hoofdstuk 7 (bevindingen en aanbevelingen), laten vertalen in de Bosnische variant van het Servo-Kroatisch. Kopieën van deze vertaling zijn aan alle gesprekspartners overhandigd. Eerder hadden de bij het bezoek van oktober betrokken organisaties reeds een vertaling ontvangen van de ten behoeve van de perspresentatie op 27 januari 2003 gemaakte samenvatting van het rapport.

De delegatie spreekt zijn dank uit aan de ambassadeur van Nederland in Sarajevo, de heer Bosscher, en zijn medewerkers voor hun inspanningen bij de voorbereiding van het programma en voor de voortreffelijke begeleiding tijdens het bezoek.

De voorzitter van de enquêtecommissie,

Bakker

De griffier van de enquêtecommissie,

De Lange

DONDERDAG 20 MAART 2003 – SARAJEVO

Gesprek met Nederlandse ambassadeur

In het gebouw van de Nederlandse ambassade in Sarajevo vond een kort gesprek plaats met de Nederlandse ambassadeur, Robert Bosscher. Hierbij was ook aanwezig de plaatsvervangend Chef de Poste van de ambassade, Carel Brands. Belangrijkste onderwerp van gesprek was de voortgang van het Nederlandse hulpprogramma voor Bosnië-Herzegovina. De ambassadeur wees er op dat onlangs op het Ministerie van Buitenlandse Zaken was besloten dat de ambassade geen nieuwe committeringen meer voor dit jaar kon aangaan. Wel zouden de eerder aangegane verplichtingen worden voorgezet. De ambassade kon door dit besluit echter geen nieuwe projecten ondersteunen, wat tot onbegrip leidde bij de hierbij betrokken partners en NGO's. Deze «uitgavenstop» had ook gevolgen voor vervolgprojecten in het kader van de wederopbouw van Srebrenica en de terugkeerprogramma's voor de vluchtelingen.

Gesprek met organisaties van nabestaanden

Bij het gesprek in Sarajevo waren vertegenwoordigers aanwezig van vier organisaties van nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica: «Moeders van de enclaves Zepa en Srebrenica», «Moeders van Srebrenica en Podrinje», «Vrouwen van Podrinje» en de organisatie «Srebrenica 99». Voorts nam professor Smail Cekic, directeur van het instituut voor oorlogsmisdaden en internationaal recht van de Universiteit van Sarajevo, aan het gesprek deel.

De heer Bakker ging allereerst in op de activiteiten van de enquêtecommissie sinds zijn vorige bezoek in oktober 2002: de openbare verhoren, het onderzoek en de publicatie van het rapport van de commissie. Hij beklemtoonde dat de gesprekken van oktober 2002 hadden geleid tot een aanscherping van de tijdens de verhoren door de commissie gestelde vragen. Daarna gaf hij de belangrijkste bevindingen van de enquêtecommissie weer, in het bijzonder de bevindingen die betrekking hebben op de val van de enclave Srebrenica. Vervolgens bood hij de aanwezigen kopieën van het vertaalde deel van het rapport aan.

De vertegenwoordiger van de organisatie «Moeders van Srebrenica en Podrinje» sprak allereerst zijn wrevel uit over het feit dat zijn organisatie niet was uitgenodigd voor de presentatie van het NIOD-rapport in april 2002. In antwoord hierop legde de heer Bakker het verschil uit tussen het rapport van het NIOD en dat van de enquêtecommissie. Ook wees hij er op dat hij in oktober met alle betrokken organisaties had gesproken en niet alleen met de twee organisaties die hem hadden uitgenodigd om met hem te komen spreken. Na de opmerking van de heer Bakker dat over het rapport nog een openbaar debat in de Tweede Kamer zou plaatsvinden, merkte de eerder genoemde spreker op dat hun eigen regering en parlement nooit een dergelijke discussie over de verantwoordelijkheid voor de massamoord in Srebrenica had gevoerd. Hij pleitte voor een onafhankelijk onderzoek in Bosnië zelf.

