28 493
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs onder meer in verband met de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School

nr. 8
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 12 december 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 9 december 2002 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Cornielje

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Kler

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Maandag 9 december 2002

14.00 uur

De voorzitter: Hamer

Aanwezig zijn 4 leden der Kamer, te weten:

Hamer, Aasted-Madsen-van Stiphout, Rijpstra en Van der Vlies;

en mevrouw Van der Hoeven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Aan de orde is:

het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School (28493).

Hierbij zijn tevens aan de orde:

- de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 31 oktober 2002 inzake de vierde voortgangsrapportage van Weer Samen Naar School (21860, nr. 68);

- de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, d.d. 8 mei 2002 inzake Weer Samen Naar School Plus (OCW-02-462);

- de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 28 november 2002 inzake leerstofaanbod speciaal basisonderwijs.

De voorzitter:

Ik heet om te beginnen de minister en haar ambtenaren hartelijk welkom, evenals de collega's. Niet alle fracties konden hier vanmiddag bij aanwezig zijn. Wij hebben gepland om te vergaderen van 14.00 uur tot 18.00 uur, maar omdat niet zoveel partijen vertegenwoordigd zijn en het wetsvoorstel niet zo heel gecompliceerd is, wil ik proberen om rond 16.00 uur klaar te zijn. Ik zeg dit ook tegen de mensen op de publieke tribune, maar daaruit mag niet geconcludeerd worden dat wij het onderwerp niet belangrijk vinden.

Eerste termijn van de commissie

MevrouwAasted-Madsen-van Stiphout(CDA)

Voorzitter. Ik ben er zeer verheugd over dat mijn eerste optreden als Tweede-Kamerlid betrekking heeft op Weer Samen Naar School. Met mijn achtergrond in het speciaal onderwijs en mijn betrokkenheid bij de meer kwetsbare leerlingen hoop ik op constructieve wijze een bijdrage te leveren aan dit debat. Niet alleen voor mij persoonlijk, maar voor alle leden van de CDA-fractie staat de leerling centraal. Wetswijzigingen waartoe hier besloten wordt, zullen wij toetsen op de positieve uitwerking die ze moeten hebben op de leerlingen in de dagelijkse praktijk.

Voor het invoeren van Weer Samen Naar School was een van de redenen dat leerlingen, ook zij die extra zorg nodig hebben, zo veel mogelijk op de eigen basisschool onderwijs krijgen. De CDA-fractie heeft vanaf de eerste besprekingen over Weer Samen Naar School steeds aangegeven dat deze doelstelling er niet toe mag leiden dat leerlingen speciale zorg onthouden wordt. De basisscholen die samen met een speciale basisschool een samenwerkingsverband zijn aangegaan, voelen zich overigens ook samen verantwoordelijk voor goed onderwijs aan deze groep zorgleerlingen. Wij moeten erkennen dat er ook grenzen zitten aan de mogelijkheden die basisscholen hebben en dat door verdichting van de problematiek de nodige scholen voor speciaal basisonderwijs (SBO) inmiddels tegen grenzen aanlopen. Niet iedere leerling kan de extra zorg krijgen binnen het basisonderwijs. Sommigen kunnen beter geholpen worden in het speciaal basisonderwijs of op een van de scholen uit een regionaal expertisecentrum (REC). Voor de CDA-fractie is niet het verwijzingspercentage of het aantal leerlingen aan het SBO of het REC het belangrijkste, maar het belang van de leerling. Hij moet onderwijs kunnen krijgen op de voor hem of haar meest geschikte school; hij heeft recht op zorg, ook in het onderwijs.

Ik zal slechts kort ingaan op het wetsvoorstel als zodanig, omdat de beantwoording van de schriftelijke inbreng in de nota naar aanleiding van het verslag zeer duidelijk was. Wij zijn de minister erkentelijk voor de reeds gedane toezeggingen, zoals de evaluatie van Weer Samen Naar School als de mogelijkheid om leerlinggebonden financiering ook mee te nemen naar het speciaal basisonderwijs.

Sinds de invoering van Weer Samen Naar School is het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs procentueel iets afgenomen. Wij zien echter ook een toename van het aantal leerlingen binnen het REC, vooral in cluster 4, oftewel het onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Hoe sterk is de relatie tussen deze twee constateringen? Er zijn momenteel nog zoveel leerlingen aangewezen op plaatsing binnen het speciaal basisonderwijs, dat er wachtlijsten zijn ontstaan. Wij ondersteunen dan ook van harte de inspanningen die de minister zich getroost om de wachtlijsten structureel aan te pakken, maar enige scepsis is daarbij wel aanwezig. Behalve schoolgaande leerlingen op de wachtlijst, zijn er ook thuiszitters. Volgens de minister bedroeg het aantal thuiszitters op 1 oktober 2001 twintig leerlingen. Heeft de minister ook zicht op de groep leerlingen die wel ingeschreven staat op een school, maar feitelijk geen onderwijs krijgt. Je mag een leerling namelijk pas uitschrijven als je een nieuwe school hebt gevonden. Wat gebeurt er als je geen nieuwe school vindt?

De CDA-fractie maakt zich voorts zorgen over de leerlingen die volgens de verwijzende school beter op hun plek zijn binnen een speciale basisschool, maar niet geïndiceerd worden door de Permanente commissie leerlingenzorg. In het Onderwijsblad van 16 november jongstleden wordt melding gemaakt van het feit dat het aantal aanmeldingen bij de PCL in het schooljaar 2000/2001 toenam met 6000. Ondanks deze 6000 extra aanmeldingen steeg het leerlingenaantal in het SBO slechts met 300. Wat is er met die 5700 andere leerlingen gebeurd, van wie de basisschool door middel van de aanmelding aangaf dat deze de leerling eigenlijk niet verder kon helpen, maar die toch geen indicatie kregen.

De minister geeft aan dat ouders de gang naar de rechter kunnen maken indien een school zegt de geïndiceerde leerling niet te kunnen opnemen. Wij vragen ons af of niet voorkomen moet worden dat ouders aangewezen zijn op een uitspraak van de rechter als een SBO-school aangeeft een leerling niet te kunnen plaatsen op de eerstvolgende, bij wet vastgestelde, plaatsingsdatum. Ziet de minister geen andere mogelijkheid om ouders in dit soort situaties bij te staan? Wij praten over werkdruk bij de rechterlijke macht en schuiven vervolgens nog meer op het bordje van de rechter. Daarnaast worden ouders op die manier gedwongen onkosten te maken omdat zij het recht op onderwijs via de rechter moeten afdwingen.

De voorstellen in de nu voorliggende wetswijziging zullen zeker een goed begin zijn van de aanpak van de knelpunten. Wij zullen echter altijd waakzaam moeten blijven ten aanzien van de toegankelijkheid en de kwaliteit van ons onderwijs. De CDA-fractie vindt het juist als wij ons door intensieve communicatie met zowel het onderwijsveld als de ouders blijven inzetten voor de ontwikkeling van het onderwijs. Een voorwaarde is wel dat de signalen die vanuit de diverse geledingen worden aangedragen, ook serieus genomen worden.

Ik wil nu ingaan op de vierde voortgangsrapportage die de minister op 31 oktober jongstleden naar de Kamer zond. Het Gronings Instituut voor Onderzoek van onderwijs, opvoeding en ontwikkeling (GION) heeft onderzoek gedaan naar ADHD, autisme en aan autisme verwante stoornissen bij leerlingen van 4 t/m 12 jaar. Ik wil hierover drie opmerkingen maken.

Ten eerste komt uit het onderzoek naar voren dat het belangrijk is dat in de opleiding van leerkrachten meer aandacht besteed wordt aan de aanpak van en de omgang met deze problemen. In het plan van aanpak is hierover echter niets terug te vinden. Heeft de minister de mogelijkheid om in overleg met deze opleidingen de eindtermen voor pabo-opleidingen conform het advies van het GION aan te passen? Als wij onderkennen dat steeds meer leerlingen gedragsproblemen vertonen, dan moeten wij de aanstaande leerkrachten hierop in hun opleiding voorbereiden en toerusten. Mogelijk gaat deze investering in de kwaliteit van ons onderwijs een grote bijdrage leveren aan het verminderen van de uitstroom naar het speciaal basisonderwijs of het REC.

Ten tweede zijn de geïnterviewden schoolbegeleiders, intern begeleiders of remedial teachers. Ouders worden in dit onderzoek niet gehoord en krijgen dus ook geen mogelijkheid om hun visie vanuit hun perspectief te belichten. Ook het platform WSNS+ ging van start zonder een instantie of organisatie die de visie van ouders kan verwoorden.

Ten derde komt uit de voortgangsrapportage naar voren dat het beleid ten aanzien van jonge risicokinderen minder prioriteit lijkt te krijgen. De CDA-fractie is van mening dat juist vroegtijdige onderkenning van een specifieke zorgvraag de onderwijskansen van leerlingen vergroot. Wij vragen de minister dan ook ervoor te waken dat deze groep jonge kinderen niet in vergetelheid raakt. De CDA-fractie stelt voor om dit punt ook te betrekken bij de ontwikkelingen in het kader van de voor- en vroegschoolse educatie.

Wij juichen het toe dat ook het werkveld actief meedoet met het zoeken naar oplossingen voor de wachtlijstproblematiek door bijvoorbeeld tussenvormen van zorg aan te bieden en het verstrekken van schoolmaatschappelijk werk. Met name het inschakelen van het schoolmaatschappelijk werk vindt onze fractie een positieve ontwikkeling die enerzijds ten goede kan komen aan de leerling en zijn ouder en anderzijds duidelijk ondersteunend kan werken voor de leerkrachten. Laat de leerkracht onderwijzen en de hulpverlener hulp bieden.

Ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs concludeert de Inspectie dat de tekortkomingen met name betrekking hebben op het leerstofaanbod en de leerlingenzorg. Het leerstofaanbod is verouderd en dekt onvoldoende de kerndoelen. Wij zijn verheugd over het feit dat de minister de financiële ruimte heeft gevonden om de SBO-scholen een extra budget te verstrekken voor het verbeteren van het leerstofaanbod, zoals ons bericht werd in het schrijven van 28 november jongstleden. Het heeft onzes inziens niet alleen te maken met inkoopmogelijkheden van scholen maar ook met het aanbod van geschikte leermiddelen. Leerstofontwikkeling voor het speciaal basisonderwijs en voor moeilijk lerende kinderen lijkt commercieel geen interessante bezigheid te zijn. Op veel scholen hebben leerkrachten in de loop der jaren zelf materialen ontwikkeld omdat de markt daarin onvoldoende voorzag. Het zou onzes inziens goed zijn als de minister in haar overleg de uitgevers van leermiddelen ook wijst op hun verantwoordelijkheid voor deze doelgroep.

