28 479
Rechtspositie politieke ambtsdragers

nr. 12
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de navolgende vragen over de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 juni 2004 houdende het kabinetsstandpunt over het advies van de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur (commissie Dijkstal) (TK 28 479 nr. 7) aan de regering voorgelegd.

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 oktober 2004.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx

1

Wat is de reden van het feit dat de onderzoeksopdracht, zoals weergegeven in het kabinetsstandpunt, afwijkt van de opdracht zoals die is geformuleerd in het onderzoeksrapport?

De onderzoeksopdracht is in het kabinetsstandpunt omwille van de leesbaarheid samengevat. De volledige taakopdracht staat beschreven in mijn brief aan de Adviescommissie beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke topstructuur van 6 december 2002. Deze brief is door de adviescommissie als bijlage 1 bij het onderzoeksrapport gevoegd. In de lijn van het rapport van de commissie heeft het kabinet zich in zijn reactie tevens proberen te beperken tot de hoofdlijnen om te komen tot een compact en leesbaar eindresultaat.

3 en 4

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de relatie tussen «de eisen van de arbeidsmarkt» en «de opvatting dat de hoogte van het salaris voor werken in het publieke domein geen doorslaggevende rol mag spelen.»?

Hoe wordt concreet invulling gegeven aan de eisen dat «het salaris passend moet zijn bij het belang en de verantwoordelijkheid van het ambt en tegemoet moet komen aan de eisen van de arbeidsmarkt»? Welke instrumenten zijn beschikbaar om de doelstelling van een evenwichtig en maatschappelijk aanvaardbaar bezoldigingsbeleid te bereiken?

Het kabinet deelt de opvatting van de commissie dat de hoogte van het salaris een ondergeschikte rol speelt bij de keuze voor een betrekking in de publieke dienst. Niettemin moet het salaris passend zijn bij het belang en de verantwoordelijkheid van het ambt en tegemoetkomen aan de eisen van de arbeidsmarkt.

Te grote salarisverschillen ten opzichte van relevante deelarbeidsmarkten hebben uiteindelijk gevolgen voor de kwaliteit van de politieke en ambtelijke top. Maar niet alleen arbeidsmarktoverwegingen moeten richtinggevend zijn voor het bepalen van het salarisniveau maar ook rechtvaardigheidsgronden. Het kabinet vindt het maatschappelijk gezien onrechtvaardig dat politieke en ambtelijke topfunctionarissen momenteel slechts worden beloond op middenkaderniveau. De kwaliteit van het openbaar bestuur is gediend met vaardige politieke en ambtelijke topfunctionarissen. Alhoewel beloning bij de werving van topfunctionarissen niet een allesbepalende factor is, heeft het wel een sterk voorwaardenscheppend karakter.

De inkomenspositie van de politieke en ambtelijke top hoeft niet marktconform te zijn. De hoogte van de bezoldiging dient wel van dien aard te zijn dat de juiste mensen bereid zijn en in de gelegenheid worden gesteld een politieke functie te aanvaarden. Er dient sprake te zijn van een salarisoptimum. Marktconformiteit is daarbij geen vereiste, maar duidelijk mag zijn dat een te laag salarisniveau leidt tot een tekort aan belangstellenden met de geëigende kwaliteiten.

Besluitvorming over het salaris van politici is een moeizaam proces. Het gegeven dat er vanaf 1981 geen structurele aanpassingen zijn aangebracht in het salaris van bewindslieden toont dit aan. Gezocht moet worden naar een besluitvormingsstructuur waarbij een onafhankelijk oordeel wordt gegeven over functiezwaarte en een daarbij behorend salaris van politieke ambtsdragers. Uit een internationale inventarisatie blijkt er in het buitenland een afdoende oplossing is gevonden in de vorm van een onafhankelijke adviescommissie. Het kabinet stelt voor ook in Nederland een permanente beloningscommissie in te stellen die periodiek het kabinet adviseert over salarisniveau-aanpassingen. Een evenwichtig en maatschappelijk aanvaardbaar bezoldigingsbeleid kan worden bereikt door regelmatig de vinger aan de pols te houden en niet alleen blind te varen op de tot op heden gehanteerde automatische koppelingsmechanismen. Een brede periodieke analyse van de beloningsverhoudingen van de politieke en ambtelijke top is daarvoor noodzakelijk.

5 en 6

Is het waar dat de mogelijkheid van arbeidsduurverlenging van rijksambtenaren volgens de 40/36 factor, ook voor andere categorieën ambtenaren en semi-overheidspersoneel geldt?

Welk percentage van de functionarissen, per onderdeel van de in het onderzoek Topinkomens onderzochte groepen, maakt gebruik van de 40/36 optie?

In zijn algemeenheid bestaat bij de meeste categorieën ambtenaren en semi-overheidspersoneel de in de CAO vastgelegde mogelijkheid om de arbeidsduur op eigen verzoek aan te passen (verlengen of verkorten). Wel is het zo dat de voorwaarden en het gebruik ten aanzien van het toestaan van een aanpassing van de arbeidsduur per CAO-sector kan verschillen. Dit verschil wordt geïllustreerd in onderstaande tabel.

In de tabel is de gebruikelijke arbeidsduur van de organisatie vergeleken met de persoonlijke arbeidsduur van de betreffende topfunctionaris. Het percentage «arbeidsduur verlengd» geeft het relatieve aantal topfunctionarissen aan in een bepaalde sector dat geopteerd heeft voor het verlengen van de arbeidsduur. Naast de gegevens uit het onderzoek topinkomens is het percentage ook afzonderlijk voor de 72 leden van de Top Management Groep van de sector Rijk (TMG) bepaald. Opvallend is dat dit percentage veel hoger is dan het percentage voor de kerndepartementen.