De vertegenwoordigster van de organisatie «Moeders van de enclaves Zepa en Srebrenica» sprak haar dank uit voor het rapport, maar uitte vervolgens een aantal punten van kritiek op de bevindingen van de commissie over het optreden van Dutchbat tijdens de val van Srebrenica. Waarom waren de soldaten van Dutchbat volledig bewapend, terwijl ze voornamelijk als waarnemers moesten opereren? Waarom hadden zij de soldaten van het Bosnische leger ontwapend? Waarom waren niet alle vluchtelingen op de compound toegelaten? Waarom had de commissie alleen de politieke verantwoordelijkheid onderzocht en niet de verantwoordelijkheid van Dutchbat-militairen voor misdaden, zoals de samenwerking met de Serviërs? Hoe kwamen de Serviërs aan de Nederlandse uniformen? Waarom hadden de Dutchbat-militairen de mannen niet beschermd? Volgens deze spreekster moest overste Karremans ter verantwoording worden geroepen voor deze, wat zij noemde, misdaden.

De vertegenwoordiger van «Srebrenica 99» bracht naar voren dat er reeds veel rapporten waren gepubliceerd. Het rapport van de enquêtecommissie was volgens hem niet gebaseerd op diepgaand onderzoek naar de gebeurtenissen ter plaatse, maar meer een beschrijving van wat er was gebeurd. De oorzaak van de val van Srebrenica wordt niet in het rapport aangegeven. Volgens hem was Srebrenica in feite al in 1993 gevallen. De commissie had onderzoek moeten doen naar de banden tussen de regeringen in Belgrado en Pale en bepaalde regeringen in Europa. De vertegenwoordigster van de organisatie «Women of Podrinje» vroeg onder meer naar de bevinding van de commissie dat Nederland geen gebruik had gemaakt van mogelijkheden tot het verkrijgen van geheime informatie. Welke informatie wordt hier bedoeld?

Ook andere aanwezigen stelden kritische vragen over enkele bevindingen van de commissie. Als de commissie van mening is dat het niveau van bewapening van Dutchbat niet van belang was bij de loop van de gebeurtenissen, hadden de Nederlandse soldaten dan net zo goed zonder bewapening kunnen komen? Ook werd de conclusie dat de Nederlandse militairen «hun taak naar eer en geweten hebben uitgevoerd», sterk bekritiseerd. Voorts werd gevraagd waarom de debriefingsverslagen waren achtergehouden; gebeurde dit om misdaden te verdoezelen? Een van de aanwezigen gaf aan dat men graag aanwezig was geweest bij de verhoren door de enquêtecommissie van de Nederlandse militairen. Een vertegenwoordigster van een van de organisaties verklaarde dat zij zich niet liet overtuigen door dit rapport en dat de inhoud ervan moest worden veranderd. Zij uitte haar onvrede over de bevindingen van de commissie met betrekking tot het opereren van Dutchbat en herhaalde de kritiek dat Dutchbat-militairen hadden samengewerkt met de Serviërs en te weinig hadden gedaan ter bescherming van de vluchtelingen.

De heer Bakker wees bij zijn beantwoording van de vragen met name op het specifieke karakter van het onderzoek van de enquêtecommissie: het aangeven van de verantwoordelijkheid die Nederlandse politici en militairen hadden. De commissie heeft dus alleen onderzoek gedaan naar de Nederlandse betrokkenheid. Maar dit onderzoek had wel degelijk tot kritische bevindingen geleid, onder andere over het opereren van Dutchbat. Hij gaf toe dat er wat betreft de val van Srebrenica nog veel vragen te beantwoorden zijn over de internationale verantwoordelijkheid. Daarvoor was nader onderzoek nodig in andere landen. Vervolgens ging de heer Bakker in op de gestelde vragen en gaf hij een verduidelijking van enkele van de bekritiseerde bevindingen.