Uit de stand van zaken WSNS-samenwerkingsverbanden 2001-2002 maken wij op dat er een verdichting is van leerlingenproblematiek in het SBO. De groepsgrootte is in tegenstelling tot het regulier basisonderwijs gelijk gebleven. Bij de start van het SBO is uitgegaan van een plaatsingsbekostiging van 9,1 fte per leerling conform het basisonderwijs. Inmiddels heeft in het regulier basisonderwijs een klassenverkleining plaatsgevonden die niet is doorgevoerd in het SBO. Wij zijn blij met de evaluatie-WSNS door de Algemene Rekenkamer in 2003 en de overall-evaluatie die wij in 2004 tegemoet kunnen zien. Wij vragen de minister om het punt van de groepsgrootte heel duidelijk in deze evaluatie mee te laten nemen.

De CDA-fractie vindt het een goede zaak dat bij de evaluatie in 2004 ook het beleid rondom de leerlinggebonden financiering betrokken wordt, niet alleen in verband met de explosieve groei van het aantal leerlingen met gedragsproblemen binnen cluster 4, maar ook omdat wij dan kunnen zien of het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs voldoende zijn toegerust om leerlingen met een rugzakje op verantwoorde wijze op te vangen.

Een onderzoek naar de anamnese van instromers binnen cluster 4 van het REC zal waarschijnlijk een relatie laten zien tussen de verminderde uitstroom naar het SBO en de verhoogde instroom naar REC cluster 4. Wij vinden het jammer dat in de stand van zaken WSNS-samenwerkingsverbanden geen aandacht is besteed aan de leerlingenstroom tussen de WSNS en REC. Wij verzoeken de minister uitdrukkelijk dit wel mee te nemen in de evaluatie-WSNS en zich niet te beperken tot de basisschoolleeftijd, maar ook de eerste twee jaren van het vervolgonderwijs mee te nemen, omdat veel uitstroom vanuit de brugklas en het tweede jaar met name bij het vmbo te zien is.

De CDA-fractie gaat akkoord met de voorgestelde wijziging in de wet, maar zij ziet dit als een eerste stap in het kader van een verbetertraject.

De heerRijpstra(VVD)

Voorzitter. De VVD heeft afgezien van een schriftelijke inbreng. Wij vonden die niet nodig, omdat wij ons kunnen vinden in het voorliggende wetsvoorstel en in de nota van wijziging. Wij steunen dit wetsvoorstel.

Dan kom ik bij de voorliggende voortgangsrapportage. Het was niet de maidenspeech van mevrouw Aasted, maar ik wil haar mijn complimenten maken voor haar betoog. De afgelopen acht jaar hebben wij in de Kamer zeer regelmatig ook met de huidige minister van OCW over WSNS van gedachten gewisseld en ik kan zeggen dat de CDA-lijn duidelijk in het betoog van mevrouw Aasted aanwezig is. Mijn complimenten hiervoor.

De VVD-fractie heeft vertrouwen in de nieuwe aanpak, die WSNS+ zal heten. Wij zien, lezen en horen namelijk dat door het veld gezamenlijk wordt gewerkt aan Weer Samen Naar School. Men ervaart en ziet de knelpunten. Wij zien die ook. Wij weten ook dat extra geld nodig zal zijn. De urgentie is aanwezig en men wil er ook iets van maken. Zo lees ik de stukken die wij hebben gekregen.

Eén van die reacties wil ik aan de minister voorleggen. Wat dat betreft sluit ik mij aan bij de woorden van mijn CDA-collega. Dat is de reactie van de Algemene vereniging van schoolleiders in het primair onderwijs. Die spreekt over de verdichting van de problematiek van leerlingen. In het inspectierapport wordt daarover gesproken. De vereniging stelt dat ter ondersteuning van de SBO-leerkrachten is gevraagd om meer handen in de klas, om mogelijkheden voor functiedifferentiatie en om meer inhoudelijke ondersteuningsmogelijkheden door onderwijsondersteunend personeel, zoals een orthopedagoog, een speltherapeut en een logopedist. Ook het doorberekenen van de klassenverkleining in het SBO zal voor deze extra formatieruimte kunnen zorgen. Nu heeft de minister zelf al een aantal van deze punten aangegeven, onder andere bij de begrotingsbehandeling. Dat zal ook aanstaande donderdag in het overleg over de leraren wel naar voren komen. Ik krijg echter graag een reactie van de minister op deze passage.

De aantallen leerlingen in het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs worden keurig weergegeven in tabellen over de afgelopen jaren. Dat geldt ook voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. Als ik de cijfers op mij laat inwerken, zeker gezien over tien jaar, mis ik een groot aantal leerlingen. In het speciaal basisonderwijs hebben bijvoorbeeld 50.000 leerlingen gezeten en in het voortgezet speciaal onderwijs zitten er dan 30.000 of 40.000. Ik mis dus een groep leerlingen. Waar zijn die leerlingen gebleven? Volgen die helemaal geen onderwijs meer?

Over de onderwijsinfrastructuur heb ik bij de begrotingsbehandeling ook al gesproken. Dat betreft alle gebieden die met elkaar samenhangen. Wij hebben te maken met de leerlinggebonden financiering. De minister heeft de wet daarover gelukkig door de Eerste Kamer gekregen. Die hobbel is dus genomen. Daarnaast hebben wij ook te maken met de regionale expertisecentra, de jeugdzorg en het onderwijsachterstandenbeleid van de gemeenten. Als je Weer Samen Naar School ernaast zet, merk je dat talloze verschillende regio's en talloze verschillende domeinen niet samenvallen. Dat behoeft geen probleem te zijn, maar ik beluister wel in de diverse sectoren in het veld dat het soms wel makkelijk zou zijn als dit wat meer zou samenvallen. Hoe denkt de minister hierover in relatie tot Weer Samen Naar School Plus en de ontwikkeling van LGF, jeugdzorg en onderwijsachterstandenbeleid?

Wij hebben ook ontvangen het IVA-rapport en het rapport van de onderwijsinspectie. Er zijn 248 samenwerkingsverbanden. Je kunt misschien zeggen dat het wetenschappelijk verantwoord is, maar in verband met het IVA-rapport valt het mij tegen dat de respons niet 100% is. Op de vragenlijst hebben maar 140 tot 150 samenwerkingsverbanden gereageerd. Het is jammer dat niet iedereen eraan meedoet. Bij een respons van 100% krijg je namelijk een volledig betrouwbaar beeld hoe het is gesteld met Weer Samen Naar School, met de doorverwijzing en de wachtlijst. Daarom wil ik aandringen op het bewerkstelligen van een betere respons. Hoe wij dat moeten doen, weet ik niet, maar in ieder geval wil ik dat wordt gestreefd naar een 100%-dekking bij een volgende rapportage. Dan krijgen wij precies in kaart hoe het in Nederland is gesteld met de samenwerkingsverbanden.

Bij sommige samenwerkingsverbanden zou de organisatie van de zorg niet op orde zijn. Wat doen we daaraan? We hebben de taakgroep Weer Samen Naar School-plus. Die wordt ingezet om tot verbetering op dit punt te komen. De vraag is echter hoe lang wij de oude situatie laten voortbestaan. Hoe lang accepteren wij dat iets niet op orde is? Waarom mankeert er ergens iets aan de zorg? Daarop heb ik nog onvoldoende zicht.

Ik wil vervolgens een opmerking maken naar aanleiding van de brief van de minister waarin zij schrijft dat geconstateerd wordt dat minder leerlingen in de periode 1997-2001 zijn teruggeplaatst van het speciaal basisonderwijs naar het basisonderwijs. Is daar een reden voor? Die kon ik namelijk niet in de brief vinden.

Ik was positief verrast door het onderzoek van het GION. Daarin wordt gesproken over de pedagogisch-didactische consequenties van diagnosticeren. Vaak wordt gedacht dat leraren in het basisonderwijs onvoldoende kennis hebben van diagnostiek en van de aanpak van de problemen bij leerlingen. Het onderzoek weerspreekt dat. Ik meen dat het voor de mensen in het onderwijs goed is om dit te horen. Zij kunnen nu zeggen: wij kunnen dat wel degelijk. Zij hebben echter vaak te maken met kinderen met een meervoudige problematiek. In die gevallen zou er volgens het rapport minder kennis en ervaring zijn. Mijn vraag is hoe wij de kennis daarover ook bij de leerkrachten in het basisonderwijs kunnen vergroten. Is er op dit punt een taak voor de opleidingen? Of gaat het hierbij om een dermate specialistische kennis dat een leerkracht daar niet direct mee belast moet worden? Heb je voor een beoordeling van bedoelde gevallen een specialist nodig? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Dan wil ik iets zeggen over de wachtlijsten, hoewel, in een rapport werd gesproken over plaatsingslijsten en niet over wachtlijsten. Misschien is het inderdaad beter om te spreken van plaatsingslijsten. Ook na lezing van verschillende passages blijf ik het moeilijk vinden om te bepalen hoe groot de wachtlijstproblematiek daadwerkelijk is. Ik snap dat als een kind geïndiceerd wordt, de ouder wil dat het kind zo snel mogelijk wordt geplaatst. Tegelijk kan ik mij voorstellen dat de school zegt: deze maand lukt het niet maar de volgende wel. Altijd zal er ruimte genomen moeten worden; altijd zal een aantal weken en misschien hooguit een maand of twee gewacht moeten worden voordat geplaatst kan worden. Tegelijk blijft het voor mij moeilijk om de stand van zaken te beoordelen. Er wordt gezegd dat 67 samenwerkingsverbanden verbeterplannen hebben ingeleverd. Daarvan zijn er 43 goedgekeurd, zeg maar: 60%. Die samenwerkingsverbanden moeten eind 2004 de wachtlijsten hebben weggewerkt. Er zijn 19 verbanden die niet meedoen. Ik denk dan: wat vreemd, waarom doen die niet mee, wat is de reden daarvoor? Mijn belangrijkste vraag is: wat gebeurt er met de leerlingen die niet direct geplaatst worden? Waar bevinden die zich? Zitten die thuis of zwerven die ergens rond? Ik blijf dit een lastig punt vinden.

