nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2003
In het debat over het wetsvoorstel waarmee de Wet op de Dierproeven wordt
gewijzigd (28 503) van 9 april 2003, werd het door het lid Terpstra voorgestelde
amendement besproken (28 503, nr. 6, ontvangen 9 april 2003). Met dit
amendement wordt aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de
mogelijkheid gegeven om ontheffing te verlenen van de eis dat geen enkel onderzoek
van start mag gaan zonder positief DEC-advies. In het amendementvoorstel staat
omschreven wanneer van deze mogelijkheid gebruik gemaakt zou mogen worden.
In het debat gaf ik al aan, dat ik, hoewel ik de achterliggende motivering
van het amendement sympathie toedraag, het onwenselijk vind om in welke situatie
dan ook, zonder positief DEC-advies een proef te laten starten. Ik ben er
namelijk van overtuigd dat zo'n uitzondering overbodig is. De huidige wettelijke
kaders bieden voldoende mogelijkheden om ook in geval van spoed, binnen deze
kaders te blijven.
Er moet mijns inziens altijd een proefplan zijn voor een proef van start
gaat. Bij de opstelling van het proefplan is ook in een urgent geval de betrokkenheid
van de artikel 14 functionaris (de proefdierdeskundige) wenselijk. Zodra bekend
is, dat een uitzonderlijk en urgent geval zich aandient, kan de vergunninghouder
contact zoeken met de proefdierdeskundige en de beoogde DEC. De DEC kan dan
in een vroeg stadium haar leden waarschuwen en mobiliseren. Zodra het proefplan
gereed is kan dan de DEC-beoordeling starten. De proefdierdeskundige is overigens
in alle gevallen als adviseur betrokken bij het opstellen van het DEC-advies
In de Wet op de dierproeven en onderliggende regelgeving wordt nergens
expliciet bepaald, dat de DEC een bepaalde minimale termijn (een soort minimale
bedenktijd) moet nemen voor het beoordelingstraject. Is sprake van een uniek
en urgent geval dan is een versnelling van het doorlopen van de gehele, normale
toetsingsprocedure mogelijk. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden
door voor het beoordelingsberaad niet fysiek bijeen te komen, maar gebruik
te maken van e-mail en/of telefoon. Gebruikmaking van nieuwe en minder nieuwe
technieken om snel te kunnen werken in tijden van crisis vinden we ook bij
het outbreak management team (OMT) en het bestuurlijk afstemmingsoverleg (BAO)
(zie hiervoor ook de brief van 22 juni 2001 over infectieziektebestrijding,
25 295 nr. 3). In tijden van crisis is het dus mogelijk om snel te werken,
zonder de wettelijke bepalingen geweld aan te doen.
Een vergunninghouder hoeft overigens niet van de DEC gebruik te maken
die hij normaal gesproken zijn onderzoeksvoorstellen laat toetsen. Zo heeft
één van de erkende DEC's aangegeven en ook onlangs bewezen met
een experiment in het kader van SARS, een volledige DEC-beoordeling te kunnen
afronden binnen 24 tot 48 uur. Daarvoor moet natuurlijk het aangeleverde proefplan
wél van goede kwaliteit zijn. Dat lijkt me geen probleem, want ik denk
dat zonder een proefplan van goede kwaliteit geen enkele proef gestart mag
worden, ook geen urgente of door de WHO verzochte proef.
Overigens wil ik er op wijzen dat een geval zelden zo spoedeisend zal
zijn, dat er binnen 24–48 uur een DEC-advies nodig zal zijn. Verreweg
het meeste onderzoek kan immers langer van tevoren worden gepland.
Kortom, naar mijn mening is het mogelijk om reeds binnen de huidige wettelijke
kaders voldoende snel te werken. Naast de DEC hebben de vergunninghouder en
de onderzoeker daarin ook een duidelijke rol, door snel een goed proefplan
op te stellen en in een vroeg stadium de communicatie met de proefdierdeskundige
en de DEC over het onderzoek te starten. Om eventuele conflicten tussen vergunninghouder,
onderzoeker en DEC te voorkomen en om helderheid ten aanzien van de werkwijze
te vergroten, lijkt het mij wenselijk dat een DEC in haar reglement aangeeft
wat de werkwijze is in geval van bijzondere situaties zoals hier bedoeld.
Ik zal in overleg met de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) zo'n reglementwijziging
bevorderen. Ik zeg u toe de Kamer te informeren wanneer zich zo'n bijzondere,
spoedeisende situatie voordoet.
Mijns inziens, past het creëren van een zijdeur om de beoordeling
van de DEC te omzeilen, zelfs in uitzonderlijke en urgente situaties, niet
in de geest van de Wet op de dierproeven.
Ik kom dan ook tot de conclusie dat, hoewel ik begrip en sympathie heb
voor de achterliggende redenering, ik het door het kamerlid Terpstra voorgestelde
amendement moet ontraden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. I. J. M. Ross-van Dorp