Professor Cekic stelde dat de conclusies van het rapport van de enquêtecommissie niet overeenkwamen met de feiten. De commissie had zich voornamelijk gebaseerd op het NIOD-rapport en volgens hem geen gebruik gemaakt van andere rapporten, zoals dat van de VN en van zijn universitair instituut. Ook had de commissie zich niet gebaseerd op primaire bronnen, zoals verklaringen van ooggetuigen van oorlogsmisdaden. Volgens professor Cekic is zonder deze ooggetuigeverklaringen geen goed onderzoek mogelijk. Hij had geen nieuwe feiten in de door hem gelezen samenvatting van het rapport ontdekt. Dit betekende dat het rapport geen antwoord gaf op een aantal belangrijke vragen. Als voorbeeld noemde hij de vragen rondom de betrokkenheid van minister Voorhoeve bij de stopzetting van de luchtaanvallen op 11 juli. Tenslotte hield professor Cekic een pleidooi voor het organiseren van een bredere discussiebijeenkomst in Sarajevo over alle tot op heden verschenen rapporten over de val van Srebrenica. Hieraan zouden alle betrokken onderzoekers, maar ook de nabestaanden van de slachtoffers moeten deelnemen.

De heer Bakker verklaarde het houden van een dergelijke conferentie van groot belang te achten en sprak zijn interesse uit om hieraan deel te nemen. Wat betreft het gebruik van bronnenmateriaal wees hij er op dat het onderzoek van de enquêtecommissie aanvullend diende te zijn op het eerder door het NIOD en de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (TCBU) verrichte onderzoek. Het aanvullende onderzoek van de commissie bestond voornamelijk uit de openbare verhoren van politiek, militair en ambtelijk verantwoordelijke personen in Nederland. Ter verduidelijking stelde de heer Bakker dat de wet op de parlementaire enquête alleen geldt voor burgers en ingezetenen van Nederland. Toch had de commissie geprobeerd om ook enkele internationaal verantwoordelijken te horen, met name generaal Janvier en de heer Akashi. Dezen hadden aan de uitnodiging van de commissie echter geen gehoor gegeven. Wat betreft de ooggetuigeverklaringen wees de heer Bakker er op dat de commissie, naast het NIOD-rapport, ook gebruik had gemaakt van een tweetal publicaties met verklaringen van nabestaanden: het Roodboek van het Politiek Comité Stari Most en het door de Werkgroep Nederland-Srebrenica uitgegeven boek «Srebrenica: het verhaal van de overlevenden». Tenslotte gaf de heer Bakker aan dat in hoofdstuk 4, dat integraal is opgenomen in het vertaalde deel van het rapport van de commissie, wordt ingegaan op verschillende van de in dit gesprek aan de orde gestelde kwesties, waaronder de gang van zaken rondom het stopzetten van de luchtsteun.

Gesprek met Sefik Dzaferovic, Voorzitter van het Huis van Afgevaardigden van de Parlementaire Assemblee van de Republiek Bosnië-Herzegovina

De heer Dzaferovic, die lid is van de SDA (de voornamelijk door Moslims gesteunde nationalistische partij), is na de parlementsverkiezingen van oktober 2002 gekozen tot Voorzitter van het 42 zetels tellende Huis van Afgevaardigden. Na een korte introductie over de achtergronden van de enquête overhandigde de heer Bakker een exemplaar van het vertaalde gedeelte van het rapport aan de heer Dzaferovic. Deze sprak zijn dank uit voor het bezoek van de heer Bakker. Hij zegde toe het rapport te bestuderen en eventueel commentaar hierop door te geven.

De heer Dzaferovic uitte zijn waardering uit voor het feit dat de Nederlandse regering en het parlement onderzoek hadden gedaan om de waarheid te achterhalen over de tragedie in Srebrenica, die hij betitelde als «een kankergezwel voor de menselijke beschaving», aangezien het de grootste genocide in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog betrof. Hij was dankbaar voor de Nederlandse steun voor de nabestaanden. Zij hebben er recht op om de waarheid te weten te komen. De nabestaanden kunnen hun rouw pas echt uiten als het lichaam van hun verdwenen familielid is gevonden en kan worden begraven. Hij sprak de wens uit dat alle schuldigen voor deze genocide door de Joegoslavië Tribunaal in Den Haag zouden worden berecht. Er ligt volgens hem echter ook een verantwoordelijkheid bij de internationale gemeenschap voor de gebeurtenissen in Srebrenica. In dit verband noemde de Voorzitter de namen van de heer Akashi en van generaal Janvier, die hij verantwoordelijk achtte voor het tegenhouden van luchtaanvallen.

