28 483
Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 februari 2003

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden: Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen en daarmee verband houdende aanpassing van enige andere wetgeving (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer).

2. In de considerans wordt de volgende zinsnede ingevoegd na «bestuursorganen»: en daarmee verband houdende wetgeving aan te passen.

3. Na artikel I wordt het volgende artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

De Luchtvaartwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 18, tweede lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het verzoekschrift alsmede de bescheiden kunnen niet elektronisch worden ingediend.

B

Aan artikel 40, tweede lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende: Het verzoekschrift alsmede de bescheiden kunnen niet elektronisch worden ingediend.

TOELICHTING

Algemeen

Naar aanleiding van dit wetsvoorstel is bezien in hoeverre het noodzakelijk is in bijzondere bestuursrechtelijke wetgeving aanvullende dan wel afwijkende voorschriften ten opzichte van voorgesteld afdeling 2.3 te formuleren. Aanvankelijk was beoogd deze voorschriften in een afzonderlijk wetsvoorstel onder te brengen. Gezien het geringe aantal afwijkingen die uiteindelijk noodzakelijk zijn gebleken wordt thans voorgesteld deze afwijkende voorschriften in deze nota van wijziging bij het aan de orde zijnde wetsvoorstel op te nemen. In de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel wordt hierop nader ingegaan.

Het eerste lid van artikel 2:13 bevat de hoofdregel dat in het verkeer tussen burgers en bestuursorganen berichten elektronisch kunnen worden verzonden. Het tweede lid, onderdeel a, stelt vervolgens dat dit niet geldt indien dit bij of krachtens wettelijk voorschrift is bepaald. Daarmee kan rekening worden gehouden met de noodzaak of de wenselijkheid in een beperkt aantal gevallen de mogelijkheid van elektronisch verkeer uit te sluiten. Dit betekent dat in de bijzondere bestuursrechtelijke wetgeving telkens moet worden nagegaan of er voldoende grond is om een uitzondering op de hoofdregel van het eerste lid te maken. De regel van artikel 2:13, eerste lid, geldt ook niet indien een vormvoorschrift in bijzondere wetgeving zich tegen elektronische verzending verzet (tweede lid, onderdeel b).

Uitgangspunt van de voorgestelde regeling is dat betrokkenen niet gedwongen kunnen worden van de elektronische weg gebruik te maken. De elektronische weg is van facultatieve aard. De facultatieve aard biedt de betrokkenen alle ruimte te beoordelen of en onder welke nadere condities op hun terrein elektronische communicatie wenselijk en mogelijk is. Om deze reden is gebleken dat slechts ten aanzien van de Luchtvaartwet behoefte bestaat af te wijken van voorgesteld artikel 2:13.

Artikel 2:13, tweede lid, onder b, heeft niet genoodzaakt tot wijziging van bijzondere wetgeving. In diverse voorschriften in bijzondere wetgeving zijn vormvoorschriften opgenomen die in beginsel betrekking hebben op het conventionele schriftelijke verkeer. Artikel 72 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 schrijft bijvoorbeeld voor dat een actuaris de staten van een verzekeringsbedrijf voorziet van een waarmerk. Andere voorschriften schrijven het overleggen van een origineel exemplaar voor. Deze vormvereisten beogen een betrouwbare afkomst van het stuk te waarborgen. Artikel 50, eerste lid, van de Wegenverkeerswet schrijft voor dat de aanvrager van een kentekenbewijs persoonlijk bij het postkantoorloket dient te verschijnen. Dit vormvoorschrift beoogt voldoende zekerheid over de identiteit van de aanvrager te verkrijgen. Echter, het criterium dat in het tweede lid, onder b, is neergelegd is dynamisch van aard: naarmate in de toekomst elektronische equivalenten kunnen worden ontwikkeld die een zelfde mate van beveiliging kunnen waarborgen, zal het vormvoorschrift niet meer in de weg staan aan een elektronische verzending. De wet hoeft daarvoor niet te worden gewijzigd: de mogelijkheid van elektronisch berichtenverkeer kan dan als het ware worden «ingelezen».