Verlenging arbeidsduur naar sector

(Semi-)publieke sectorArbeidsduur verlengd
1Kerndepartement8%
 Topmanagementgroep32%
2Hoog college van staat of een dienst van ministerie11%
3Agentschap van een ministerie10%
4Rechterlijke macht0%
5Gemeente of gemeentelijke dienst3%
6Gemeenschappelijke regeling0%
7Provincie0%
8Waterschap8%
9Politieorganisatie71%
10Defensieorganisatie22%
11Onderwijs (beroeps- en volwasseneneducatie)16%
12Hoger beroepsonderwijs44%
13Universiteit of onderzoekinstelling9%
14Ziekenhuis35%
15Verpleeg- of verzorgingshuis12%
16Instelling voor gehandicapten19%
17GGZ-instelling24%
18Thuiszorginstelling62%
19Overige zorg- of welzijnsinstelling24%
20Publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan8%
21Privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan14%
22Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie(geen publiekrechte ZBO)2%
23Overige organisatie7%

Bron: Onderzoek topinkomens in de (semi-)publieke sector 2003 BZK/DGMOD

7

Waarom stelt het kabinet niet voor om de 40/36 regel op alle politieke functionarissen, waarvoor de overgang van 40 naar 36 uur niet gold toen de maatregel werd genomen (wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, CdK's, Tweede Kamerleden), van toepassing te laten zijn maar slechts voor ministers?

De 40/36 factor is slechts één aspect uit de analyse waarmee de commissie voor het uit de pas lopen van de huidige topstructuur, waarbij de ministers een salarisachterstand van circa 30% ten opzichte van (top)ambtenaren hebben opgelopen, heeft aangetoond. De overige factoren betreffen een beperkte doorwerking van salarisaanpassingen van de sector Rijk en het gegeven dat ministers en staatssecretarissen geen (periodieke) inkomenstoeslagen kennen. Wat betreft een eventuele aanpassing van vergoedingen van de overige categorieën politieke ambtsdragers blijft het kabinet met zijn standpunt bij het advies van de commissie Dijkstal dat een nadere analyse en eventuele doorwerking pas zinvol is als er overeenstemming bestaat over een nieuwe norm voor de topstructuur, te weten het ministersalaris.

8 en 9

Op grond van welke argumenten stelt het kabinet de 30% salarisverhoging voor?

Hoe heeft er een achterstand in het reële normsalaris kunnen ontstaan? Op welke wijze is het kabinet voornemens om het reële normsalaris in de toekomst actueel te houden?

Het voorstel voor de 30% salarisverhoging betreft een hersteloperatie. In het advies van de commissie Dijkstal is uiteengezet dat door de gehanteerde indexeringssystematiek het ministersalaris in de loop der jaren fors is achtergebleven bij de brutoloonontwikkeling markt (– 144%), de contractloonontwikkeling markt (– 85%) en de salarisontwikkeling van rijksambtenaren (– 57%) en de secretaris-generaal (– 32%).

Verschillende salarismaatregelen voor de sector Rijk hebben geen doorwerking gekregen naar de politieke topstructuur. Variabele beloning is overigens niet in deze beschouwing betrokken.

Het percentage van – 32% is door de commissie als vertrekpunt genomen voor haar advies om het ministersalaris met 30% te verhogen. Langs een andere weg komt de adviescommissie overigens tot dezelfde conclusie: geen doorwerking van de arbeidsduurverkorting, schalenherstructurering en (gemiddelde) variabele beloning laten ook een salarisachterstand van 28,9% ten opzichte van topambtenaren zien.

Het kabinet realiseert zich terdege dat het ministersalaris actueel moet worden gehouden om de geldingskracht als reëel normsalaris voor de (semi-)publieke sector te behouden. Als basisaanpassing blijft de koppeling aan de salarisontwikkeling van de sector Rijk intact. De permanente externe beloningscommissie is bedoeld om eenmaal per vier jaar een analyse te maken van de onderlinge verhoudingen in het loongebouw van de politieke en ambtelijke topstructuur en hierover te adviseren aan het begin van een kabinetsperiode.

10

Is de mogelijkheid beproefd in het toekomstig wetsvoorstel de verhouding tussen het maximumsalaris van topambtenaren en ministers vast te leggen? Zo ja, tot welke conclusie heeft dit geleid? Zo neen, waarom is deze mogelijkheid niet onderzocht?

In de huidige topstructuur zijn de onderlinge verhoudingen tussen topambtenaren niveau 19, staatssecretarissen (niveau 20) en ministers (niveau 21) en de daar van afgeleide functies (bijvoorbeeld vice-voorzitter Raad van State, commissarissen van de Koningin en de burgemeester van de vier grote steden) al vastgelegd. Salarisaanpassingen met een algemene werking in het arbeidsvoorwaardenoverleg sector Rijk worden één op éen doorvertaald naar deze ambtelijke en politieke topstructuur. Overige aanpassingen in het arbeidsvoorwaardenpakket (arbeidsduur, secundaire arbeidsvoorwaarden) kennen in het algemeen geen doorwerking. Ook andere redenen om de salarissen in de topstructuur aan te passen kunnen niet in de huidige procedure tot salarisaanpassing worden betrokken (arbeidsmarktoverwegingen, wijziging in bestuurlijke verhoudingen, salarisontwikkelingen overige overheidssectoren, ontwikkelingen in de zwaarte van de functie). Periodiek is daarom een grondige analyse door een externe commissie van de eventuele doorwerking van dergelijke voor het salarisniveau belangrijke elementen essentieel.

11

Is het kabinet van mening, in het licht van het advies van de commissie om het salaris van de staatssecretaris op 90% van dat van de minister te stellen, dat naast het ministersalaris ook het salaris van de staatssecretaris boven de ambtelijke topmanagementgroep moet liggen? Beperkt dit de bandbreedte voor een adequaat bezoldigingsbeleid in relatie tot de arbeidsmarkt voor de topmanagementgroep? Kan deze beperking worden toegelicht?

Het kabinet kiest er voor het basissalaris van de secretaris-generaal op basis van een 40-urige werkweek onder het salaris van de staatssecretaris te positioneren. Er is dan nog voldoende bandbreedte voor variabele beloning onder het niveau van het ministersalaris.

12

Is er een moment waarop het naar de mening van het kabinet wel opportuun kan zijn te besluiten tot een verdere verhoging van het ministersalaris met 20% in de volgende kabinetsperiode?