Vervolgens ging de heer Dzaferovic in op de vraag van de heer Bakker naar de wijze waarop in Bosnië zelf wordt omgegaan met de tragedie in Srebrenica. Hoe paradoxaal het ook leek, de kwestie Srebrenica kan in het parlement van Bosnië-Herzegovina op geen enkele wijze aan de orde worden gesteld. Als voorbeeld noemde de Voorzitter het voorstel van de regering om 500 000 KM ter beschikking te stellen voor een monument in Srebrenica. De afgevaardigden van de Republika Srpska in het parlement dienden hierop een amendement in om dit bedrag voor een ander doel te bestemmen. Volgens de Voorzitter zijn de afgevaardigden uit de Republika Srpska nog niet gereed voor een confrontatie met het verleden en wordt de kwestie Srebrenica door hen gepolitiseerd. Het Nederlandse parlement heeft de moed gehad om de eigen verantwoordelijkheden te onderzoeken. De structuur van het parlement van Bosnië-Herzegovina maakt een dergelijk onderzoek in zijn parlement niet mogelijk.

Op de vraag van de Voorzitter naar de reacties van de nabestaanden op het rapport antwoordde de heer Bakker dat niet alle nabestaanden positief op het rapport van de enquêtecommissie zouden reageren, omdat het rapport niet op al hun vragen een antwoord gaf. Hij wees de Voorzitter in dit verband op het voorstel van professor Cekic om in Sarajevo een bijeenkomst te organiseren om alle rapporten over Srebrenica te bespreken en te bezien of nog nader onderzoek nodig was.

Gesprek met Hasan Nuhanovic

Het gesprek met de heer Nuhanovic, die ten tijde van de val van Srebrenica tolk van de VN-waarnemers in de enclave was, vond plaats in een informele sfeer. De heer Bakker overhandigde hem een exemplaar van het vertaalde deel van het rapport en dankte de heer Nuhanovic voor het rapport dat deze onlangs aan de commissie had toegezonden. Dit rapport bevat een opsomming van een groot aantal gebeurtenissen voor, tijdens en na de val van de enclave Srebrenica, gebaseerd op verklaringen van getuigen. De heer Nuhanovic legde uit dat het rapport bedoeld was ter ondersteuning van de civiele aanklacht tegen de Nederlandse regering die namens een groep nabestaanden is ingediend bij de Nederlandse rechter. Hij kondigde aan dat hij binnenkort, samen met andere verwanten van slachtoffers, naar Nederland zou komen in het kader van de voorbereiding van de civiele rechtszaak.

Overigens was de heer Nuhanovic van mening dat de Nederlandse regering meer had gedaan om vragen rondom de val van Srebrenica te beantwoorden dan de regering van Bosnië-Herzegovina. Zelf was hij inmiddels minder met de dramatische gebeurtenissen bezig en richtte hij zich meer op de toekomst. De organisaties van nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica waren volgens hem te veel bezig met het verleden. Hij vroeg zich af of het identificeren van lichamen van hun vermoorde verwanten hierin veel verandering zou brengen.

Verder werd onder meer gesproken over de boete van 2 miljoen KM die de in het kader van het vredesakkoord van Dayton opgerichte Human Rights Chamber for BiH had opgelegd aan de Republika Srpska wegens nalatigheid bij het opsporen van tijdens de oorlog vermiste personen. Dit geld zou niet naar de families van de vermisten gaan, maar gebruikt worden voor de financiering van het monument dat bij Potocari wordt opgericht ter herinnering van de genocide. Op 31 maart zouden de eerste geïdentificeerde lichamen worden herbegraven op de speciale begraafplaats, die werd aangelegd tegenover de vroegere compound van Dutchbat bij Potocari. Ook op 11 juli a.s. zullen daar slachtoffers worden herbegraven.

