28 497
Wijziging van de financiële toezichtwetten ter uitvoering van richtlijnen nr. 2000/12/EG en nr. 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 november 2000 met betrekking tot de uitwisseling van informatie met derde landen (PbEG L 290)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 10 oktober 2002

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fractie van PvdA over onderhavig wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag zal ik de gestelde vragen beantwoorden.

De leden van de PvdA vroegen aan welke binnenlandse of buitenlandse instanties moet worden gedacht bij het verstrekken van gegevens of inlichtingen, zoals bedoeld in het wetsvoorstel.

Zij vroegen voorts of het risico bestaat dat in het buitenland onder toezicht gestelde organisaties meer terughoudend zullen zijn met het verstrekken van informatie, als zij weten dat deze gegevens uiteindelijk bij buitenlandse instanties terecht kunnen komen. Voorts vroegen zij of dit bijvoorbeeld ook concurrerende ondernemingen kunnen zijn en zo nee, hoe de regering dit kan uitsluiten.

De leden van de PvdA vroegen zich verder af of het geen aanbeveling verdient om de bedoelde instanties nader aan te duiden, dan wel in omvang te beperken.

Bij informatie-uitwisseling als hier bedoeld moet het gaan om autoriteiten die toezicht op een financiële (deel)sector houden. Het betreft dus informatie-uitwisseling tussen Nederlandse en buitenlandse toezichthouders uit dezelfde of uit andere financiële deelsectoren. Een voorbeeld van internationale informatie-uitwisseling binnen de deelsector verzekeringen is bijvoorbeeld de informatie-uitwisseling tussen de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) en de Belgische Controledienst der Verzekeringen. Een voorbeeld van nationale informatie-uitwisseling tussen verschillende deelsectoren is de informatie-uitwisseling tussen de PVK en de Nederlandsche Bank (DNB). Een internationaal voorbeeld is de uitwisseling tussen de PVK en bijvoorbeeld de Centrale bank van Duitsland.

Onder toezicht gestelde instellingen in het buitenland zullen niet terughoudender zijn met het verstrekken van gegevens of inlichtingen aan de buitenlandse toezichthouder aangezien altijd instemming moet worden gevraagd aan de buitenlandse toezichthouder om gegevens te kunnen doorverstrekken. Bovendien is er geen sprake van een nieuw fenomeen, omdat bijvoorbeeld binnen de Europese Unie altijd al informatie tussen de verschillende toezichthouders binnen eenzelfde deelsector werd uitgewisseld.

Er wordt uitsluitend informatie doorgegeven aan andere Nederlandse of buitenlandse instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn dus niet aan concurrerende ondernemingen. Het verstrekken van informatie door toezichthouders aan concurrerende ondernemingen is niet toegestaan omdat de financiële toezichthouders zijn gebonden aan de geheimhoudingsbepalingen in de financiële toezichtwetten. Het uitgangspunt van deze bepalingen is dat gegevens en inlichtingen die ingevolge de toezichtstaak zijn verkregen omtrent afzonderlijke ondernemingen of instellingen niet worden gepubliceerd en geheim zijn.

Het verdient geen aanbeveling om bedoelde instanties nader aan te duiden, dan wel in omvang te beperken, omdat in de bepaling duidelijk is aangegeven dat het moet gaan om toezichthouders op financiële (deel) sectoren. Voorts zijn in het eerste lid van de desbetreffende bepalingen waarborgen opgenomen om te voorkomen dat informatie-uitwisseling plaats vindt met toezichthouders die niet aan redelijkerwijs te stellen eisen voldoen. De toezichthouders moeten bijvoorbeeld de geheimhouding van de gegevens en inlichtingen in voldoende mate waarborgen en het gebruik van de gegevens en inlichtingen moet passen in het kader van het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn. In dit verband wordt erop gewezen dat de mogelijkheid van informatie-uitwisseling van groot belang is vanwege de steeds grotere vervlechting van de diverse financiële sectoren, de internationalisering van de financiële conglomeraten, fusies en overnames.