Een nadere adviesaanvraag over een eventuele verdere verhoging van het ministerssalaris ligt in deze kabinetsperiode, zoals het kabinet reeds in zijn standpunt heeft verwoord, niet in de rede. Dit betekent dat ongeacht de vraag over de eventuele opportuniteit van het verder verhogen van het ministerssalaris volgens het principe van «een zittend kabinet besluit niet over zijn eigen rechtspositie» een verdere verhoging met 20% in de eerstvolgende kabinetsperiode niet voor de hand ligt.

17

Heeft de loopbaanbenadering tot gevolg dat het overheidsorgaan waar de politieke ambtsdrager als laatste dient de volledige lasten van de Appa-uitkering moet dragen? Kan het kabinet inzicht geven in de Appa-lasten als een persoon bijvoorbeeld acht jaar gedeputeerde is geweest, vervolgens zes jaar Tweede Kamerlid en tenslotte zeven jaar wethouder in een kleine gemeente?

De loopbaanbenadering gaat inderdaad uit van een uitkering na aftreden ten laste van het overheidsorgaan waar de laatste politieke Appa-functie is uitgeoefend. Daar tegenover staat een beperking van de uitkeringsduur en de introductie van een outplacementvoorziening en sollicitatieplicht, wat weer een beperkend effect op de uiteindelijke wachtgeldlasten zal bewerkstelligen. In het genoemde voorbeeld betekent de loopbaanbenadering dat de betrokken ambtsdrager afhankelijk van de leeftijd maximaal 4 jaar (jonger dan 50), 6 jaar (ouder dan 50) of maximaal 7,5 jaar (ouder dan 57,5) aanspraak heeft op een wachtgelduitkering op basis van de laatstelijk genoten wethoudersbezoldiging. In het gekozen voorbeeld draagt de gemeente geen extra lasten. Het overheidsorgaan waar de ambtsdrager is ontslagen komt alleen voor extra lasten te staan als de laatste functie slechts van korte duur is geweest en dus op zichzelf geen recht geeft op de maximumuitkeringsduur. Bovendien moet de voorafgaande tijd doorgebracht als politiek ambtsdrager ook nog zonder wezenlijke onderbreking aansluiten op de laatste functie. Bij de exacte berekening van de lasten dient eveneens rekening te worden gehouden met de anticumulatieregeling in de Appa.

18

Staan het kabinet, ook in het kader van de loopbaanbenadering, nog nieuwe wijzigingen voor ogen voor wat betreft het meenemen van de pensioen- en wachtgeldaanspraken – na de betrekkelijk recente wijziging van de Appa op dit punt – naar een andere functie, bijvoorbeeld naar een ambtelijke functie of een functie in het bedrijfsleven?

De loopbaanbenadering in de Appa is uitsluitend gericht op het meenemen van «diensttijd» voor de wachtgeldaanspraak van de ene politieke Appa-functie naar de andere, omdat dit juist in de praktijk als knelpunt wordt ervaren. Wat betreft de pensioenaanspraken behoeft de Appa geen wijziging. Appa-pensioenaanspraken uit voorgaande Appa-functies blijven bij de overgang naar een andere politieke functie intact en de Appa kent tevens de mogelijkheid van waarde overdracht van overige pensioenaanspraken uit niet Appa-functies.

19

In hoeverre is er bij de loopbaanbenadering een samenhang met het formuleren van een vervolg op de adviesopdracht over een modernisering van het pensioenstelsel in de Appa?

Een eventuele vervolg adviesopdracht over een modernisering van het pensioenstelsel in de Appa heeft primair betrekking op de financieringswijze van de Appa-pensioenen en heeft in zoverre geen directe invloed op de introductie van een loopbaanbenadering.

20

Welke opvatting heeft het Nederlands genootschap van burgemeesters over het afschaffen van het periodiekenstelsel voor burgemeester en het onderbrengen in de Appa? Heeft het kabinet hierover contact met het Genootschap gehad?

Over de opname van de burgemeesters in de Appa heeft overleg met het Georganiseerd Overleg Burgemeesters plaatsgevonden. Dit georganiseerd overleg is op grond van het Rechtspositiebesluit burgemeesters het overlegplatform tussen de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de burgemeestersbonden inzake de rechtspositie van burgemeesters. Binnen het Georganiseerd Overleg Burgemeesters is ingestemd met opname van de burgemeesters in de Appa.

2, 13, 14, 15, 21, 22 en 23

Wacht het kabinet het advies van de commissie over de rechtspositie van politieke ambtsdragers in brede zin af, voordat de Kamer de noodzakelijke wetsvoorstellen «als één afgewogen pakket met rechtspositionele plussen en minnen» ter goedkeuring ontvangt, of kunnen de wetsvoorstellen toch separaat worden aangeboden? Welke termijn staat het kabinet hierbij voor ogen en wat gebeurt er met de voorziene tijdsplanning indien er voortijdig verkiezingen komen?

Waarom is gekozen voor een aanpassing van de salarissen van ministers en niet direct de salarissen van alle politieke ambtdragers in een keer te regelen?

Wat betekent het woord «samenhang» in de zinsnede dat «de totale bezoldigingsstructuur voor politieke ambtsdragers in samenhang kan worden ingericht»? Is het een gemiste kans dat dit nu niet direct wordt geregeld? Op welke termijn gaat het kabinet aan de slag met de resultaten van een vervolgonderzoek?

Welke gevolgen heeft het later bepalen van het standpunt over de overige politieke ambtsdragers voor de termijn waarop discussie met de Kamer en het wetgevingsproces voor die ambtdragers kan plaatsvinden? Hoe stemt dit overeen met de wens samenhang in de voorstellen te behouden en een afgewogen pakket met rechtspositionele plussen en minnen aan de Tweede Kamer ter goedkeuring aan te bieden?

Is het kabinet bereid over het al enige jaren geleden gesuggereerde eindniveau van de vergoeding van raadsleden expliciet vervolgadvies te vragen en daarbij met de voorgeschiedenis rekening te houden? Zo ja, acht het kabinet uitstel van de aanpassing van de vergoeding tot 2010 verantwoord?