VRIJDAG 21 MAART 2003 – TUZLA EN SREBRENICA

Gesprek met organisaties van nabestaanden

Bij het gesprek in Tuzla waren vertegenwoordigers aanwezig van de volgende organisaties van nabestaanden van de slachtoffers van Srebrenica: «Vrouwen van Srebrenica», «Oorlogsinvaliden Srebrenica» en «Drina Srebrenica». De heer Bakker bood de aanwezigen kopieën aan van het vertaalde deel van het rapport van de enquêtecommissie.

De vertegenwoordigster van de organisatie «Vrouwen van Srebrenica» sprak nogmaals haar ontevredenheid uit over het rapport van het NIOD. Zij had de samenvatting gelezen van het rapport van de enquêtecommissie. Daarin stonden kritische opmerkingen over Dutchbat vermeld. Zij vond de conclusies echter weinig concreet. Er werden geen schuldigen aangewezen. Ook hadden de overlevenden geen stem gekregen in het rapport. Volgens de commissie zouden er geen bewijzen zijn dat Dutchbat-militairen schuldig waren aan misdaden. Volgens de leden van haar organisatie waren de Nederlandse militairen echter wel medeschuldig aan de misdaden van de Serven, omdat zij niets hadden gedaan om de misdaden te voorkomen. Zij vroeg of de Nederlandse militairen wel voldoende geïnformeerd waren over de situatie in Srebrenica. Ook vroeg zij naar de redenen voor het uitblijven van luchtsteun.

De heer Bakker verwees naar de bij het bezoek in oktober 2002 door hem gedane belofte om terug te komen om het rapport van de commissie toe te lichten. Vervolgens gaf hij een korte toelichting op de inhoud van het rapport, waarbij hij benadrukte dat niet op alle vragen die bij de betrokkenen leven, een antwoord is gegeven. Ook wees hij er op dat het debat in de Tweede Kamer nog moest plaatsvinden.

Vervolgens maakten ook andere aanwezigen kritische opmerkingen over het rapport. Een van hen zei dat dit rapport nooit het «eindrapport» kon zijn, zolang Mladic en Karadzic niet voor het tribunaal in Den Haag waren gebracht. Zij zouden kunnen verklaren of de Nederlanders al dan niet hadden samengewerkt met de Serven. Andere aanwezigen deelden deze mening niet. Zij vonden dat al lang bekend was wat er was gebeurd. Het rapport miste echter getuigenverklaringen van nabestaanden van slachtoffers.

Een van de aanwezigen verklaarde dat het Nederlandse bataljon in 1994 en 1995 niet goed had samengewerkt met de Bosniërs. In dit verband werd het voorbeeld aangehaald van een verdedigingslinie bij het dorpje Suceska aan de westkant van de enclave, waar de Bosnische soldaten door Dutchbat werden gedwongen te vertrekken. De Dutchbat-militairen hielden zich echter niet aan hun belofte om de verdedigingslinie over te nemen, waarna de Serven deze positie konden overnemen. Als gevolg van deze verschuiving van de enclavegrens werden 200 bewoners verder de enclave in verdreven, nadat hun huizen waren verwoest. Betrokkene gaf dit voorbeeld om aan te geven dat de getuigenissen van de nabestaanden voor het onderzoek van belang zouden zijn geweest. Ook werd naar voren gebracht dat het rapport meer had moeten ingaan op de verantwoordelijkheid van de Nederlandse militairen. In dit verband werd verwezen naar de conclusies van de commissie dat de Nederlandse militairen de VN niet tijdig hadden geïnformeerd over oorlogsmisdaden en dat de top van de Nederlandse landmacht informatie voor de politici had achtergehouden.

De heer Bakker antwoordde dat de publicatie van het rapport van de enquêtecommissie niet betekende dat «het boek wordt gesloten». Wel biedt het rapport de mogelijkheid aan het Nederlandse parlement om politieke conclusies te trekken over de Nederlandse verantwoordelijkheid. Andere delen van de puzzel moeten echter nog worden ingevuld. Wat betreft het niet horen van nabestaanden benadrukte de heer Bakker dat de wet op de parlementaire enquête de enquêtecommissie uitsluitend bevoegdheden geeft voor het verhoren onder ede van Nederlandse getuigen. De gesprekken die hij in oktober had gevoerd met de organisaties van nabestaanden, waren echter van groot belang geweest bij de voorbereiding van de verhoren van de commissie. Voorts had de commissie gebruik gemaakt van in Nederland gepubliceerde rapporten met getuigenissen van nabestaanden van de slachtoffers (uitgegeven door Stari Most en Werkgroep Nederland-Srebrenica). Vervolgens gaf de heer Bakker een aantal voorbeelden van het niet tijdig of volledig informeren van de VN en de minister van Defensie over aanwijzingen die Nederlandse militairen hadden gekregen voor een massamoord en ging hij in op de conclusies die de commissie hierover had getrokken.