Een ander aspect dat een rol speelt betreft de wettelijke terminologie. Het onderhavige wetsvoorstel gaat uit van een ruim begrip «schriftelijk», omvattende iedere weergave door middel van schrifttekens. Geschriften en afschriften kunnen in deze visie zowel op papier als langs elektronische weg worden verzonden. In het verlengde hiervan worden begrippen als documenten, bescheiden, formulieren of stukken ook geacht techniek onafhankelijk te zijn geformuleerd en mede de elektronische variant ervan te omvatten. Wat de huidige bestuursrechtelijke wetgeving betreft worden daarom ook bepalingen die zich richten op (het conventionele) schriftelijk gegevensverkeer geacht mede (de mogelijkheid van) het elektronisch verkeer te omvatten. Het elektronisch verkeer wordt als het ware in deze bepalingen in gelezen. Daarbij is bezien of de wetgever met het (conventionele) schriftelijkheidsvereiste niet beoogd heeft deze interpretatie uit te sluiten en of met de elektronische weg niet dezelfde functie kan worden vervuld. Gebleken is dat dit vereiste indertijd in de regel opgenomen is teneinde het mondeling gegevensverkeer uit te sluiten. Het elektronisch gegevensverkeer stond de toenmalige wetgever nog niet voor ogen. De toelaatbaarheid van het gebruik van andere gegevensdragers zal voor de huidige wetgeving steeds beoordeeld moeten worden in het licht van de doelen die met de eis van schriftelijkheid zijn gediend. Dit kan per bepaling verschillen. Het voorschrift dat een verzoek moet worden gedaan met behulp van een formulier dat ter secretarie van een gemeente kosteloos verkrijgbaar is (artikel D 3 van de Kieswet), dat tegelijkertijd met dat verzoek een oproepingskaart moet worden bijgevoegd (artikel K 6 van de Kieswet) of een afschrift van een notariële akte of een bewijs van inschrijving in het handelsregister (artikel G 1 van de Kieswet), staan een elektronisch verzoek dus ook niet in de weg. Het voor het verzoek benodigde formulier kan door de gemeente op haar website zijn gezet waarvan het gratis kan worden gedownload. De bij het verzoek mede in te dienen stukken kunnen langs conventionele weg separaat aan het bestuursorgaan worden toegezonden. Ook in gevallen dat wettelijke voorschriften spreken van «uitsluitend of enkel» schriftelijk verkeer wordt ervan uitgegaan dat het begrip schriftelijk mede de elektronische overdracht omvat. De woorden «uitsluitend» of «enkel» staan daar niet aan in de weg maar zijn door de toenmalige wetgever opgenomen ter afbakening met het mondelinge gegevensverkeer. Zie bijvoorbeeld de artikelen 4 van de Mededingingswet, 15.37, tweede lid, van de Wet milieubeheer, 98 van de Waterstaatswet 1900 en 7 van de Tijdelijke verstrekkingenwet maatschappelijke dienstverlening.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel IA

Artikel 18, tweede lid, van de Luchtvaartwet bepaalt dat bij de Minister van Verkeer en Waterstaat een schriftelijk verzoek kan worden gedaan om een terrein als luchtvaartterrein aan te wijzen. Bij dat verzoek moeten worden gevoegd de bescheiden, bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, b, c en d van deze wet. Het gaat dan – kort samengevat – om kadastrale kaarten, een lijst van onroerende zaken waarop de ontwerp-aanwijzing betrekking heeft, een lijst van namen en woonplaatsen van degenen die persoonlijk gerechtigd zijn tot elk dezer onroerende zaken alsmede een plan in hoofdzaak voor de aanleg en gebruik van het luchtvaartterrein. Omdat het elektronisch verkeer in deze niet als functioneel equivalent geldt ten opzichte van het conventionele schriftelijke verkeer, is het gewenst in dit voorschrift een uitzondering te maken op artikel 2:13, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht. Zowel de aard (zeer grote kaarten) als de omvang (zeer grote hoeveelheid) staan in alle gevallen aan elektronische verzending in de weg. Gezien de verwevenheid van het verzoek met de bijbehorende bescheiden, is de uitzondering in het tweede lid in zijn algemeenheid geformuleerd. Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt ten opzichte van artikel 40 van de Luchtvaartwet.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Naar boven