Welke relatie bestaat er voor het kabinetgegeven ook de destijds aan de Kamer gedane toezeggingen- tussen het wetsvoorstel tot vermindering van het aantal leden van Provinciale Staten en de besluitvorming over de rechtspositie van gedeputeerden en statenleden?

Acht het kabinet het haalbaar de discussie en besluitvorming, inclusief het daaropvolgende wetgevingstraject voor gedeputeerden en statenleden voor de verkiezing van de leden van Provinciale Staten in maart 2007 volledig af te ronden? Zou dit ook kunnen voor de start van de kandidaatstelling? Welk tijdschema staat het kabinet daarbij voor ogen?

De adviesopdracht aan de commissie was primair gericht op het ijken van de beloningspositie van de ambtelijke en politieke top in de sector Rijk, de zogeheten topstructuur. De bovengrens van de topstructuur was oorspronkelijk het ministerssalaris, maar is dit in de praktijk al geruime tijd niet meer. Daar zit dan ook het grote knelpunt. Vrijwel dagelijks is er discussie over salarissen in de publieke en de semi-publieke sector. Een deel van deze discussie wordt veroorzaakt door een gebrek aan duidelijkheid: het ontbreken van een daadwerkelijke norm en de reikwijdte daarvan. De adviesopdracht van het kabinet aan de commissie Dijkstal was dan ook niet zonder reden. De discussie over dit onderwerp wordt echter veelal teruggebracht tot het verhogen van ministerssalarissen. De commissie Dijkstal stelt echter als oplossing van het probleem een nieuwe salarisnorm voor in de (semi-)publieke sector. Dit om juist een rem te zetten op ongebreidelde salarisgroei. Het kabinet ondersteunt dit standpunt. Hiertoe is een nieuwe inrichting van het salarisgebouw noodzakelijk waarbij duidelijk aangegeven wordt waar de bovengrens ligt. De commissie Dijkstal heeft het ministerssalaris als bovengrens aangegeven. Daarnaast worden door de commissie Dijkstal een aantal andere maatregelen voorgesteld om de salarisontwikkeling uit de publieke kas weer beheersbaar te maken. Pas als over deze basisprincipes overeenstemming bestaat kan verder worden gewerkt aan de beheersbaarheid van de lonen in de (semi-)publieke sector en kan de rest van het loongebouw verder worden ingericht.

Het kabinet onderschrijft om deze reden het oordeel van de commissie dat eerst een fundamentele beslissing over de topstructuur noodzakelijk is alvorens de commissie in een vervolgadvies de totale bezoldigingsstructuur in samenhang kan bezien. In samenhang heeft hier betrekking op de onderlinge positionering van de verschillende politieke functies en de bijbehorende bezoldiging ten opzichte van elkaar.

Indien de Tweede Kamer zich kan vinden in het voorliggende kabinetsstandpunt kan vervolgens het wetgevingstraject in gang worden gezet. Op verzoek van het kabinet zal de commissie op korte termijn een vervolgadvies uitbrengen over het primaire inkomen van de overige politieke ambtsdragers en het Appa-pensioenstelsel. Wat betreft de tijdsplanning van het wetgevingstraject zijn eventuele consequenties van voortijdige verkiezingen voor geen enkele tijdsplanning te voorzien, dus ook niet voor dit wetgevingstraject.

Ook met betrekking tot de hoogte van de primaire vergoedingen van politieke ambtsdragers in gemeenten en provincies deelt het kabinet de opvatting van de commissie Dijkstal dat ook hier een onafhankelijk advies op zijn plaats is alvorens hierover door het kabinet standpunten ingenomen kunnen worden. Het kabinet deelt de opvatting van de commissie dat onafhankelijke advisering over de rechtspositie van politieke ambtsdragers de onwenselijke situatie zo veel mogelijk voorkomt dat politici over hun eigen inkomen moeten besluiten.

24 en 25

Op welk moment acht het kabinet het opnemen van de CdK in de Appa wenselijk en mogelijk? Is het kabinet van oordeel dat de positie van de CdK thans reeds is gebaseerd op de politieke vertrouwensregel of -norm? Zo nee, stelt het kabinet opname van de CdK in de Appa mede afhankelijk van een eventueel voornemen in de toekomst in navolging van de burgemeester ook de CdK rechtstreeks door de bevolking te doen kiezen?

Komt de planning overeen met de wens de regeling voor burgemeesters aan te passen bij de introductie van de gekozen burgemeester?

Opname van de commissarissen van de Koningin in de Appa vloeit voort uit de, ook door de commissie Dijkstal onderschreven wens, om de rechtspositie van politieke ambtsdragers zoveel mogelijk uniform en consistent te regelen. Evenals het huidige burgemeestersambt is ook het ambt van commissaris van de Koningin, los van de aanstellingswijze, «politieker» geworden. Evenmin als een burgemeester die het vertrouwen van de raad ontbeert verder kan functioneren, kan een commissaris zijn ambt uitoefenen zonder het vertrouwen van provinciale staten te genieten. Wat betreft het moment van opname kan opname van de commissarissen van de Koningin én de burgemeesters in de Appa dus in principe ieder moment geschieden. De introductie van de gekozen burgemeester lijkt echter voor de burgemeesters een logisch moment, omdat de rechtspositie van deze groep ambtsdragers ook verder wijziging behoeft. Opname van de commissarissen in de Appa kan gelijktijdig met de invoering van de overige voorgestelde rechtspositionele wijzigingen plaatsvinden. Door middel van een overgangsmaatregel zal worden bewerkstelligd dat er voor individuele ambtsdragers geen verslechtering van het uitkeringsrecht zal ontstaan.

26 en 27

Wordt met het onder de werking van de Appa brengen van burgemeesters en CdK's de mogelijkheid tot onbeperkt bijverdienen (cf. art. 65 Provinciewet) voor CdK's afgeschaft?

Kan het kabinet een indruk geven van de hoogte van de neveninkomsten die CdK's en burgemeesters op dit moment genieten?