In het inspectierapport wordt een aantal conclusies getrokken, onder andere wordt gezegd dat er knelpunten zijn als het gaat om de kwaliteit van het speciaal basisonderwijs. Het onderwijsleerpakket is op te veel SBO-scholen te smal en verouderd. Mijn collega zei dat het voor uitgevers wellicht niet interessant is om een dure methode te ontwikkelen. Ik meen dat daar wat in zit. Als dit zo is, zullen wij moeten zoeken naar andere vormen van leerstofontwikkeling. Misschien moeten wij toch wat meer gaan doen met internet, zodat docenten via internet het nodige kunnen downloaden voor het onderwijs. Hierover wil ik graag iets van de minister horen.

Wat mij meer zorgen baart, is dat het leerstofaanbod niet samenhangend en niet systematisch is opgebouwd. Ik denk dat we daarmee, nu dit geconstateerd wordt, heel hard en snel aan de slag moeten gaan. De inspectie constateert hetzelfde voor het reken- en wiskundeonderwijs. Het accent ligt te veel op basisvaardigheden, terwijl functionaliteit onvoldoende aan bod komt. Wij moeten deze constatering ter harte nemen. Hetzelfde geldt voor de leerlingenzorg, waar staat dat de scholen onderling sterk in kwaliteit verschillen. De drie door de inspectie geconstateerde ontwikkelingen zijn zorgelijk. Wij dienen ons deze ter harte te nemen. De vraag is binnen welke tijd wij dit zullen kunnen verbeteren.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Het WSNS-proces heeft altijd de steun gehad van de SGP-fractie. Wij steunden de achterliggende ideeën, motieven en doelen. Daar zaten en zitten nog altijd zeer goede en uitdagende kanten aan. Het proces is kind-, leerling- en gezinsgericht. Wij moeten dat steunen. Wij doen dat echter niet tot elke prijs. Wij hebben daarom altijd gezegd dat er scholen voor speciaal onderwijs in totaliteit moeten blijven, omdat wij die ook nodig zullen blijven hebben. Waar het echter verantwoord kan gebeuren, kunnen kinderen ook maatwerk ontvangen op hun kenmerken binnen het reguliere onderwijs.

Het WSNS-proces vraagt blijvend intensieve aandacht en uiteraard een zorgvuldig beleid. Wij ervaren het wetsvoorstel dat wij nu bespreken als een stap in de goede richting. Bij het wetsvoorstel is de vierde voortgangsrapportage aan de orde, waarover ik naast de grondige analyses van mijn beide collega's een luttele opmerking maak.

Het wetsvoorstel staat in de context van het wegwerken van de wachtlijsten en het aanscherpen van de verantwoordelijkheid die scholen hebben om leerlingen die, daartoe geïndiceerd, aangemeld worden, ook te plaatsen. Wij hebben daar in het verleden over gesproken. Toen is mijnerzijds gezegd: Laat het geen verplichting zijn die à la minute afdwingbaar is. Dat zal voor scholen snel onwerkbaar zijn. Laten we naar de logische momenten in het cursusjaar kijken.

Getuige de laatste voorstellen, is daaraan gewerkt. Dat doet ons deugd. Er wordt dus geregeld dat aangemelde leerlingen binnen drie maanden toegelaten moeten worden. We hopen dat daarmee de wachtlijsten op korte termijn tot het verleden gaan behoren. De minister noemt deze bepaling het sluitstuk van een reeks maatregelen. Er zijn inderdaad diverse maatregelen genomen om de wachtlijsten bij de speciale scholen voor basisonderwijs tegen te gaan. Toch hebben deze tot nu toe niet in voldoende mate het gewenste effect gehad. Je vraagt je af hoe dat komt. De expertgroep plaatsingsbeleid is nog volop actief met de ondersteuning van de samenwerkingsverbanden met een hoog verwijzingspercentage. De gezamenlijke besturenorganisaties hebben met medewerking van het ministerie eerder dit jaar het initiatief genomen om bepaalde samenwerkingsverbanden extra ondersteuning te bieden, de zogenaamde WSNS+.

De vraag doet zich dus voor in hoeverre de speciale scholen voor het basisonderwijs al toe zijn aan dit sluitstuk. Ik wil graag het antwoord van de minister hierop vernemen. De ondersteuning moet met kracht worden voortgezet. De vraag is tot hoe lang hiervoor extra middelen beschikbaar zijn en blijven. Ik wil nog wel opmerken dat de speciale scholen voor het basisonderwijs huns ondanks niet in de situatie mogen belanden dat zij worden verplicht tot een beleid dat zij redelijkerwijze niet of nog niet kunnen waarmaken. Dat is het spanningsveld. We moeten daar in wijsheid mee omgaan vanuit de constatering dat er een wettelijke bepaling komt ten aanzien van de uiterste plaatsingsdata waarbinnen scholen naar hun mogelijkheden kunnen plaatsen en daarnaast de positief sturende werking van allen die daarmee rondom de school actief zijn.

De plaatsingsverplichting kan in bijzondere situaties leiden tot fricties in de groepsgrootte en groepsverdelingsvraagstukken. Ik constateer dat de scholen binnen de bandbreedte van de drie maanden, naar vermogen en lettend op de urgentie, kunnen plaatsen, maar dan moet wel in een plaats worden voorzien.

In het antwoord op een vraag van mijn fractie in het verslag over een mogelijke vangnetconstructie voor de middelen voor de materiële instandhouding geeft de minister aan dat het de scholen vrijstaat om boven het bedrag dat de centrale diensten ontvangen, op basis van onderlinge solidariteit tussen de scholen een extra voorziening te treffen. Dat is een begrijpelijk antwoord, maar het valt op dat in de wet wel een vangnetconstructie is geregeld voor de middelen voor de zorgformatie. Gaat hier niet uiteen wat niet uiteen hoeft te gaan en misschien zelfs ten principale niet uiteen mag gaan? Het is ons althans onduidelijk waarom de regelingen voor de zorgformatie enerzijds en de materiële bekostiging anderzijds niet eenduidig worden vormgegeven. Kan de minister daar nog eens even op ingaan? Heeft zij er geen behoefte aan, die regelingen te uniformeren?

Het inspectierapport schetst nog geen opwekkend beeld van het speciaal onderwijs. Collega Rijpstra noemde drie punten. De woordvoerster van het CDA ging hier ook al op in. Het geheel wordt nog als risicovol bestempeld. De tekortkomingen liggen met name op het terrein van de leerlingenzorg, waardoor er onvoldoende zicht is op de leerprestaties, aldus het rapport. Deze tekortkomingen zouden wijzen op het ontbreken van een samenhangend schoolbeleid. Heel positief is overigens het pedagogisch en didactisch handelen van de leerkrachten. Dat wil ik toch met klem naar voren brengen. Dat verdient natuurlijk ook aandacht. Je kunt kijken naar de problemen en de risico's. Dat moeten wij ook doen. Daarvoor zijn wij hier en wij moeten die ook zien te verhelpen, maar dat moet nooit verhinderen dat ook naar de positieve kanten wordt gekeken, naar hetgeen bereikt is door de inzet van zeer velen. Als je een school bezoekt, raak je vaak onder de indruk van de prestaties op dat punt. Die zijn niet gering. Dat moeten wij zo nu en dan ter bemoediging over het voetlicht brengen. Als je zegt dat WSNS nog steeds ons zorgenkind is, kan dat leiden tot het ontmoedigen van degenen die hier de schouders zo intensief onder zetten en bereid zijn om, vaak buitenproportioneel, te investeren in de docent-kindrelatie, om "on speaking terms" te blijven met de ouders en allerlei begeleiders. We kennen allemaal de complexe problemen die zich bij bepaalde kinderen voordoen. Ik ben regelmatig onder de indruk van hetgeen dan toch wordt bereikt en gepresteerd. Overigens ga ik ook nog op een paar knelpunten in, maar dat wij dat hebben te waarderen, moet wel vaststaan.

Uiteindelijk gaat het erom dat leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs een goede pedagogische en didactische relatie met hun leerkracht hebben. In bepaalde gevallen mag je al blij zijn als die wordt bereikt. Ik vraag mij af in hoeverre het reëel is dat het inspectierapport zich bij deze doelgroep focust op leerprestaties. Natuurlijk moet er geleerd worden. Dat is duidelijk. Eenieder die de inzet van de SGP-fractie op dit punt kent, zal dat niet kunnen misverstaan, maar wij moeten niet doorslaan. Als dan ook nog wordt gezegd dat het aan een samenhangend schoolbeleid ontbreekt, en dat dit te maken heeft met een tekort aan managementpersoneel, dan kan dit de zwarte piet naar de schoolteams rollen. Ik vraag mij af of dit wel helemaal terecht is. Ik hoop dat de minister voldoende geïnspireerd is om daarop te reageren. Ik wil best ongelijk hebben, maar ik wil ook mensen recht doen.

De vierde voortgangsrapportage plaatst het beeld van het inspectierapport in ontwikkelingsperspectief. Dat komt mij beter uit. Dat levert meteen meer positieve resultaten op. Vindt de ontwikkeling in de goede richting plaats? Het kan beter, en als het beter kan, moet het ook beter. Daar moeten wij de mensen toe prikkelen, daarvoor moeten wij de instrumenten beschikbaar stellen, dat moeten wij faciliteren, daar moeten wij de formatie op afstemmen en daarvoor moeten de gebouwen zijn ingericht. Ik kom daar zo meteen nog op.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Vlies, ik weet niet hoe lang u nog door wilt gaan.

De heerVan der Vlies(SGP)

Ik ben bijna klaar. Ik blijf royaal binnen de spreektijd van mijn collega's.

De voorzitter:

Wij hebben alle tijd, maar ik probeer u aan uw eigen ambitie te houden.

De heerVan der Vlies(SGP)

Dat mag u gerust doen, maar ik zeg u op voorhand dat ik mij daar niet in alle omstandigheden door laat ketenen.

Het ontwikkelingsperspectief moet zicht bieden op langzame vooruitgang en positieve resultaten. Het moet dus beter. Eerlijkheidshalve moet erbij gezegd worden dat de ontwikkelingskansen samenhangen met de arbeidsmarktomstandigheden. Dat moeten wij er wel altijd bij bedenken. Ik vraag de minister of zij het totale beeld van de aanpak van de expertgroep-WSNS en -WSNS+ bij kan sturen. De noodkreet van de schoolleiders over meer handen in de klas, functiedifferentiatie, het inkopen van specialistische diensten via het onderwijsondersteunend personeel en de meer bestuurlijke, logistieke functies van eenheid en samenhang in de diverse beleidsontwikkelingen moet dan wel op het bord van de minister liggen. De collega's hebben hierover meer gedetailleerde vragen gesteld.

