28 484
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima

nr. 17
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WOLFSEN EN GRIFFITH

Ontvangen 18 mei 2004

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel III wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIaA

Voorts wordt het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 311, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: In het geval de officier van justitie bij zijn vordering is afgeweken van de landelijke richtlijnen van het openbaar ministerie geeft hij de redenen op die tot deze afwijking hebben geleid.

B

In artikel 359, eerste lid, wordt tussen de woorden «gelegde» en «alsmede» ingevoegd: , de vordering van de officier van justitie».

C

Artikel 359, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:

Het woord «zwaardere» wordt vervangen door «andere» en het woord «langere» wordt vervangen door het woord «andere». Voorts wordt aan dit lid een zin toegevoegd, luidende: Indien de rechtbank de officier van justitie niet volgt op dragende onderdelen in het requisitoir, motiveert zij dit.

D

Aan artikel 423, het eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien het gerechtshof daarbij afwijkt van de door de rechtbank opgelegde straf of maatregel geeft hij in zijn arrest de redenen die tot deze afwijking hebben geleid.

Toelichting

De legitimiteit van een rechterlijke uitspraak als uitkomst van een volgens de regels verlopen procedure wordt niet meer in alle gevallen als vanzelfsprekend en op voorhand aanvaard. Gebrek aan inzicht in het gewicht van de factoren die bij het vervolgingsbeleid of het nemen van de rechterlijke beslissing een rol hebben gespeeld of een gebrek aan overtuigingskracht van de motivering in het vonnis kunnen de geloofwaardigheid van de strafrechtspleging in het geding brengen. Tegen deze achtergrond mag van openbaar ministerie en rechter worden verwacht dat zij zich rekenschap geven van de invloed die van een beslissing of uitspraak kan uitgaan op het maatschappelijk debat», aldus de minister van justitie in zijn brief van 22 oktober 2003 over het algemeen kader herziening Wetboek van Strafvordering (29 271, nr. 1). De indieners van dit amendement delen deze opvatting.

Dit amendement heeft tot doel de motiveringsplicht van de officier van justitie en rechter te verzwaren. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke richtlijnen van het openbaar ministerie (voor zover deze van toepassing zijn op het specifieke delict). Meer dan thans het geval is moet een rechtelijke uitspraak inzicht geven in de redenen die hebben geleid tot de aard en hoogte van de opgelegde straf of maatregel. Ook een vrijspraak moet (beter) worden gemotiveerd door in het vonnis op te nemen waarom de rechtbank het bewijs niet voldoende wettig en overtuigend acht. Dit kan bijvoorbeeld door in het vonnis aan te geven welk deel van de tenlastelegging niet bewezen wordt geacht.

Allereerst moet het vonnis, waaronder tevens begrepen het verkorte vonnis, blijk geven van de vordering van de officier van justitie.

Daar waar de rechtbank gemotiveerd moet reageren op verweren van de verdediging, dient zij eveneens te reageren op die passages uit het requisitoir van de officier die gelijk te stellen zijn met een verweer. De officier van justitie kan in zijn requisitoir wijzen op deze passages.

Door de landelijke richtlijnen als uitgangspunt van de strafeis te maken en aan afwijkingen hiervan een motiveringsplicht te verbinden, heeft dit amendement tevens tot doel de straftoemeting landelijk meer te uniformeren.

Middels de schakelbepaling van artikel 415 Sv is hetgeen in dit amendement is bepaald voor de procedure in eerste aanleg, eveneens van toepassing voor de procedure in appel. In het arrest dienen echter eveneens de afwijkingen in aard en hoogte van het vonnis van de rechtbank gemotiveerd te worden.

Wolfsen

Griffith

Naar boven