De Appa regelt het pensioen, de uitkering bij aftreden en een uitkering bij arbeidsongeschiktheid van politieke ambtsdragers. In zoverre heeft de Appa geen relatie met inkomsten die in een nevenfunctie worden verdiend. Informatie over de hoogte van neveninkomsten, die politieke ambtsdragers naast hun politieke functie verdienen, zijn op dit moment niet openbaar. Informatie over de hoogte van deze inkomsten zijn dan ook niet beschikbaar. Om juist meer transparantie betreffende bijverdiensten te creëren stelt het kabinet in aanvulling op het advies van de commissie Dijkstal voor dat alle inkomsten uit nevenfuncties van fulltime politieke ambtsdragers openbaar worden gemaakt.

28

Indien na openbaar maken van de neveninkomsten blijkt dat fulltime politieke ambtsdragers boven het niveau van een minister uitkomen, wordt dan afbreuk gedaan aan het principe dat het ministerssalaris de top van de piramide vormt?

Het principe dat het ministerssalaris de top van de piramide vormt heeft betrekking op de bezoldiging ontvangen uit hoofde van het politieke ambt. De eventuele neveninkomsten die een politieke ambtsdrager ontvangt voor het uitoefenen van werkzaamheden die niet voortvloeien uit zijn ambt, hebben geen relatie met zijn ambtshalve bezoldiging. Dat betekent dat er in de geschetste casus geen afbreuk wordt gedaan aan genoemd principe.

29

Vindt het kabinet dat de inkomsten uit nevenfuncties van politieke ambtsdragers (inclusief burgemeesters en CdK's) via de provinciale en gemeentelijke websites openbaar gemaakt dienen te worden? Is het kabinet voornemens deze verplichting in het wetsvoorstel op te nemen?

Openbaarmaking van nevenfuncties en de daaraan verbonden inkomsten dient te geschieden op de daartoe gebruikelijke wijze. Publicatie via een gemeentelijke of provinciale website is daarbij een van de beste mogelijkheden. Alhoewel de publicatie op een gemeentelijke website het meest toegankelijk is strekt het naar de mening van het kabinet echter te ver om de wijze van openbaarmaking expliciet bij wet voor te schrijven.

30

Kan aangegeven worden in hoeveel gevallen de gekozenen voor een deel van hun hoofdfunctie onbetaald verlof opnemen, om hun publieke nevenfuncties naar behoren te kunnen vervullen?

Gegevens over de opname van onbetaald verlof door gekozen politieke ambtsdragers in de hoofdfunctie heb ik niet tot mijn beschikking, aangezien dat individuele afspraken tussen de betrokken ambtsdrager en zijn werkgever betreft.

31 t/m 34 en 36

Waarom kiest het kabinet voor openbaarmaking van alle neveninkomsten, dus ook die welke niet voortkomen uit een openbare functie?

Is denkbaar dat ontheffing van openbaarmaking wordt verleend indien een particulier bedrijf of particuliere instelling daartegen bezwaar maakt?

Hoe wordt omgegaan met neveninkomsten uit een particuliere onderneming, waarvan de jaarrekening niet behoeft te worden gepubliceerd?

Als maximale transparantie het uitgangspunt is, waarom wordt dan openbaarheid van alle inkomsten van nevenfuncties van fulltime politieke ambtsdragers voorgestaan en niet van alle inkomsten van politieke ambtsdragers wier ambt een nevenfunctie is en de inkomsten van elders een hoofdfunctie betreffen? Speelt daarbij het gevaar van verstrengeling van belangen en het eventueel gevaar voor een goede vervulling van het publieke ambt naar de visie van het kabinet niet of minder? Kan het kabinet specifiek aangeven waarom er een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen openbaarmaking van inkomsten van alle nevenfuncties van leden van de Tweede Kamer en openbaarmaking van «slechts» inkomsten uit nevenfuncties uit de publieke kas van leden van de Eerste Kamer?

Waarom acht het kabinet het belangrijk dat álle inkomsten van politieke ambtsdragers openbaar worden?

Het kabinet is zich ervan bewust vergaande voorstellen te doen wat betreft de openbaarmaking van nevenfuncties van politieke ambtsdragers en de daaraan verbonden inkomsten. Het is van belang bij de beoordeling van nevenfuncties van politieke ambtsdragers twee aspecten te onderscheiden:

– het voorkomen van het risico van (de schijn van) belangenverstrengeling door openbaarmaking van nevenfuncties;

– de mogelijkheid om te beoordelen of de vervulling van nevenfuncties de uitoefening van de hoofdfunctie benadeelt met name gelet op het tijdsbeslag.

De regels over de openbaarmaking van nevenfuncties worden met dit voorstel vanuit een uniform integriteitsbeleid zo veel mogelijk op dezelfde wijze geregeld voor alle categorieën politieke ambtsdragers. Bij de openbaarmaking van nevenfuncties dient te worden aangegeven of functies bezoldigd of onbezoldigd zijn, en bij fulltime ambtsdragers de hoogte van de vergoeding. Ook dient bij fulltime ambtsdragers het vereiste tijdsbeslag voor de nevenfuncties aan te worden geduid. Openbaarmaking van de hoogte van de inkomsten uit de hoofdfunctie indien het politieke ambt een nevenfunctie betreft lijkt niet redelijk. Immers in dat geval is reeds duidelijk dat het hoofdinkomen elders wordt genoten en kan daar bij de beoordeling van de handelwijze van de desbetreffende ambtsdrager rekening mee worden gehouden.

Bij het aanvaarden van nevenfuncties dient gewaakt te worden voor belangenverstrengeling, en moet ook aandacht worden besteed aan het gemoeide tijdbeslag.

De uiteindelijke beslissing om een nevenfunctie te aanvaarden of aan te houden of bepaalde (private)activiteiten te verrichten is primair de verantwoordelijkheid van de politieke ambtsdrager zelf. Betrokkene zal daarover openbaarheid moeten betrachten en zich daarvoor moeten kunnen verantwoorden in het vertegenwoordigende orgaan waaraan hij verantwoording verschuldigd is. Het is uiteindelijk aan dit vertegenwoordigende orgaan om hier een oordeel over te vellen en daaraan eventuele politieke consequenties te verbinden.