Door het veld is mij nog het punt aangereikt dat het lastig is voor SBO-scholen om huisvesting rond te krijgen. Hoe komt dat? Een school is gevestigd in een gemeente. De huisvesting loopt via die gemeente, maar de leerlingpopulatie, die is aangewezen op die nieuwe voorziening, komt uit de regio, omdat er een streekfunctie is. Ziedaar het probleem.

Ik noem als voorbeeld een school in Bleskensgraaf. De officiële SBO-school staat ver weg. In de school in Bleskensgraaf zou een SBO-voorziening moeten zijn ingericht. Deze voorziet nadrukkelijk in een behoefte in de directe omgeving, maar heeft geen officiële SBO-status en kan derhalve geen aanspraak maken op huisvesting.

Mijn vraag is niet om dit probleem vanmiddag even op te lossen. Dat kan niet, dat snap ik heel goed. De vraag is wel of de minister bereid is om flexibele mogelijkheden te bieden voor dergelijke knelpunten en zo nodig een bemiddelende rol te spelen bij de betrokken gemeentebesturen, zodat de kinderen in deze regio niet de dupe worden van knelpunten in onze regelgeving. Daar moet het ons om gaan.

De voorzitter:

Ik zal de inbreng van de PvdA-fractie kort houden, omdat de drie woordvoerders alle mogelijke vragen over deze belangwekkende problematiek al uitputtend hebben gesteld. De PvdA-fractie heeft het Weer Samen Naar School-traject altijd van harte gesteund en waar mogelijk geholpen om het verder te brengen. Wij denken dat de voorliggende voorstellen hierbij een stukje kunnen helpen.

Een belangrijk voorstel is het instellen van plaatsingsdata. Net als de minister, zoals wij uit de nota naar aanleiding van het verslag hebben begrepen, hopen wij dat dit een belangrijk hulpmiddel zal zijn om de wachtlijsten weg te werken. Wij stellen hierbij wel de vraag of er niet een nieuw probleem ontstaat. De minister heeft in haar beantwoording een aantal keren gezegd dat de ouders naar de rechter kunnen gaan. Een van de collega's sprak hier al over. Is het risico niet groot dat scholen alle leerlingen maar opnemen om dat te voorkomen, terwijl zij niet altijd in staat zijn om die zorg te bieden? Deze spanning zit er nog in. Verwacht de minister dat dit probleem zich daadwerkelijk voordoet of dat wij voor niets pijn in de buik hierover hebben?

Uiteraard zijn wij ook verheugd, in de verschillende verslagen te lezen over de afname bij de wachtlijsten bij de verschillende samenwerkingsverbanden. Wij zijn daar echter nog niet helemaal gerust op. Ook bij mij kwam de reeds door de heer Rijpstra gestelde vraag naar boven over de negentien samenwerkingsverbanden die niet willen meedoen met het verbeterplan: wat zit daar nou precies achter? Zullen die scholen in de toekomst dan wel in staat zijn om hun aandeel te leveren aan de gewenste zorg op maat?

Met betrekking tot het inspectierapport valt ook mij op dat er veel cijfers worden gegeven waaruit je kunt opmaken dat er inderdaad een groep leerlingen ergens verdwijnt. Bij de cijfers miste ik ook een beetje welke conclusie je daaruit kunt trekken ten aanzien van de ambitie in het kader van Weer Samen Naar School. Bij het gewone basisonderwijs groeit het aantal leerlingen. Daar zit natuurlijk een autonome groei in, maar kunnen wij nu constateren dat kinderen, in overeenstemming met de ambitie in het kader van dit traject, meer in het gewone onderwijs blijven dan aanvankelijk het geval was? Dat wordt mij uit de stukken niet helemaal helder.

Ik sluit mij zeer aan bij de opmerking van de heer Van der Vlies dat er in het onderwijsveld en binnen deze scholen veel wordt gedaan om de leerlingen zo goed mogelijk op te pakken. In dat kader moeten wij ook de door de inspectie vastgestelde verbeter- c.q. zorgpunten zien. Op enkele van die punten wil ik wijzen, allereerst op de opbrengstgerichtheid. Taal en rekenen zijn al opgepakt, maar is er bij andere vakken op dit punt nog wel een probleem? Zeer zorgelijk is natuurlijk de conclusie dat een groot deel van de scholen de leerlingenzorg niet op orde heeft; over dat probleem hebben wij in een ander verband al eerder gesproken. Dat lijkt mij een van de belangrijkste problemen die opgelost moeten worden.

Daarnaast is er de conclusie van de inspectie dat het personeelstekort ook in deze sector van het onderwijs hard ingrijpt. Daar gaan wij later deze week nog over spreken, maar misschien is het goed als de minister daar in dit verband al een beetje op vooruitloopt. Daarom stel ik ook hier de vraag of de eerder besproken problemen, bijvoorbeeld in verband met het schrappen van I/D-banen, van invloed zullen zijn op deze zorgelijke problematiek. Alles valt en staat immers natuurlijk met een leerkracht voor de groep en de kinderen.

Tot slot concludeert de inspectie dat er grote verschillen bestaan tussen de speciale scholen voor basisonderwijs, waarbij zij de suggestie doet om de goede scholen als voorbeeld te gebruiken. Dat is inderdaad van groot belang, maar ik ben natuurlijk wel benieuwd wat de inspectie dan precies doet met de scholen die het navenant minder goed doen.

Voor de rest van de vragen kan ik mij goed aansluiten bij mijn collega's.

De vergadering wordt van 14.48 uur tot 14.52 uur geschorst.

Eerste termijn van de minister

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. Wij praten in dit wetgevingsoverleg weliswaar over een wetsvoorstel, maar de vierde voortgangsrapportage en het inspectierapport dat daaraan ten grondslag ligt, vormen natuurlijk ook onderwerp van de discussie. Dat speelt door de behandeling van het wetsvoorstel heen.

Wij wilden dit wetsvoorstel omdat wij de verwachting hebben dat door het invoeren van de drie plaatsingsdata de wachtlijsten zullen kunnen worden aangepakt. Dat is de essentie van het geheel. Op dit moment is bij een aantal samenwerkingsverbanden de organisatie voor de zorg nog niet op orde. Als gevolg daarvan zijn er wachtlijsten ontstaan voor de toelating van leerlingen tot de speciale school voor basisonderwijs binnen zo'n verband. De vraag is natuurlijk op welke manier dat kan worden aangepakt. Een van de mogelijkheden wordt gevormd door de verbetertrajecten. Mevrouw Hamer en de heer Rijpstra hebben gevraagd hoe het zit met de negentien samenwerkingsverbanden die nog geen verbetertraject hebben gestart. Netjes uitgedrukt: die krijgen een herhaald aanbod. Met andere woorden: mensen, als je een probleem hebt, weet dan dat er in het kader van WSNS+ mogelijkheden zijn om dat aan te pakken, dus blijf er niet mee zitten. Men moet zich realiseren dat dit geen kwestie van bemoeizucht is, maar dat het een kwestie is van proberen te helpen waar er problemen liggen. Het is heel wel mogelijk dat een samenwerkingsverband er niet helemaal alleen uitkomt. Dat is precies de reden waarom wij het WSNS+ van start hebben laten gaan. Het is doodzonde als de mogelijkheden die er zijn niet optimaal worden benut. Wat dat betreft, kan de Kamer rekenen op een actieve houding van het ministerie. Want het gaat er natuurlijk om wat je aan die wachtlijsten doet.

Er is geen sprake van onvoldoende geld. Voor de periode 2000-2003 gaat het om ruim 43 miljoen extra voor het Weer Samen Naar School-beleid. Het doel is de zorgkwaliteit van de samenwerkingsverbanden te vergroten en langs die weg de wachtlijsten op te lossen en vooral structureel te voorkomen. Het heeft namelijk geen enkele zin de wachtlijsten van nu op te oplossen en niks te leren uit de redenen waarom de wachtlijsten zijn gegroeid. Je moet er structureel een oplossing voor zien te vinden. Dat kan alleen als je leert van de lessen uit het verleden. Er is een aantal maatregelen genomen. Dit wetsvoorstel om te komen tot drie plaatsingsdata is het sluitstuk.

Kijkend naar wat er is geweest en wat er op dit moment gebeurt, moet ik mij natuurlijk de vraag stellen of het allemaal wel effect heeft en hoe wij ervoor staan. Ik kom dan eigenlijk terecht bij de vierde voortgangsrapportage. Daarin staat te lezen dat de activiteiten die zijn gericht op het aanpakken van grotere knelpunten binnen de geselecteerde samenwerkingsverbanden voortkomen uit een analyse van de problemen rond de wachtlijsten en de deelnamepercentages. Dat is van belang, omdat de analyse van de wachtlijsten aangeeft waar het probleem zit. Dat is voor het ene samenwerkingsverband anders dan voor het andere. Het is van belang dat in de gaten te houden. Ook is van belang dat de samenwerkingsverbanden zelf hebben aangegeven dat zij af willen van die problemen en structurele oplossingen willen om ervoor te zorgen dat er niet opnieuw wachtlijsten ontstaan. Wellicht moet ik eerder spreken over wachttijden, want daar zit het probleem. Je zit altijd met een wachttijd van misschien een maand of een paar weken tussen die drie plaatsingsdata in, maar dat hoeft geen enkel probleem te zijn omdat er dan een perspectief op oplossing is binnen een beperkte periode, terwijl nu vaak het perspectief op de oplossing ontbreekt. Ik weet dat men binnen de samenwerkingsverbanden zeer alert is geworden om dat soort zaken aan te pakken en op te lossen.

In de vierde voortgangsrapportage staat ook wat wij samen met de onderwijsorganisaties doen aan het activiteitenprogramma WSNS+. In dat programma worden vooral die maatregelen uitgewerkt die gericht zijn op kwaliteitsverbetering, de kwaliteit van de leerlingenzorg, de sturing en het management. Deze maatregelen hebben natuurlijk nog niet overal de problemen voor de volle 100% opgelost. Ik ben er echter van overtuigd dat de maatregelen die in het WSNS+ en in dit wetsvoorstel zijn getroffen, alle mogelijkheden bieden die nodig zijn om deze problematiek op te lossen. Voorwaarde hierbij is wel dat men een deel van de oplossing zelf weet te vinden. Het is geen enkel probleem om eventueel de daarvoor benodigde hulp te krijgen.

