28 493
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs onder meer in verband met de vereenvoudiging van de voorschriften verband houdend met Weer Samen Naar School

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Op 1 augustus 1998 is de Wet op het primair onderwijs (WPO), waarin de uitwerking van het akkoord Weer Samen Naar School (WSNS) is opgenomen, in werking getreden. De afgelopen tijd zijn echter enkele knelpunten geconstateerd. Met de akkoordpartners WSNS is daarover overleg gevoerd en zij stemmen in met de voorgenomen wijziging van de wet.

Het betreft de volgende wijzigingen.

In de eerste plaats wordt voorgesteld in de WPO drie uiterste plaatsingsdata voor plaatsing van leerlingen op een speciale school voor basisonderwijs (SBAO) op te nemen. Voorts wordt voorgesteld de toekenningssystematiek voor de bekostiging van materiële instandhouding (MI) die samenhangt met de inrichting van de zorgstructuur aan basisscholen gelijk te stellen aan de toekenningssystematiek voor de zorgformatie. Verder wordt voorgesteld de overdrachtstermijn voor formatierekeneenheden in artikel 125 WPO te baseren op de werkelijke verblijfsduur van de leerling op een SBAO in plaats van op een termijn van 4 schooljaren.

Daarnaast wordt overeenkomstig het systeem waarbij overdracht van formatierekeneenheden plaatsvindt indien een SBAO een leerling uit een ander samenwerkingsverband (SWV) toelaat, ook een regeling voorgesteld voor overdracht van bekostiging van de MI die samenhangt met de inrichting van de zorgstructuur.

Uiterste plaatsingsdata

Het kabinet vindt het onaanvaardbaar dat leerlingen, bij wie is vastgesteld dat zij binnen hun basisschool de zorg die ze nodig hebben niet kunnen krijgen, en voor wie door de permanente commissie leerlingenzorg (pcl) een beschikking is afgegeven voor toelating op het SBAO, langdurig op een plaatsing moeten wachten. Uit inspectieonderzoek blijkt dat 600 leerlingen op 1 oktober 2001 op een wachtlijst staan tot toelating op een speciale school voor basisonderwijs. In 2000 waren dit 500 leerlingen. In het Plan van Aanpak Plaatsingsproblematiek WSNS, dat op 2 november 2000 in de Tweede Kamer is besproken, worden kwalitatieve maatregelen aangekondigd teneinde wachtlijsten te voorkomen en/of te verminderen.

Sluitstuk van de aanpak is een voorgenomen wetswijziging van de WPO gericht op maximering van de plaatsingstermijn per leerling.

Bij de uitwerking van dit voornemen is aangesloten bij «organische» instapmomenten, zoals na vakanties. Leerlingen moeten altijd en zo spoedig mogelijk geplaatst worden, doch uiterlijk per eerstvolgende in de wet vastgelegde plaatsingsdatum.

Aanvankelijk was het uitgangspunt dat leerlingen voor wie een pcl-beschikking was gegeven binnen een termijn van maximaal 3 maanden op een SBAO moesten zijn geplaatst. Uiterste plaatsingsdata scheppen echter voor alle betrokkenen optimale duidelijkheid. Het werken met uiterste plaatsingsdata is eenvoudiger dan het werken met een drie maandentermijn per leerling. Ook zal de gemiddelde plaatsingstermijn in het algemeen onder de drie maanden uitkomen. Immers, het valt niet te verwachten dat de beschikkingen van de permanente commissies leerlingenzorg allemaal direct na de plaatsingsdata worden afgegeven. Met drie plaatsingsdata met gelijke tijdsintervallen over het schooljaar wordt voorkomen dat aan het einde van het schooljaar nog grote groepen leerlingen moeten worden geplaatst.

Bekostiging materiële instandhouding samenhangend met de inrichting van de zorgstructuur

In navolging van het systeem voor de toekenning van zorgformatie wordt voorgesteld aan de centrale dienst van het SWV ook de bekostiging van de MI die samenhangt met de inrichting van de zorgstructuur toe te kennen. Nu vindt toekenning plaats aan de afzonderlijke scholen.

Vierjarige termijn van overdracht van formatierekeneenheden in verband met het zogenoemde grensverkeer

In artikel 125 van de Wet op het primair onderwijs is de overdracht van formatierekeneenheden bij overgang van een leerling van een basisschool naar een speciale school voor basisonderwijs in een ander samenwerkingsverband geregeld. Na een periode van vier jaar wordt de leerling beschouwd als «eigen» leerling van het ontvangende samenwerkingsverband. Dat wil zeggen dat vanaf dat moment de SBAO van het ontvangende samenwerkingsverband geen formatierekeneenheden meer overgedragen krijgt van het samenwerkingsverband waar de leerling de basisschool bezocht heeft.

Deze overdrachtsbepaling blijkt in de praktijk voor misverstanden en irritatie tussen samenwerkingsverbanden te zorgen.

Het artikel was een van de WSNS-prikkels om leerlingen zo veel mogelijk op basisscholen zorg op maat te bieden. Ervaringsgegevens wijzen nu uit dat de prikkel tot terugplaatsing onvoldoende werkt. Dat kan worden veroorzaakt doordat de systematiek van WSNS ervoor zorgt dat leerlingen met een zorgbehoefte zoveel mogelijk op de basisschool worden opgevangen en alleen de leerlingen met de zwaarste zorgbehoeften worden doorverwezen naar het speciaal basisonderwijs. Bij deze leerlingen is terugplaatsing in het reguliere basisonderwijs minder goed mogelijk.