Een aanwezige verklaarde het te betreuren dat de nabestaanden nog nooit rechtstreeks met de Nederlandse militairen hadden kunnen spreken over wat er in Srebrenica was gebeurd. Wel was er in 1997 een bijeenkomst met een aantal officieren geweest. Zij vroeg ook welke conclusies de commissie had getrokken over het optreden van commandant Karremans. Volgens een andere aanwezige had het toelaten van alle vluchtelingen op de compound niets uitgemaakt voor hun lot, omdat ook de mannen die op de compound waren toegelaten, later werden vermoord door de Serven. De Nederlandse soldaten hadden hun verantwoordelijk moeten nemen voor de veiligheid van de hele enclave, ook het gebied buiten de compound. Waarom hadden zij anders hun wapens? Dit maakte de Nederlandse soldaten in haar ogen mede schuldig aan de misdaden van de Serven.

De heer Bakker antwoordde dat de Nederlandse militairen alleen instructies voor zelfverdediging hadden. Het mandaat dat zij hadden, was bedoeld voor het handhaven van vrede, er was echter geen vrede. Dutchbat had ook niet de middelen noch het aantal manschappen om een grootschalige aanval op de enclave het hoofd te bieden. Hij wees ook op de richtlijn van de UNPROFOR-commandant van mei 1995 dat de veiligheid van de VN-militairen voorop diende te staan. Ook gezien het uitblijven van de gevraagde luchtsteun, vond hij het daarom te gemakkelijk om Dutchbat de schuld te geven van de val van de enclave.

Tenslotte sprak de heer Bakker de bereidheid uit om ook in de toekomst contact te blijven houden met de aanwezige organisaties om op die manier bij te dragen aan de noodzakelijke verzoening. De voortzetting van de Nederlandse steun voor de nabestaanden van de slachtoffers zou zeker weer ter sprake komen in het debat met de regering over het rapport van de enquêtecommissie

Bezoek aan Sase

Evenals in oktober 2002 werd ook nu een bezoek gebracht aan het bij Srebrenica gelegen plaatsje Sase om de voortgang van de wederopbouw in dit dorp te bekijken. Mede met financiële ondersteuning door Nederland wordt in Sase onder leiding van de Duitse ontwikkelingsorganisatie Technisches Hilfswerk (THW) gewerkt aan de bouw van een basisschool en van woningen voor terugkerende vluchtelingen van de beide bevolkingsgroepen die hier voor de oorlog woonden, Moslims en Serven. Een groot aantal huizen is inmiddels vrijwel afgebouwd en wordt bewoond. De delegatie werd uitgenodigd om twee van deze huizen, bewoond door respectievelijk een Moslimfamilie en een Servische familie, te bezoeken. Ook kon de delegatie constateren dat het schoolgebouw vrijwel afgebouwd is.

Lunch met de burgemeester en enkele andere bestuurders van Srebrenica

In Srebrenica werd de lunch gebruikt in het onlangs door een teruggekeerde vluchteling geopende restaurant Miserlije. Hierbij waren aanwezig de bij de lokale verkiezingen van oktober 2002 gekozen burgemeester van Srebrenica, Abdurahman Malkic, en zijn voorganger Sefket Hafizovic, momenteel namens de SDA lid van het parlement van de Republika Srpska, waarin hij de functie heeft van onder-Voorzitter. Met Hafizovic was tijdens het bezoek in oktober 2002, toen hij nog burgemeester van Srebrenica was, ook al gesproken. Verder waren bij de lunch aanwezig Radomir Pavlovic, lid van de SNSD (gematigde, op de Serven georiënteerde partij) en voorzitter van de gemeenteraad van Srebrenica, en Sadik Ahmetovic, lid van de SDA en ondervoorzitter van de gemeenteraad van Srebrenica.