De heer Van der Vlies vroeg of de wettelijke plicht tot plaatsing altijd uitvoerbaar is. Ik moet toegeven dat de Inspectie een aantal tekortkomingen heeft geconstateerd. Daar moeten wij niet omheen draaien. Ik kan niet met 100% zekerheid zeggen dat de scholen die verplichting altijd kunnen nakomen, omdat de verbetertrajecten nog lopen. Ik wijs er wel op dat men zeer gemotiveerd is om een oplossing te vinden en te voorkomen dat er rare problemen ontstaan.

Mevrouw Hamer vroeg welke conclusies voor de WSNS-ambities getrokken kunnen worden uit de deelnamecijfers. Het was oorspronkelijk onze ambitie om ongeveer 2% van de kinderen naar het speciaal basisonderwijs te laten vloeien. Dat streven is te ambitieus gebleken. Het percentage is overigens wel gedaald van gemiddeld 3,7 naar 3,2. In een aantal specifieke samenwerkingsverbanden is dit percentage zelfs spectaculair gedaald. Op andere plaatsen is het minder gedaald, maar de oorzaak daarvan was vaak dat men daar minder ver kon dalen. Die 2% is dus nog niet gehaald. Een jaar of tien geleden waren er echter samenwerkingsverbanden met een deelname aan LOM- en MLK-scholen van meer dan 10%. Dergelijke percentages komen niet meer voor. Wij hebben onze ambities dus nog niet helemaal gerealiseerd, maar er is wel sprake van een duidelijke daling.

Er is gevraagd of de wetswijziging er werkelijk toe leidt dat leerlingen eerder zullen worden geplaatst op speciale scholen voor basisonderwijs. Op dit moment is niet wettelijk vastgelegd wanneer een speciale school voor basisonderwijs een leerling moet plaatsen. Als er wettelijk vastgelegde data zijn, rust op de scholen de verplichting om leerlingen niet over die data heen te tillen. De Inspectie zal erop toezien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Omdat het wetsvoorstel plaatsingsdata bevat, kunnen scholen in de toekomst door de Inspectie worden aangesproken op de naleving van deze wettelijke verplichting. De Inspectie zal in de toekomst verder ook kunnen controleren of een speciale school voor basisonderwijs haar organisatie zo heeft ingericht dat leerlingen zo spoedig mogelijk kunnen worden geplaatst en uiterlijk voor de uiterste plaatsingsdata. De ouderorganisaties hebben zich hierover positief uitgelaten.

Mevrouw Hamer vroeg wat de gevolgen zijn als ouders de gang naar de rechter maken. Dat ultimum remedium bestaat nu eenmaal. Ouders kunnen altijd een beroep op de rechter doen, zoals ook is besproken in het debat over de leerlinggebonden financiering. Zij vroeg in dit verband verder of een en ander tot gevolg kan hebben dat scholen te snel overgaan tot plaatsing. Plaatsing is niet zonder meer mogelijk, omdat er eerst een indicatie moet worden gesteld. Verder zullen de scholen ouders er met argumenten van moeten overtuigen waarom iets wel of niet mogelijk is. De wet verplicht de scholen om te plaatsen en verbiedt het scholen, een kind over de plaatsingsdatum heen tillen. Als een bevoegd gezag zich hieraan niet houdt, is het inderdaad mogelijk om een beroep op de rechter te doen om plaatsing af te dwingen.

Mevrouw Aasted-Madsen heeft gevraagd of er een relatie is tussen de daling van het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs en de stijging van het aantal leerlingen binnen het REC cluster 4. Er zijn geen aanwijzingen dat lastige kinderen, want daar praten wij dan over, doorstromen naar het speciaal onderwijs. Het wetsvoorstel inzake de LGF is nu pas door de Eerste Kamer heen. Ik ben overigens blij dat de heer Rijpstra mij hiermee complimenteerde, maar de VVD-fractie in de Eerste Kamer heeft daaraan jammer genoeg niet meegewerkt.

De heerRijpstra(VVD)

Dat is dan ook de reden dat ik de minister ermee complimenteer!

MinisterVan der Hoeven

Dank u wel.

Met het wetsvoorstel inzake de LGF is het in de toekomst duidelijk welke kinderen op een school voor speciaal onderwijs worden geplaatst. Er is namelijk een beschikking nodig van de Commissie voor de Indicatiestelling, die bepaalt welke leerlingen in aanmerking komen voor toelating tot het speciaal onderwijs. Met deze werkwijze wordt gegarandeerd dat uitsluitend die kinderen in het speciaal onderwijs worden geplaatst die voldoen aan de criteria. Wij willen geen groei en geen krimp. Met behulp van de leerlinggebonden financiering kan ervoor worden gezorgd dat de hoeveelheid leerlingen die op deze manier naar het speciaal onderwijs moet, constant blijft. Dat is de doelstelling van het geheel.

Er is een onderzoek gestart naar de problematiek van leerlingen die worden aangemeld bij de Permanente commissie leerlingenzorg. Zodra ik de uitkomsten daarvan heb, laat ik ze de Kamer toekomen. Dit onderzoek verschaft waarschijnlijk een beter antwoord op de gestelde vraag dan het antwoord dat ik nu kan geven. Wij hebben reeds afgesproken dat de relatie tussen WSNS en LGF een van de centrale punten van de omvattende evaluatie van Weer Samen Naar School in 2004 wordt. Gevraagd is om de groepsgrootte, de relatie tussen Weer Samen Naar School en REC, en de eerste twee jaar van het voortgezet onderwijs daarbij te betrekken. Ik weet niet of dat allemaal in de evaluatie past, maar waar mogelijk passen wij het in.

De thuiszitters zijn geïnventariseerd. Per 1 oktober 2001 waren er twintig leerlingen die wel waren ingeschreven, maar geen onderwijs volgden. Het jaar daarvoor waren dat er 31. Dit jaar is overigens ook het aantal thuiszitters geïnventariseerd bij scholen voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs; dat zijn er 213. In totaal zijn er dus ongeveer 230 leerlingen die nog geen onderwijs volgen en die in afwachting zijn van een plaatsing.

Waarom deden negentien samenwerkingsverbanden niet mee? Sommigen hadden een probleem dat al is opgelost, anderen vonden hun problemen te klein en hebben afgezien van deelname. Degenen die wel grotere problemen hebben, krijgen opnieuw het aanbod van WSNS+.

De niet geplaatste leerlingen behoren tot de verantwoordelijkheid van de basisschool. De reguliere basisschool behoort ook de ambulante begeleiding vanuit de speciale school te regelen. Uit het onderzoek van de Inspectie naar de wachtlijsten blijkt dat er inderdaad nog een aantal leerlingen op een wachtlijst staan die ambulant worden begeleid. Ik hoop dat wij de oplossing kunnen vinden nadat wij dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer hebben geloodst Dan kunnen wij ook het probleem van de thuiszitters definitief aanpakken.

De heer Rijpstra vroeg zich af hoe het kan dat er 50.000 leerlingen in het speciaal basisonderwijs zijn en maar 30.000 zorgleerlingen in het voortgezet onderwijs. Dat heeft met iets heel raars te maken, namelijk met de leerplichtige leeftijd. In het basisonderwijs zijn er acht leerjaren en in het voortgezet onderwijs vier leerjaren. Het lijkt daardoor alsof er kinderen verdwenen zijn. Zij zijn echter niet verdwenen; het probleem heeft te maken met de telling.

De heerRijpstra(VVD)

Dat begrijp ik, maar er is een staatje waarin de uitstroom uit het basisonderwijs wordt weergegeven. Daaruit valt af te lezen dat van het basisonderwijs 178.600 leerlingen doorstromen naar het VO of het SVO. 8100 leerlingen volgen geen onderwijs. Voor het SBAO, het SO en het VSO wordt dat ook gedaan. Zo blijkt dat zo'n 12.300 leerlingen die uitstromen, geen onderwijs volgen.

MinisterVan der Hoeven

Dat zijn toch de IVA-cijfers? Wij zoeken het even op.

De heerRijpstra(VVD)

Heel graag. Ik wil weten waar die leerlingen dan zijn.

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. De heer Rijpstra vroeg hoe snel verbeteringen mogelijk zijn op basis van het inspectierapport. Een onderdeel van het project Weer Samen Naar School Plus is een deelproject dat gericht is op de verbetering van het speciaal basisonderwijs. Er wordt een nieuwe methode ontwikkeld voor taal- en rekenonderwijs. Het is waar dat verbeteringen niet meteen gerealiseerd zijn en evenmin meteen zichtbaar zijn. Het is een ontwikkelproces waarin begonnen wordt met zaken op de rails zetten. Pas na een half jaar tot een jaar zie je tot welke resultaten het proces geleid heeft. Op dat punt moet doorgezet worden. Aanstaande woensdag hebben wij daarover overigens een conferentie. In de voorbereidingen daarop bleek ons dat het onderwijsveld zich heel bewust is van het probleem. Ik heb er vertrouwen in dat men wil dat de problemen worden opgelost en dat de uitdagingen worden opgepakt. Waar mogelijk zal ik dat stimuleren. De problemen bestaan nu eenmaal. Mevrouw Hamer vroeg hoe het zit met de opbrengstgerichtheid van taal en rekenen en of wij willen kijken naar de andere vakken, de leerlingenzorg en het personeelstekort. Op het laatste kom ik straks nog terug, in relatie tot de I/D-banen.

Evenals de heer Rijpstra vind ik dat de respons op de WSNS-monitor omhoog moet; ik zie het liefst dat zij 100% wordt. Ik kan organisaties echter niet verplicht stellen om te reageren, noch kan ik dreigen met kortingen op de bekostiging. Dat neemt overigens niet weg dat wij waar mogelijk zeer zeker zullen bevorderen dat meer organisaties de monitor invullen, want de gegevens zijn nodig voor het ontwikkelen van nader beleid.

De heerRijpstra(VVD)

Er moet niet alleen nader beleid op rijksniveau komen. Ik begrijp niet dat samenwerkingsverbanden blijkbaar ook geen behoefte hebben om de eigen organisatie te bekijken. Dat bevreemdt mij. Met alle communicatiemiddelen moet het toch heel gemakkelijk zijn gegevens aan te leveren.