Bij de openbaarmaking van nevenfuncties en de daarmee gemoeide inkomsten gaat het er uiteindelijk om maximale transparantie te bieden over de uitoefening van het politieke ambt en de daarmee gemoeide belangen en tijdsbesteding. Eventuele technische complicaties omtrent de bereidheid gegevens te verstrekken of de beschikbaarheid van gegevens dienen gedurende het wetgevingstraject nader te worden bezien.

35

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de zinsnede «acht het kabinet ook de huidige pensioenen wachtgeldregelingen die momenteel voor deze categorieën politieke ambtsdragers worden getroffen, voor heroverweging vatbaar»?

Momenteel kennen ook politieke ambtsdragers die hun functie naast een andere hoofdfunctie in de samenleving uitoefenen pensioen- en wachtgeldregelingen. Het gaat dan om ambtsdragers die niet onder de Appa vallen. Zo kennen de rechtspositiebesluiten voor raads- en statenleden de mogelijkheid voor de raad om bij verordening een pensioen- en/of wachtgeldregeling te treffen. De leden van de Eerste Kamer ontvangen een vaste vergoeding voor secundaire voorzieningen die zij zelf kunnen besteden aan voorzieningen in verband met ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. De vraag is in hoeverre dergelijke voorzieningen passen bij deeltijdfuncties die naast een hoofdfunctie elders in de samenleving worden uitgeoefend.

37

Waarom zou een verder vervolg over de organisatie en financiering van de Appa-pensioenen na afronding van het onderzoek niet wenselijk zijn? Met andere woorden, waarom wordt eerst de besluitvorming afgewacht?

Naar de mening van het kabinet dienen de uitkomsten van het onderzoek bepalend te zijn om te beoordelen of het ter advisering moet worden doorgezonden of niet. Indien de conclusies van het onderzoek uitermate positief of negatief zijn ten aanzien van politieke, bestuurlijke en financiële haalbaarheid of de feitelijke uitvoerbaarheid van de vorming van een pensioenfonds met kapitaaldekking voor politieke ambtsdragers, dan ligt het voor de hand dat het kabinet daar meteen een standpunt over formuleert en dat richting Tweede Kamer zendt. Indien de conclusies minder uitgesproken zijn dan is het logisch dat het onderzoek ter advisering wordt doorgezonden.

16 en 38

Is het kabinet van mening dat de wijziging van de rechtspositie, waarbij wordt uitgegaan van de loopbaanbenadering, eerst kan plaatsvinden met ingang van een nieuwe zittingsperiode? Zo ja, betekent dit dan dat bij gemeenten (als wethouder of gekozen burgemeester) opgebouwde Appa aanspraken, pas na de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 kunnen worden meegenomen naar een ander politiek ambt?

Gaat het optellen van opeenvolgende Appa-functies, in verband met de bepaling van de diensttijd in relatie tot een voortgezette uitkering, ook gelden voor politieke ambtsdragers die onder het huidige stelsel rechten opbouwen? Hoe is de verhouding tussen het oude en nieuwe stelsel bij ambtsopvolgers in het nieuwe systeem, die al ambtsdrager zijn in het oude systeem?

In het wetgevingstraject zal nader bezien moeten worden hoe de overgangssystematiek bij de introductie van een loopbaanbenadering exact vormgegeven dient te worden. Wel ben ik van mening dat voor politieke ambtsdragers die onder het huidige stelsel rechten opbouwen reeds vervulde «dienstjaren» moeten meetellen voor de berekening van een toekomstige uitkeringsduur.

39

Kan een toelichting worden gegeven wat verstaan wordt onder een outplacementvoorziening voor gewezen ambtsdragers? Is deelname aan de voorziening verplicht? Wordt bij weigering gedacht aan maatregelen en/of sancties?

Met dit voorstel wordt voorzien in het recht op een vergoeding van kosten die gemaakt worden bij het laten begeleiden van politieke ambtsdragers bij het gericht zoeken naar en verwerven van een passende functie elders (outplacement). Zij kunnen daardoor betere uitzichten krijgen op een nieuwe betrekking, waardoor voor de betrokken overheden de uitkeringskosten beperkt blijven.

Veel gemeenten hebben reeds op basis van een VNG modelverordening een dergelijke voorziening getroffen. Met dit voorstel wordt, zowel op centraal als decentraal niveau, een outplacementregeling getroffen voor alle politieke ambtsdragers, dat wil zeggen bewindslieden, leden van Tweede Kamer, commissarissen van de Koningin, burgemeesters, wethouders en gedeputeerden. Deze aanspraak op een outplacementvoorziening gaat samen met de introductie in de Appa van een verplichting om passende arbeid te zoeken voor politieke ambtsdragers jonger dan 57,5 jaar. Deelname aan een outplacementtraject is niet vrijblijvend en is er op gericht de betrokken gewezen ambtsdrager te ondersteunen bij het zo spoedig mogelijk vinden van een andere functie.

40

Is er bij de totstandkoming van de jaarlijkse resultaatafspraken tussen de vakminister en de SG, geen rol weggelegd voor de DG Algemene Bestuursdienst, of de Permanente Advies- en Beloningscommissie?

Het kabinet kiest er voor om de huidige inkomenstoeslagen niet te verdisconteren in een salarisband maar prefereert een afzonderlijke toeslag bovenop het functieloon met een maximum. Het Kabinet acht het behalen van resultaatafspraken bepalend voor de toekenning en de uiteindelijke hoogte van de resultaatafhankelijke toeslag. Ministers en individuele secretarissen-generaal worden ondersteund en geadviseerd over de uitvoering van de discretionaire en resultaatbeloning om op dit terrein rijksbrede afstemming en samenhang in de beloningsbeslissingen te waarborgen. In tegenstelling tot wat de commissie Dijkstal voorstelt is het Kabinet voornemens deze taken niet onder te brengen bij een interne beloningscommissie maar bij de directeur-generaal Algemene Bestuursdienst. Bezien wordt op welke wijze deze kan worden ondersteund om tot een zo geobjectiveerd mogelijke advisering aan vakminister c.q. SG te kunnen komen. Gedacht wordt aan een subcommissie van de door de commissie Dijkstal geadviseerde externe permanente beloningscommissie.