Verder vroegen de leden van de PvdA waarom de richtlijnen die reeds dateren van 7 november 2000 of eerder nu pas, twee maanden voor de implementatietermijn in de Tweede Kamer worden behandeld.

De richtlijn is gering van omvang en daarom leek de implementatie ervan eenvoudig en dus niet veel tijd te vergen. De implementatie bleek echter ingewikkelder dan zij op het eerste gezicht leek. Achteraf bezien is de implementatie relatief laat ter hand genomen. Daar komt nog bij dat in een later stadium werd geconstateerd dat ook artikel 65 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 moest worden aangevuld, omdat niet expliciet was opgenomen dat dient te zijn ingestemd met het gebruik voor een ander doel dan waarvoor de gegevens of inlichtingen zijn verstrekt. Op grond van een eerdere richtlijn is deze bepaling vereist.

De leden van de PvdA vroegen verder of per geval instemming moet worden gevraagd aan de buitenlandse toezichthouder of dat één en ander wordt geregeld in samenwerkingsovereenkomsten. Hoe vaak zal naar verwachting een instemmingsverzoek gedaan moeten worden? Verder vroegen de PvdA-leden of in bepaalde gevallen ook instemming wordt gevraagd aan de onder toezicht staande organisatie die oorspronkelijk de gegevens of inlichtingen heeft verstrekt en zo ja, in welke gevallen. Voorts vroegen zij of indien het gaat om gegevens of inlichtingen die zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt, per geval instemming moet worden gevraagd. Daarbij vroegen zij zich af of dan in bepaalde gevallen ook instemming gevraagd wordt aan de onder toezicht staande organisatie.

In principe dient per geval instemming te worden verkregen van de buitenlandse toezichthouder die de gegevens heeft verstrekt indien een Nederlandse financiële toezichthouder die gegevens wil verstrekken aan Nederlandse of buitenlandse instanties. Deze instemming is zowel vereist in het geval dat de informatie wordt doorverstrekt in het kader van hetzelfde doel als waarvoor zij oorspronkelijk is verstrekt als in het geval dat de informatie in het kader van een ander doel dan het oorspronkelijke wordt doorverstrekt. Vaak wordt echter een en ander geregeld in samenwerkingsovereenkomsten met de toezichthouders van de betreffende landen.

Een instemmingsverzoek vindt slechts incidenteel plaats aangezien weinig gegevens afkomstig van buitenlandse toezichthouders door de Nederlandse financiële toezichthouder worden verstrekt aan andere Nederlandse of buitenlandse instanties.

Aan de onder toezicht staande organisatie die de oorspronkelijke gegevens of inlichtingen heeft verstrekt wordt geen instemming gevraagd.

Tenslotte vragen de leden van de PvdA waarom in de Wtb en Wte 1995 wordt gesproken van Onze Minister, en in de Wtk 1992 respectievelijk Wtn en Wtv 1993 van de Bank respectievelijk de Pensioen- & Verzekeringskamer als zijnde verstrekker van informatie. Zij vroegen voorts hoe dit zich verhoudt tot de doelstelling dat de toezichtswetten zoveel mogelijk op elkaar moeten worden afgestemd.

De financiële toezichtswetten kennen verschillende systemen voor de aanwijzing van de toezichthouder. In de Wtb en de Wte 1995 is indertijd gekozen voor delegatie, vandaar dat gesproken wordt van Onze Minister. Het toezicht op beleggingsinstellingen en op effecteninstellingen heeft de minister van Financiën gedelegeerd aan de Autoriteit Financiële Markten. Waar in de Wtb en de Wte 1995 wordt gesproken over «Onze Minister» dient dus te worden gelezen: »de Autoriteit Financiële Markten». In de Wtk 1992, Wtn en de Wtv 1993 is gekozen voor attributie en daarom worden de toezichthouders in die wetten met name genoemd. In het kader van de hervorming van de financiële toezichtwetgeving zal worden bezien in hoeverre de aanduiding van de toezichthouders kan worden geuniformeerd.

De Minister van Financiën,

J. F. Hoogervorst

Naar boven