MinisterVan der Hoeven

Dat ben ik met u eens. Aan de vorige monitor hebben wij overigens een terugkoppelsysteem gevoegd. Dat heeft er toen in ieder geval toe geleid dat de respons van 53% naar 63% is gestegen. Je kunt dus nog wel iets doen. Overigens zal ik aan het Platform van coördinatoren vragen om het belang duidelijk te maken, niet alleen het belang voor ons, maar ook dat voor de organisaties zelf.

Voorzitter. Mevrouw Aasted-Madsen vroeg of het speciaal basisonderwijs niet méér ondersteund kan worden door groepsgrootteverkleining. De groepsverkleining is gestart als randvoorwaarde voor het WSNS-project. Daarbij werd uitdrukkelijk geadviseerd om de verkleining eerst in de onderbouw van de basisscholen door te voeren. Daar werden leerlingen extra begeleid bij het leren lezen en het leren rekenen. De bedoeling was om er door die extra begeleiding voor te zorgen dat leerlingen minder snel zouden worden doorverwezen. Wij hebben dat ook gedaan omdat bleek dat de klassen in de onderbouw te groot zijn. De situatie is inmiddels iets veranderd. Veel scholen hebben uitdrukkelijk gevraagd om de middelen voor de groepsgrootteverkleining vrij te geven. Het wetsvoorstel daarvoor zal op niet al te lange termijn naar de Kamer komen. Daarin wordt geregeld dat scholen zelf bepalen waar dat geld wordt ingezet.

Het extra geld voor groepsverkleining in het speciaal basisonderwijs is niet voorhanden. Het is ook niet opgenomen in de enveloppenbrief. Omdat ik demissionair ben, kan ik ook niets beloven. Dat heeft geen enkele zin, want men weet niet wat er na de volgende kamerverkiezingen gebeurt. Wij hebben de klassengrootte in het speciaal onderwijs op twaalf leerlingen gesteld. Ik denk dat de Kamer zich moet afvragen of voor het speciaal basisonderwijs eenzelfde groepsgrootte moet gelden als momenteel in het speciaal onderwijs. Afgezien van het geld en alles wat daarmee samenhangt, zullen wij eerst een aantal vragen moeten beantwoorden, voordat ik de vraag van de Kamer kan beantwoorden.

Het aantal PCL-aanmeldingen is gestegen met 6000 en is daarmee verdubbeld, terwijl het leerlingaantal in het speciaal basisonderwijs slechts is gestegen met 300. Er is een fout geslopen in de monitor van het schooljaar 1999/2000. In deze monitor wordt geschat dat er in totaal 5600 PCL-aanmeldingen zouden zijn en dat getal is onjuist, want dit getal geeft niet het totale aantal PCL-aanmeldingen weer, maar de bijschatting van die verbanden die niet aan de monitor hebben deelgenomen. Dit geeft opnieuw aan hoe belangrijk het is om deel te nemen aan de monitor. Als je alles bij elkaar optelt, blijkt dat er in het schooljaar 1999/2000 sprake is van zo'n 11.500 PCL-aanmeldingen. In het schooljaar 1999/2000 zit er dus een fout in de berekening en niet in de gegevens. De consequentie is wel dat de conclusie dat er sprake is van een forse groei, niet correct is. Overigens is er met de AOb afgesproken dat er in het volgende nummer een rectificatie van deze cijfers zal worden geplaatst, zodat dit wordt rechtgezet.

Ik kreeg een klein verwijt van mevrouw Aasted-Madsen: het platform WSNS+ ging van start zonder een organisatie die de visie van ouders kan verwoorden. In de stuurgroep WSNS+ zijn de ouderorganisaties als waarnemer vertegenwoordigd en dat hebben zij zelf uitdrukkelijk zo gevraagd. Binnen WSNS+ gaat het om de kwaliteit van de zorg binnen scholen en samenwerkingsverbanden. Er zijn afrekenbare doelstellingen geformuleerd en de ouderorganisaties hebben aangegeven hieraan niet mee te kunnen doen, omdat zij de kwaliteit van de zorg in scholen en samenwerkingsverbanden niet direct kunnen beïnvloeden. Zij hebben wel aangegeven dat zij achter het traject van WSNS+ staan en zij willen ook graag het geluid van de ouders inbrengen, zodat zij hebben gekozen voor het waarnemerschap.

Jonge risicokinderen mogen van mevrouw Aasted-Madsen niet in vergetelheid raken en dit beleid moet volgens haar worden betrokken bij de voor- en vroegschoolse educatie. Vroegtijdige onderkenning is nodig en vergroot de onderwijskansen van kinderen. De vroegsignalering moet verbreed worden en dat is ook gebeurd. Dat is de reden dat VWS de budgetten voor de consultatiebureaus de laatste jaren heeft verhoogd met ruim 13,5 mln euro.

Door alle woordvoerder is gevraagd hoe het zit met lesmateriaal. Uit het inspectierapport bleek dat dit een zorgpunt is. De markt voorziet daarin onvoldoende en dat is het knelpunt. Het is inderdaad waar, zoals mevrouw Hamer aangaf, dat de rijksoverheid een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de ontwikkeling van lesmateriaal, als uitgevers om commerciële redenen – want er wordt gewoon niet genoeg aan verdiend – verstek laten gaan. Dat is de reden waarom er geld beschikbaar is gesteld voor taal en rekenen, maar er is ook geld beschikbaar gesteld aan het samenwerkingsverband WSNS om die materialen te kunnen aanschaffen. Als je materialen laat ontwikkelen, moet je immers ook geld hebben om ze te laten aanschaffen. Wat betreft taal en rekenen zijn er stappen ondernomen, maar er zal meer moeten gebeuren.

De opmerking van de heer Rijpstra over het verder ontwikkelen van de mogelijkheden van internet en kennisnet, is mijns inziens van belang. Op dit moment wordt er door diverse expertisecentra materiaal ontwikkeld. Bij de verspreiding daarvan lijkt mij het benutten van de mogelijkheden van internet en kennisnet van groot belang. Ik zal in ieder geval in het overleg met de uitgevers wijzen op het probleem van het leerstofaanbod voor het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Dat laat onverlet dat wij ervoor moeten zorgen dat het materiaal ontwikkeld wordt, als de uitgevers dat laten liggen.

De heer Rijpstra en mevrouw Aasted-Madsen hebben opmerkingen gemaakt over de opleidingen en dan met name de pabo-opleidingen. Zij willen de pabo-opleidingen aanpassen met het oog op leerlingen met een zorgbehoefte. Wij hebben in 2000 een convenant gesloten met de pabo's over de startbekwaamheden van leraren. Een van die startbekwaamheden is de specifieke onderwijsbehoefte van leerlingen. Het is nodig dat een beginnend leraar kennis heeft van ontwikkelingsstoornissen. De beschreven startbekwaamheidseisen voldoen aan de vraag die door het GION wordt gesteld. Dit zijn echter papieren eisen. Wat gebeurt er in de werkelijkheid? Op dit moment loop een visitatie van de pabo's. Mocht blijken dat met name aan deze specifieke startbekwaamheidseis te weinig aandacht wordt besteed, dan zal ik daarover met de pabo's een bestuurlijk gesprek voeren. Onlangs woonde ik een onderwijsjeugddebat in Rotterdam bij. Daarbij kwamen twee zeer belangrijke punten in verband met leraren naar voren. Het ging om vakkennis en, zoals een van de deelnemers zei, "omgaan met ons". Het kwam erop neer dat beginnende leerkrachten voldoende moeten zijn toegerust om ook met complexe problemen om te gaan. Dit punt moet niet alleen in de papieren vakbekwaamheidseisen staan, maar het moet vooral in de praktijk realiteit worden. Ik houd u van de gang van zaken op de hoogte.

De heer Van der Vlies sprak over de speciale school voor basisonderwijs in Bleskensgraaf. Deze ligt decentraal en het gaat om een niet officiële voorziening bij een basisschool. Omdat het geen officiële voorziening is, kan geen aanspraak op huisvestingsgeld worden gemaakt en de vraag is wat hieraan kan worden gedaan. In het kader van WSNS bestaan meer mogelijkheden om zorgleerlingen op te vangen. Waarom is geen aparte hulpklas gevormd bij de basisschool voor deze zorgleerlingen? Waarom is geen formatie door de centrale dienst van het samenwerkingsverband aan die basisschool overgedragen? Ik stel deze vragen niet alleen aan de heer Van der Vlies, maar via hem ook aan de school. Als men niet weet hoe dat werkt, dan moet men informatie vragen bij WSNS+.

MevrouwAasted-Madsen-van Stiphout(CDA)

Ik heb toevallig afgelopen vrijdag de directeur van deze school aan de telefoon gehad. De klassen zijn aan een gewone basisschool aangehaakt. Ik meen dat het goed is als die situatie gemonitord wordt om te bezien of SBO-klassen in een reguliere basisschool een positieve uitwerking hebben. Mij lijkt dit een positieve ontwikkeling. Met het oog op de zorggelden en de klasgrootte bestaat wél SBO-erkenning, maar voor de huisvesting niet. Als het samenwerkingsverband alleen die SBO-klassen als speciaal basisonderwijs erkent, is volgens mij het probleem opgelost.

MinisterVan der Hoeven

Was het maar waar, dan was het allemaal een stuk gemakkelijker. Hierbij spelen echter nog meer zaken een rol. Deze speciale school voor basisonderwijs heeft, zo heb ik vernomen, een tweede lokatie buiten de gemeente Bleskensgraaf gecreëerd. Er zijn voorwaarden voor het stichten van nevenvestigingen die te vinden zijn in artikel 89 van de Wet op het primair onderwijs. Een van de voorwaarden is dat een nevenvestiging, voorafgaande aan de omvorming, een zelfstandige school dient te zijn geweest en dat is hier niet het geval. Als verplaatsing van de gehele school wenselijk is, is dit buiten de gemeentegrens niet mogelijk omdat dan weer problemen met de planprocedure ontstaan. Ik stel echter voor dat dit probleem apart vanuit het ministerie bekeken wordt. Ik beloof u dat ik u, als ik bekeken heb wat wij daaraan kunnen doen, daarvan op de hoogte stel.