Na overleg met de akkoordpartners WSNS is besloten een wijziging van het betreffende wetsartikel voor te stellen en de overdracht van de formatierekeneenheden te baseren op de werkelijke verblijfsduur van de leerling. Voorgesteld wordt de bepaling zo te wijzigen dat ook het zorgdeel van de vergoeding voor de materiële instandhouding in de overdracht zal worden meegenomen.

Overdracht bekostiging materiële instandhouding samenhangend met de inrichting van de zorgstructuur i.v.m. het zogenoemde grensverkeer

Nu vindt bij de overgang van een leerling van een basisschool uit het ene SWV naar een SBAO in een ander SWV slechts overdracht van formatierekeneenheden plaats. Uit een oogpunt van systematiek is er geen reden de overdracht tot formatierekeneenheden te beperken, maar wordt voorgesteld de mogelijkheid opgenomen bekostiging van MI die samenhangt met de inrichting van de zorgstructuur over te dragen. Deze overdracht kan gedurende de gehele verblijfsduur van de leerling op de SBAO plaatsvinden.

Financiële gevolgen

Het wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen voor het Rijk.

Artikelsgewijs

Artikel I, onder A en onder F (art. 19, 118 en 118a WPO)

Tot nu toe wordt alleen de zogenoemde zorgformatie toegekend aan de centrale dienst van een samenwerkingsverband. Dit wetsvoorstel beoogt ook bekostiging voor de materiële instandhouding die samenhangt met de inrichting van de zorgstructuur niet langer aan de afzonderlijke scholen, maar ook aan de centrale dienst van het samenwerkingsverband toe te kennen. Allereerst zijn deze middelen bestemd voor de speciale school voor basisonderwijs indien het aantal leerlingen van de speciale scholen voor basisonderwijs meer bedraagt dan 2% van het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband (art. 118, vijfde lid). In de tweede plaats is de bekostiging bedoeld voor een speciale school voor basisonderwijs in een ander samenwerkingsverband indien een leerling naar dat verband is overgegaan (art. 118a). Overdracht van deze bekostiging aan een speciale school voor basisonderwijs die een leerling toelaat uit een ander samenwerkingsverband vindt echter alleen plaats, indien de centrale dienst niet op grond van artikel 118, vijfde lid, het maximum van deze middelen heeft overgedragen. De bedoelde bekostiging zal worden opgenomen in een ministeriële regeling, die dezelfde procedure zal doorlopen als de ministeriële regelingen waarin de programma's van eisen zijn uitgewerkt. De hoogte van het bedrag wordt jaarlijks meegenomen bij de vaststelling van de bedragen voor de pve's. De inzet van de hiervoor aangeduide bekostiging moet – evenals de zorgformatie – worden opgenomen in het zorgplan.

Artikel I, onder B (art. 40 WPO)

In artikel 40, derde lid, is tot nu toe alleen geregeld dat een leerling slechts wordt toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs indien de permanente commissie leerlingenzorg heeft bepaald dat plaatsing van de leerling op zo'n school noodzakelijk is. Niet geregeld is wanneer een leerling in dat geval moet worden toegelaten. In het wetsvoorstel is opgenomen dat daarvoor in elk geval 3 plaatsingsdata gelden: de eerste dag na de voor de school geldende zomervakantie, de eerste dag na de voor de school geldende kerstvakantie en 1 april. Mocht een bevoegd gezag in een incidenteel geval van oordeel zijn dat het feitelijk onmogelijk is aan deze verplichting te voldoen (bijvoorbeeld de onmogelijkheid om de leerling te huisvesten), dan zal het uiteindelijk de rechter zijn die beoordeelt of dat bevoegd gezag zich terecht op zo'n feitelijke onmogelijkheid heeft beroepen.

Artikel I, onder C (art. 42 WPO) en artikel II

De voorgestelde wijzigingen zijn van technische aard. Het onderwijskundig rapport wordt opgesteld ten behoeve van de ontvangende school. Hiermee wordt echter niet alleen een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bedoeld, maar ook een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel I, onder D (art. 43 WPO)

Voorgesteld wordt de permanente commissie leerlingenzorg ook de gelegenheid te bieden een onderwijskundig rapport op te vragen bij het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra. Dit is van belang indien er aanleiding bestaat te veronderstellen dat een leerling van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra zal worden teruggeplaatst naar het regulier onderwijs, en mogelijk zal zijn aangewezen op een speciale school voor basisonderwijs.

Artikel I, onder G (art. 125 WPO)

In dit artikel wordt voorgesteld de termijn voor overdracht van zorgformatie in verband met de plaatsing van een leerling op een speciale school voor basisonderwijs in een ander samenwerkingsverband dan het samenwerkingsverband waartoe de basisschool behoort, niet langer te bepalen op 4 schooljaren, maar te koppelen aan de werkelijke verblijfsduur van de leerling in die speciale school voor basisonderwijs.

Artikel III

Omdat de programma's van eisen voor de bekostiging van de MI steeds voor een periode van 5 jaar worden vastgesteld (laatstelijk voor de periode van 2002–2007), zal de in dit wetsvoorstel opgenomen wijziging op het terrein van de MI niet eerder worden geëffectueerd dan met ingang van de eerstvolgende vijfjaarstermijn, te weten 2007.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Naar boven