Voornaamste onderwerp van gesprek was de voortgang van de wederopbouw van Srebrenica en van het programma voor de terugkeer van de in 1995 gevluchte inwoners van Srebrenica. De burgemeester sprak zijn ontevredenheid uit over de wijze waarop de met internationale steun, onder andere uit Nederland, gefinancierde projecten tot stand kwamen. Hij pleitte voor een grotere betrokkenheid van het gemeentebestuur bij de besteding van de hulpgelden en voor meer inzet van lokale aannemers uit Srebrenica bij de wederopbouwprojecten. Van Nederlandse kant werd gewezen op het belang van open aanbestedingsprocedures om het beschikbare geld zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Ook werd het belang benadrukt van investeringen in de lokale economie om werkgelegenheid voor de langere termijn te creëren.

Diner op residentie ambassadeur in Sarajevo

Op uitnodiging van de Nederlandse ambassadeur, de heer Bosscher, dineerde de delegatie op de residentie van de ambassadeur in Sarajevo in gezelschap van Jakob Finci, leider van de Joodse gemeenschap in Sarajevo en hoofd van het Civil Service Agency (een NGO die werkt aan verzoening tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Bosnië), Gordon Bacon, Chief of Staff van de International Commission on Missing Persons (ICMM) en professor Pazic, voormalig diplomaat van de Bosnische regering en momenteel verbonden aan de Universiteit van Sarajevo. Vanuit de Nederlandse ambassade was naast de ambassadeur ook aanwezig Jan de Boer, ambassadesecretaris.

Belangrijkste onderwerpen van de informele gesprekken waren de pogingen tot verzoening van de bevolkingsgroepen in Bosnië; de problemen verbonden aan de ingewikkelde staatkundige structuur van het land; de corruptie binnen de overheidsorganen, zowel van de Republika Srpska als de Federatie van Moslims en Kroaten; en de rol die de Europese Unie op langere termijn kan spelen bij het zoeken naar een meer duurzame oplossing voor de problemen in Bosnië-Herzegovina.

PROGRAMMA WERKBEZOEK BOSNIE, 20–21 MAART 2003

Donderdag 20 maart 2003

12:35 Aankomst Sarajevo

13:00 Gesprek met Nederlandse ambassadeur, Robert Bosscher

13:30 Ontmoeting met: «Mothers of Enclavs Zepa and Srebrenica», «Mothers of Srebrenica and Podrinje», «Women of Podrinje», «Srebrenica 99»

16:00 Ontvangst door Sefik Dzaferovic, Voorzitter van het Huis van Afgevaardigden van de Parlementaire Assemblee van Bosnië-Herzegovina

17:00 Gesprek met Hasan Nuhanovic

17:45 Vertrek naar restaurant «Image» Semizovac (op de weg naar Tuzla) voor diner

23:00 Aankomst in Hotel Tuzla in Tuzla

Vrijdag 21 maart 2003

08:30 Ontmoeting in Tuzla met: «Women of Srebrenica», «War Invalids Srebrenica», «Drina Srebrenica»

10:30 Vertrek naar Srebrenica

12:30 Bezoek aan THW-project waaronder de dorpsschool in Sase

14:00 Lunch in Srebrenica met onder anderen Abdurahman Malkic, burgemeester van Srebrenica, en Sefket Hafizovic, ex-burgemeester van Srebrenica en ondervoorzitter van het parlement van de Republika Srpska

16:00 Vertrek naar Sarajevo

20:00 Diner op uitnodiging van ambassadeur Bosscher

23:00 Overnachting in Hotel Holiday Inn Sarajevo

Zaterdag 22 maart 2003

13:05 Vertrek naar Nederland


XNoot
1

Het verslag van het werkbezoek op 24 en 25 oktober 2002 is als appendix C opgenomen in het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Srebrenica (TK 2002–2003, 28 506, nr. 4, pp. 61–70).

Naar boven