De heerVan der Vlies(SGP)

De minister hield mij vragen voor die ik naar de desbetreffende school moest doorgeleiden. Daar kan ik natuurlijk altijd voor zorgen. Ik zal mijn huiswerk doen, maar laat de minister dat nu ook eens doen. Zij zegt op de valreep een interventie toe. Het komt dus wel bij elkaar. Wij krijgen daarover bericht en dan zullen wij zien hoe daarmee verder om te gaan. Dat het leerlingbelang ermee gediend is dat die kwestie wordt opgelost, lijkt mij duidelijk.

MinisterVan der Hoeven

Het leerlingbelang is iets waar wij ons allen druk om maken. Een ander punt is dat sommige dingen wel in regelgeving kunnen en andere niet. Soms kent men ook niet precies de mogelijkheden van de regelgeving. Het is van belang dat wij dit uitzoeken en nagaan waar het probleem zit. Als een oplossing mogelijk is, moeten wij het doen. Als het niet mogelijk is, zal ik dat ook melden.

Dat brengt mij op de vraag van de heer Van der Vlies over de materiële instandhouding. Hij heeft gevraagd waarom de wet wel een vangnetconstructie kent voor de zorgformatie en niet voor de materiële instandhouding. Tot op dit moment is de behoefte aan een verplichtende vangnetconstructie voor de materiële instandhouding niet gebleken uit het overleg met de besturenorganisaties. Zolang dit niet gebleken is, is er ook geen noodzaak voor een dergelijke aanvullende wetswijziging.

Mevrouw Hamer heeft gevraagd of er een risico is dat een school leerlingen opneemt vanwege de dreiging van een rechtszaak, terwijl de school misschien niet in staat is om goede zorg te bieden. Op het moment dat een leerling een beschikking heeft van de Permanente commissie leerlingenzorg voor een speciale school voor basisonderwijs moet de school de expertise hebben om de leerlingen te helpen. Als de school niet over die specifieke expertise beschikt, is het de vraag of de leerling wel in het speciaal basisonderwijs thuishoort en niet eerder in het speciaal onderwijs. Dit geeft nog eens aan hoe groot het belang is om tot een goede beschikking te komen en te kijken naar het belang van de leerling en de mogelijkheden die in het speciaal onderwijs en het speciaal basisonderwijs kunnen worden geboden.

De heer Rijpstra is ingegaan op de cijfers en heeft gevraagd waar de leerlingen blijven. Het verschil was ongeveer 8100 kinderen in 2001. Voor het grootste deel gaat het daarbij om emigranten en remigranten. Ik heb geen exactere gegevens dan wat daar staat. Het gaat in totaliteit om ongeveer 0,5% van het aantal kinderen in het basisonderwijs. Ik wil hiervan, eerlijk gezegd, wel iets meer weten. Ik zal de Kamer daarvan op de hoogte houden.

De heerRijpstra(VVD)

Wellicht kan de minister daarbij ook betrekken de kinderen die geen onderwijs volgen en die uitstromen uit het SBAO, het SO en het VSO. De opmerking over de leerplicht begrijp ik, maar het is goed als wij hierop zicht krijgen.

MinisterVan der Hoeven

Ik ben het met u eens. Het is goed om de achtergronden van de cijfers boven tafel te krijgen, omdat dit duidelijk maakt of er iets aan de hand is. Is er niets aan de hand, dan is het goed. Is er wel iets aan de hand, dan is het probleem benoemd.

Er is gesproken over de AVS en de verdichting van de leerlingenproblematiek. Gevraagd is om de SBAO-leerlingen meer te ondersteunen en om extra formatieruimte. Op dit punt zijn een aantal zaken geregeld. Ik heb al aangegeven hoeveel extra geld daarvoor is uitgetrokken. Ik meen dat het van belang is in de komende periode na te gaan wat het resultaat zal zijn. Ik vind ook dat je moet onderzoeken op welke manier je beginnende leraren beter kunt toerusten, zodat zij het werk aankunnen.

Ik wil vervolgens iets zeggen met betrekking tot de I/D-banen. Toen het kabinet met de sociale partners over een sociaal akkoord sprak, zijn twee resultaten geboekt die voor ons van belang zijn. Ik denk allereerst aan de regeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarvan ook het onderwijs gebruik kan maken. Wij gaan na in hoeverre door OCW hiervoor een aanvullend budget kan worden vrijgemaakt. Hoeveel geld daarmee gemoeid zal zijn, is nu moeilijk te zeggen. In 2004 hebben wij te maken met een volgende cao-periode. Dit punt is zeker een van de onderwerpen die bij de cao-onderhandelingen een rol zullen spelen. Ik heb beloofd na te gaan of binnen de eigen begroting geld vrij kan worden gemaakt, zodat een steuntje in de rug kan worden geboden. Op die manier zou de scholen, maar ook de gemeenten worden aangegeven dat veel I/D-banen kunnen worden veiliggesteld. Wij mogen hopen dat dit inderdaad zal gebeuren. Daarnaast wordt overleg met de wethouders van met name de grote gemeenten gevoerd. Het grootste deel van het budget wordt namelijk door hen verbruikt. Op 14 december hebben wij met deze wethouders een vervolgoverleg en dit onderwerp staat dan op de agenda.

Tweede termijn van de commissie

MevrouwAasted-Madsen-van Stiphout(CDA)

Voorzitter. De minister zei dat de ambities met de 2%-regeling te ambitieus waren, maar dat het aantal wel is gedaald. Ik vroeg welke relatie er was met de groei van ZMOK. Volgens de minister staat een onderling verband niet vast. In het werkveld ben ik evenwel niemand tegengekomen die het niet eens is met de stelling dat de groei van ZMOK gevolgen heeft voor Weer Samen Naar School. Ik wijs in dit verband ook op het volgende.

We zeggen vaak dat iedere leerling terecht moet komen op de plek die voor hem of haar de beste is. Er zijn leerlingen die op grond van de criteria geïndiceerd moeten worden voor REC cluster 4, maar die in het SBO terechtkomen. Ik ben blij dat de minister zegt dat de PCL's die leerlingen niet moeten toelaten, maar dat ze die moeten doorverwijzen naar het REC. Dat is mogelijk het antwoord op mijn vraag over de vergroting van de problematiek.

In het regulier onderwijs was er onduidelijkheid met betrekking tot de 2%-regeling. Als men uiteindelijk contact had met een school van REC cluster 4, reageerde men daar heel verbaasd. Men zei: valt dit niet onder de 2%-regeling? Dat was niet zo en is nog steeds niet zo. Het lijkt mij goed dat basisscholen dit weten.

De minister spreekt over 20 probleemgevallen op een wachtlijst, maar het zou toch wel heel erg toevallig zijn als ik al die 20 gevallen bij naam en toenaam ken en zij zich allemaal bevinden in een straal van 20 kilometer. Ik heb daarom mijn twijfels op dit punt. Misschien blijf ik die twijfels houden. Schriftelijk is inderdaad aangegeven dat het om 20 gevallen gaat, maar de praktijk laat mij iets anders zien, zeker als ik de leerlingen in aanmerking neem die thans een daginvullingsprogramma van jeugdzorg afwerken. Zo'n programma behoort formeel niet tot de sector onderwijs.

Verder vraag ik de aandacht van de minister voor het probleem van de doorwerking van de wachtlijsten. Als er voor de meest zware vormen van zorg een wachtlijst is, gaan bij alle relevante voorzieningen ook wachtlijsten ontstaan. Bij de meest zware vorm van doorverwijzing denk ik aan de doorverwijzing naar gedwongen behandeling in gesloten setting. De leerlingen die het betreft, bevinden zich nog in het REC of zitten thuis. Op deze manier heeft de wachtlijst bij de ene instelling doorwerking bij de andere. Voorzitter. Ik zou het fijn vinden als de minister via Leerplicht nagaat hoeveel kinderen er thuiszitten. Iedere school moet uiteindelijk alle verzuimdagen aan Leerplicht melden. Leerplicht moet in staat zijn om aan te geven wie wel of geen onderwijs krijgen op school.

Dan de jonge risicoleerlingen en de inspanningen die naar het ministerie van VWS toe gedaan zullen worden. Het lijkt mij heel goed als de VTO-teams zoals wij die vroeger hadden, weer in het leven worden geroepen. Wij zullen dit punt bij de behandeling van de jeugdgezondheidszorg meenemen.

Bij de leermiddelenproblematiek wordt de suggestie van internet gedaan. Als je een leerling serieus neemt, moet je voorkomen dat je hem met kopieën gaat opzadelen. Een kind werkt niet met kopieën. Dat werkt erg demotiverend. Internet moet dus niet als downloadsysteem gebruikt worden om kopietjes te gaan draaien. Ook kinderen in het SBO willen echte boeken met kleuren en plaatjes. In het praktijkonderwijs heeft mevrouw Zegwaard van Spondi vanuit de nood zelf materialen ontwikkeld. Het is grandioos wat deze mevrouw in vijftien jaar heeft neergezet. Daar zou binnen het SBO nog iets van geleerd kunnen worden.

De suggestie om de eindtermen in de pabo-opleidingen aan te passen is overgenomen. We moeten daar heel waakzaam op zijn. De leerkracht moet niet alleen leren omgaan met het gedrag van leerlingen met een specifieke zorgvraag, hij kan er ook invloed op uitoefenen. Een gedragsprobleem bij een leerling is in mijn optiek per definitie een interactieprobleem tussen die leerling en de leerkracht. Wij zullen dus specifiek op dat gebied moeten investeren in de kwaliteit van de leerkrachten.

De heerRijpstra(VVD)

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Wanneer we donderdag spreken over de lerarenproblematiek, komen we wellicht ook nog te spreken over de educatie-infrastructuur. De minister is niet ingegaan op de verschillende verbanden die er zijn op het gebied van de jeugdzorg, Weer Samen Naar School, LGF, REC etc. Ik vind het zorgelijk als er te weinig afstemming is.

Ik ben benieuwd naar de cijfermatige gegevens. Het lijkt me goed om deze op een rij te hebben. Wanneer je het aantal leerlingen in het primair onderwijs en dat in de speciale basisscholen, het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs procentueel bekijkt, is er een toename in het percentage. Het totale percentage van het aantal leerlingen dat die speciale zorg nodig heeft, is zij het heel weinig toegenomen. Dat geeft een indicatie.