41 t/m 43 en 49

Leidt de opvatting van het kabinet, dat rechtspositionele wijzigingen pas na verkiezingen van het desbetreffende lichaam behoren te worden ingevoerd, ertoe dat eventuele wijziging in de rechtspositie van politieke ambtsdragers op gemeentelijk niveau pas na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2010 kunnen worden doorgevoerd, nu immers het wetgevingstraject niet tijdig voor de verkiezingen van maart 2006 en zeker niet voor de kandidaatstelling zal kunnen plaatsvinden?

Betreft dit uitstel van de discussie, op grond van de overweging dat wijziging eerst na verkiezingen kunnen worden ingevoerd, alle aspecten, dus bijvoorbeeld ook de door het kabinet wenselijk geachte heroverweging van «de huidige pensioen- en wachtgeldregelingen die voor deze categorieën politieke ambtsdragers (Eerste Kamerleden en raads- en statenleden) worden getroffen» en ook van de 40/36-urige werkweeksituatie?

Moet het voorgestelde overgangsregime zo worden begrepen dat zittende politieke ambtsdragers weliswaar niet tijdens de lopende zittingsperiode kunnen worden geconfronteerd met veranderingen in hun rechtspositie, maar wel indien zij in een volgende zittingsperiode terugkeren? Zo ja, hoe moet dan de passage worden gelezen, dat eventuele wijzigingen pas van toepassing zijn op hun ambtsopvolgers? Wordt hierbij nog onderscheid gemaakt tussen voordelige en nadelige wijzigingen in rechtspositie?

Acht het kabinet het ook voor de gekozen burgemeester en de wethouders respectievelijk voor de CdK en de gedeputeerden wenselijk dat zij qua salarisniveau in beginsel boven het niveau van de voor gemeenten respectievelijk provincies werkzame topambtenaren uitstijgen c.q. gaan uitstijgen? Zo ja, welke maatregelen staan het kabinet voor ogen om die situatie te (doen) bereiken, gegeven ook het tijdstraject en de relatie met de verkiezing van gemeenteraden in 2006 en 2010 en van provinciale staten in 2007 en 2011 en de wenselijkheid nieuwe rechtsposities voor politieke ambtsdragers na verkiezingen te laten ingaan?

Het streven van het kabinet is erop gericht de rechtspositionele wijzigingen zo spoedig mogelijk in te voeren. In het kabinetsstandpunt is aangegeven dat «een aantal» van de gedane voorstellen gefaseerd dient te worden ingevoerd en dat voor de invoering een logisch moment dient te worden gekozen. Bijvoorbeeld de opname van burgemeesters in de Appa, of de afschaffing van het periodiekenstelsel voor burgemeesters. Bij gekozen ambtsdragers ligt het voor de hand zo veel mogelijk aan te sluiten bij het moment van verkiezingen. Bezien dient echter te worden wat voor de introductie van verschillende «voordelige en nadelige» wijzigingen voor de verschillende categorieën ambtsdragers een geschikt moment is. Benoemde ambtsdragers zoals burgemeesters en commissarissen van de Koningin verkeren hierbij in een iets andere positie dan gekozen ambtsdragers. Zij zijn wat betreft hun aanstelling niet gebonden aan verkiezingen, kennen een met werknemers vergelijkbare rechtspositie en zitten doorgaans langer in een en hetzelfde ambt dan gekozen ambtsdragers. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt voor de rechtspositie van deze groep ambtsdragers een specifieke verantwoordelijkheid. Zo vindt er over de arbeidsvoorwaarden van burgemeesters en commissarissen overleg tussen de minister en vertegenwoordigers van deze groepen ambtsdragers plaats.

Zoals al eerder gesteld is de 40/36 factor één argument dat door de commissie Dijkstal is gebruikt om een nieuw ijkpunt in de topstructuur te bepalen. Voor een eventuele aanpassing van het salarisniveau van de overige categorieën politieke ambtsdragers is naar mijn opvatting nadere besluitvorming pas aan de orde na ommekomst van een onafhankelijk advies hieromtrent. Ook verwacht ik naar aanleiding van een dergelijk advies een nader oordeel te kunnen geven over de verhouding tussen het salarisniveau van de politieke en ambtelijke top op decentraal niveau.

44

Kan de Kamer een overzicht worden verschaft van de wijze waarop bij eerdere aanpassingen van de Appa tussen 1985 en heden is omgegaan met zittende politieke ambtsdragers, ook in nieuwe zittingsperioden, in vergelijking met «echte nieuwkomers» zowel bij de aanvang van nieuwe zittingsperioden als direct na het in werking treden van wijzigingen?

Sedert 1985 is de Appa meer dan twintig malen gewijzigd, waarvan enige malen ingrijpend. In die gevallen dat overgangsrecht noodzakelijk was, gold als rode draad dat in beginsel bij de introductie van maatregelen die nadelig zouden uitpakken voor betrokkenen de oude regels van de Appa bleven gelden voor zittende politieke ambtsdragers gedurende hun zittingsperiode. In sommige gevallen is dat uitgangspunt ruimhartig in het overgangsrecht geformuleerd in die zin dat bij de introductie van nadelige maatregelen de oude Appa-bepalingen van toepassing bleven op politieke ambtdragers in vertegenwoordigende lichamen zolang zij zitting bleven houden in het desbetreffende vertegenwoordigende lichaam, dus ook bij volgende zittingstermijnen.

45

Zou een gefaseerde invoering van de gekozen burgemeester ook een gefaseerde invoering van het periodiekenstelsel voor burgemeesters inhouden? Welk tijdpad en wetgevingstraject voor wat betreft het opnemen van de gekozen burgemeester in de Appa staat het kabinet voor ogen?

Hoewel het afschaffen van het periodiekenstelsel voor burgemeesters en opname in de Appa los van de aanstellingswijze nuttig en noodzakelijk is, ligt het voor de hand om dit gelijktijdig te laten plaatsvinden met de introductie van de gekozen burgemeester. Indien een eventuele gefaseerde invoering van de introductie van de gekozen burgemeester plaats mocht vinden moet nader worden bezien of de resterende groep benoemde burgemeesters de oude rechtspositie dient te behouden.

