nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 mei 2003
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van
de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector
(28 489) stelde mevrouw Tonkens een vraag naar de reikwijdte van de Kwaliteitswet;
met name vroeg zij zich af of die wet de toenemende vervanging van intramurale
zorg door extramurale zorg wel volgt. (Handelingen II, vergaderjaar 2002–2003,
nr. 65, blz. 3875–3882) Daarover het volgende.
Zorg kan worden verleend door een persoon of door een instelling; een
tussenvorm is er niet. Zie ook de Ziekenfondswet en de AWBZ, waarin wordt
bepaald dat de verzekerde die zijn aanspraak op zorg geldend wil maken, zich
wendt tot een (gecontracteerde) persoon of instelling. De werkingssfeer van
de Kwaliteitswet strekt zich uit over alle plaatsen waar zorg wordt verleend
door een instelling. Als instelling wordt beschouwd ieder organisatorisch
verband dat strekt tot verlening van de zorg. Dit kan zijn een intramurale
instelling, van oudsher «inrichting» genoemd, maar ook Riaggs
en samenwerkingsverbanden van personen, zoals groepspraktijken van huisartsen
of gezondheidscentra, vallen onder het begrip. Het maakt voor de werking van
de Kwaliteitswet niet uit, waar de zorg wordt verleend: alle zorg die wordt
verleend door instellingen, zowel binnen de muren van een inrichting, dus
intramuraal, als ook extramuraal, bijvoorbeeld in een (door de instelling
gehuurde en geëxploiteerde) woning voor gehandicapten of bij patiënten
of cliënten thuis, valt onder de reikwijdte van de Kwaliteitswet.
De kwaliteit van zorgverlening door personen (individuele beroepsbeoefenaars)
wordt bewaakt door de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
Artikel 40 van die wet legt de beroepsbeoefenaars een overeenkomstige plicht
op als de Kwaliteitswet de zorgaanbieder in het kader van de instelling, namelijk
tot het leveren van verantwoorde zorg.
Ik hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
A. J. de Geus