De heerVan der Vlies(SGP)

Voorzitter. Ik dank de minister hartelijk voor haar beantwoording. Ik heb geen aanvullende vragen. We zullen het proces nauwlettend volgen. We hopen dat de inschatting van de minister zal uitkomen, namelijk dat de combinatie van de leerlinggebonden financiering, dit wetsvoorstel en de WSNS+ in totaliteit het beleidsmatige en adequate antwoord zullen blijken te zijn op de knelpunten in het werkveld. Daarbij dienen allerlei verbetertrajecten nauwlettend te worden gevolgd met als inspanningsverplichting dat deze gedateerd tot verbeteringen leiden.

De minister heeft enkele toezeggingen gedaan. Een ervan was om over Bleskensgraaf nog een verkenning te doen. Ik ga hier geen casuïstiek bedrijven. Ik heb dat altijd van mijn bord proberen te houden. Het was voor mij exemplarisch voor de situatie die na de Wet op het primair onderwijs is ontstaan, namelijk dat het aantal SBS-scholen buiten de Vinex-lokaties een geconsolideerd veld zou zijn. Het gaat er dan om hoe de samenwerkingsverbanden in elkaar zitten, waar de SBO-erkenning ligt in zo'n gebied en hoe de aanreistijden zijn. Dit zijn allemaal praktische omstandigheden, die echter wel degelijk ter zake doen. Ik denk daarom dat je zo dicht mogelijk bij de behoefte in de regio moet blijven, verondersteld dat hiervoor een kwantitatief draagvlak is. Dat is duidelijk. Ik ben blij met de toezegging van de minister om dit eens in kaart te brengen. Ik begrijp dat zij een maximale poging zal doen om binnen de regelgeving een oplossing te vinden voor deze casus en eventueel vergelijkbare cases. Als je een werkveld verkent, loop je immers weleens tegen iets aan, maar ook het omgekeerde doet zich voor. Ook een schoolbestuur kan het initiatief nemen om een paar fracties te benaderen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Als het even kan, moet dat nu geregeld worden. Het belang van het kind en het belang van de ouders op de achtergrond zijn er immers expliciet mee gediend. Dat heb ik wel uit deze omgeving begrepen.

De voorzitter:

Ook ik bedank de minister voor haar uitgebreide antwoord. De minister heeft mijn zorg dat de rechter een verkeerd drukmiddel zouden worden voor de scholen, weggenomen. Zij heeft mij ervan kunnen overtuigen dat dit waarschijnlijk niet het geval zal zijn.

Ik ben blij met de toezegging van de minister over de negentien samenwerkingsverbanden die nog geen verbeterplannen hebben. De minister heeft vriendelijk tegen hen gezegd dat zij alsnog worden uitgenodigd om deze plannen te maken. Dat is immers van groot belang voor de kinderen in deze gebieden.

Het lijkt mij goed dat de Kamer nog cijfers krijgt, zodat voor haar duidelijker wordt waar de leerlingen precies verblijven. Kan de minister nu nog iets zeggen over de conclusie dat een groot deel van de scholen de leerlingenzorg en de samenwerkingsverbanden met de jeugdzorg nog niet op orde heeft? Anders kan dit donderdag nog wel aan de orde komen.

Tweede termijn van de minister

MinisterVan der Hoeven

Voorzitter. Cijfers komen niet altijd overeen met de gevallen die je in de praktijk tegenkomt. In cijfers komt vaak alles bij elkaar. Vaak zijn hieruit ook gemiddelden afgeleid. Het blijkt echter dat de werkelijkheid zich niet een op een laat vertalen in theorie. Hiervan zijn een paar voorbeelden gegeven. Het lijkt mij goed dat wij de spanning tussen de praktijk aan de ene kant en de cijfers aan de andere kant noemen. Beschikt de Kamer dus over andere cijfers of over andere gegevens uit een bepaalde regio of wat dan ook, dan wil ik dat graag weten, zodat wij kunnen bezien wat daaraan te doen valt.

De 2% heeft geen betrekking op een regeling, maar op een ambitie. We groeien naar die ambitie toe. Op dit moment zitten we op een percentage van 3,2, maar dat wil nog niet zeggen dat je je ambitie hebt gehaald. We zijn echter van veel verder weg gekomen. Een heleboel jonge kinderen kunnen nu gewoon in het basisonderwijs aan de slag. Ik denk dan ook dat wij een heel goede zet hebben gedaan. Wij zijn er inderdaad nog niet voor de volle 100%, maar over vijf jaar heb je weer te maken met andere leerlingen. Als je je beleid niet telkens aan de praktijk hebt aangepast, krijg je weer een andere situatie. Dit geeft aan dat het belangrijk is dat je niet alleen moet kijken naar wat je wilt, maar ook naar de uitwerking. Bereik je wat je wilt en waarom bereik je dat soms niet?

Een aantal van de negentien samenwerkingsverbanden heeft inmiddels de problemen opgelost. Bij andere samenwerkingsverbanden is dat nog niet het geval. Met name voor hen geldt de uitnodiging van WSNS+.

Ik heb nog niet gemeld dat wij op dit moment onderzoek doen naar thuis verblijvende licht verstandelijk gehandicapte leerlingen met gedragsproblemen. Als de resultaten daarvan bekend zijn – dat zal begin volgend jaar zijn – zal ik deze naar de Kamer doorsturen. Dan kunnen wij bezien of deze een verder antwoord geven op de vragen die mevrouw Aasted daarover heeft gesteld.

MevrouwAasted-Madsen-van Stiphout(CDA)

Ik ben heel erg blij dat de minister hiermee bezig is, want die groep bedoel ik. Perfect!

MinisterVan der Hoeven

Wij zullen er begin volgend jaar opnieuw over spreken en dan kunnen wij zien in hoeverre er iets moet gebeuren, of dat er sprake is van een incident, want dat weet ik niet.

Ik kom nog even terug op de groei van het cluster-4-onderwijs. Wij hebben op dit moment geen een-op-een-relatie tussen de verminderde instroom in het sbao en de groei van cluster 4. Als de Kamer vindt dat deze zich wel ergens voordoet, dan wil ik dat graag weten. Op dat moment kunnen wij zeggen wat de oorzaken zijn.

Er zijn wel andere oorzaken naar voren gekomen bij de groei van cluster 4. Het aantal kinderen dat heel moeilijk leert, neemt toe. Dat heeft te maken met het toenemend aantal vroeggeboorten die toch blijven leven en in hun schoolloopbaan te maken krijgen met een behoorlijke achterstand en leermoeilijkheden. Het heeft ook te maken met een groeiend aantal probleemgedragingen, onder andere door maatschappelijke trends. Er zijn een aantal oorzaken te noemen, maar het gaat te ver om te zeggen dat er een een-op-een-relatie is tussen de verminderde instroom in het sbao en de groei van cluster 4. Dat moet ik echt van de hand wijzen.

MevrouwAasted-Madsen-van Stiphout(CDA)

Ik zeg niet dat dit het enige gevolg is, maar Weer Samen Naar School is een van de redenen in de optiek van het veld. Er worden een aantal categorieën genoemd. Een categorie die in cluster 4 binnenkomt als niet-willer, is een kind dat acht jaar lang tegen zijn eigen beperkingen oploopt, acht jaar lang het slechtste kindje van de klas is, uiteindelijk vanuit het regulier onderwijs of het sbo naar het vmbo gaat en daar het stempel niet-willer krijgt. Dit kind komt uiteindelijk met een gedragsproblematiek in cluster 4 terecht. Bij onderzoek blijkt dan dat hij niet niet-willer is, maar een niet-kunner die jarenlang overschat is geweest en jarenlang tegen beter weten in op zijn tenen heeft gelopen.

MinisterVan der Hoeven

In dit soort gevallen is er inderdaad een spanning tussen praktijk en beleid. Daarmee wil ik het niet van tafel doen. Daarmee kun je geen beleid maken, maar dat ontslaat je niet van de verplichting, zeker niet als samenwerkingsverband, om hiervoor een oplossing te vinden. Het is goed dat dit zichtbaar wordt gemaakt.

Ik kom nog even terug op de samenwerkingsverbanden. Een aantal heeft zijn problemen opgelost. Ik noem er drie. In Helmond-Mierlo was een geschil tussen twee samenwerkingsverbanden over het grensverkeer daartussenin. Daar heeft men afspraken over gemaakt. Roosendaal-Bergen op Zoom zit ook bij die negentien. Zij hebben ook afspraken gemaakt over de lokaties. Heerlen-centrum heeft afspraken gemaakt over de omvang van de scholen voor basisonderwijs, die zijn gefuseerd en een aantal lokaties hebben. Deze drie hebben hun problemen opgelost, dus die gaan wij niet meer benaderen. Er zijn er nog een aantal die hun problemen nog niet opgelost hebben, en die benaderen WSNS+ wel.

Bleskensgraaf zal ik op twee manieren bekijken. Allereerst bekijk ik wat er specifiek aan de hand is. Mocht dat aanleiding zijn om ook naar andere dingen te kijken, dan zullen wij dat doen. Je kunt niet op basis van een incident je beleidslijnen veranderen. Dan moet je kijken of je iets aan het incident kunt doen.

De heer Rijpstra en mevrouw Hamer hebben gesproken over de samenhang tussen WSNS+, LGF en dit wetsvoorstel. Wij gaan ervan uit dat het probleem van de wachttijden hiermee wordt aangepakt. Er is nog iets anders aan de hand. Wij moeten tot een sluitende keten komen bij de zorgstructuur rond de scholen. Dit gaat verder dan waar wij het vandaag over hebben. Daar zitten de ministeries van VWS, Justitie, Binnenlandse Zaken, Sociale Zaken en OCW bij. Wij zijn met ons vijven bezig om een sluitende keten voor de jeugdzorg niet alleen op papier te krijgen, maar vooral te laten werken, want daar gaat het om. Dat is nog in voorbereiding. Wij gaan ervan uit dat wij begin volgend jaar zo ver zijn dat wij dat kunnen presenteren.

De voorzitter:

Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de beantwoording van de vragen, de collega's voor hun inbreng en de aanwezigen voor hun belangstelling.

Sluiting 15.45 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Jorritsma-Lebbink (VVD), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Netelenbos (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Bonke (LPF), ondervoorzitter, Van Ruiten (LPF), Hoogendijk (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (Leefbaar Nederland), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks) en Eski (CDA).

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Aartsen (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Eerdmans (LPF), Wiersma (LPF), Zeroual (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (Leefbaar Nederland), Eberhard (LPF), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA) en Bos (PvdA).

Naar boven