46

Is het kabinet van mening dat de minister van Binnenlandse Zaken uiteindelijk verantwoordelijk moet worden voor de bezoldiging van het topmanagement binnen de gehele rijksoverheid?

In de huidige situatie is de vakminister verantwoordelijk voor de te nemen beloningsbeslissingen, de minister van BZK speelt daarbij geen rol. Het Kabinet is niet voornemens hierin in het voorgestelde beloningsstelsel verandering aan te brengen. Wel is het Kabinet voornemens maatregelen te treffen om rijksbrede afstemming en samenhang in de beloningsbeslissingen te waarborgen. In het antwoord op vraag 40 wordt daarop dieper ingegaan.

47

In hoeverre wordt bij topsalarissen van zowel politieke ambtsdragers als ambtenaren en semi-overheidspersoneel het uitkeren van toeslagen, toelagen en onkostenvergoedingen per individueel geval beoordeeld? Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een onregelmatigheidstoeslag wordt uitgekeerd als er geen sprake van onregelmatigheid is? En hoe wordt voorkomen dat een eventuele toeslag beperkend is bij het toepassen van jobrotatie, bijvoorbeeld binnen de ABD?

 Toeslagen (= variabele beloning)Toelagen (= verhoging i.v.m. bijzondere omstandigheden)Onkostenvergoedingen
Politieke ambts- dragersNiet van toepassingNiet van toepassingGeneriek voor de doelgroep
(Rijks)ambtenarenIndividueelGeneriek voor de doelgroep indien aan toekenningsvoorwaarden wordt voldaan.Generiek voor de doelgroep indien aan toekenningsvoorwaarden wordt voldaan.
WerknemerAfhankelijk van wat individueel is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst volgens privaatrecht.

Aan de ambtenaar, die anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur, wordt een onregelmatigheidstoelage toegekend. Voorwaarde voor deze toelage is de aanwezigheid van de werkrooster waarin de werktijden zijn vastgelegd buiten de reguliere arbeidstijden. Voor topambtenaren is dit niet aan de orde.

Politieke ambtsdragers kennen geen onregelmatigheidstoeslagen omdat zij geen werktijdenregeling kennen.

Met de semi-overheid worden geprivatiseerde instellingen en sectoren die (deels) uit publieke middelen gefinancierd worden bedoeld. Juridisch is de semi-publieke sector niet gedefinieerd. De (top)functionarissen in deze sectoren zijn in sommige gevallen ambtenaar, maar in de meeste gevallen betreft het werknemers volgens het private arbeidsrecht. Voorzover het ambtenaren zijn, vinden toekenningen plaats volgens bovenstaand schema. Voor de niet-ambtenaren geldt hetgeen in de individuele arbeidsovereenkomst is overeengekomen.

In het voorgestelde beloningsstelsel voor topambtenaren sector Rijk worden toeslagen alleen op basis van individueel toetsbare resultaten toegekend. Bij functiewisseling zal een ambtenaar dus, net als in zijn vorige functie, niet ex ante een toeslag toegekend krijgen maar deze jaarlijks eerst moeten «verdienen». De gekozen systematiek heeft daardoor geen invloed op functiewisselingen («jobrotatie»).

48

Welke toetsingscriteria wil het kabinet hanteren indien het zich op het standpunt stelt dat het salaris van een bestuurder van een ZBO op persoonlijke titel boven dat van de minister kan uitstijgen? Welke rol spelen functieomschrijvingen in dit verband?

De toetsingscriteria voor het toekennen van een bezoldiging boven het ministersalaris zullen situationeel bepaald zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om bepaalde bestuurlijk complexe situaties die noodzakelijk maken dat kandidaten gezocht worden die beschikken over specifieke schaarse kwaliteiten. Ook kan het gaan om kandidaten die bereid moeten zijn om meer dan normale risico's te lopen als gevolg van bijvoorbeeld grote tijdsdruk of opereren in een omgeving met een (politiek) hoog afbreukrisico. Hierbij geldt dat het toekennen van een salaris dat uitstijgt boven het salaris van een minister altijd op persoonlijke titel zal plaatsvinden. Om het bijzondere karakter hiervan te benadrukken, moeten de salarissen die uitgaan boven het ministersalaris worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Het ligt daarom niet voor de hand dat een functieomschrijving daar een grote rol in speelt. De functieomschrijving is immers onverkort op elke persoon die de functie vervult van toepassing.

50

Is het kabinet, naar aanleiding van het recente debat over de topsalarissen bij het ministerie van OCW, voornemens in het wetsontwerp een mechanisme op te nemen waardoor de naleving van de regels over toegestane schalen en maxima van schalen kan worden bewaakt?

Het kabinet acht wetgeving niet het juiste instrument om de toepassing van al bestaande regelgeving (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren) over toegestane schalen en maxima van schalen af te dwingen. In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer over het rijksbrede onderzoek naar de uitvoeringsaspecten beloning ambtelijke top wordt nader ingegaan op voornemens om de naleving van de regels te versterken.

51 en 52

Hebben de uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar personele uitgaven aan topambtenaren van het ministerie van OCW nog invloed op voorliggend kabinetsstandpunt?

In hoeverre wordt met de voorgestelde maatregelen voorkomen dat zich opnieuw misstanden voordoen, zoals die onlangs bij het ministerie van OCW aan het licht kwamen?

Het kabinetsstandpunt is juist behulpzaam bij het pakket aan maatregelen dat is uitgezet naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer en naar aanleiding van het rijksbrede onderzoek naar de uitvoeringsaspecten beloning ambtelijke top. Door het aangeven van het ministersalaris als maximumsalaris voor onder meer de rijksdienst is een heldere maximumnorm neergelegd. Daarbij moet worden aangetekend dat het kabinetsstandpunt uitsluitend betrekking heeft op de topmanagementgroep niveau 19 en het rijksbrede onderzoek op de schalen 16 tot en met 19. Voor een deel hebben de maatregelen naar aanleiding van het rijksbrede auditonderzoek dus ook invloed op de niveau 19 functionarissen.

Het kabinet verwacht dat het samenhangend pakket aan maatregelen dat is uiteengezet in de brief aan de Kamer voldoende garanties biedt om in de toekomst administratieve onvolkomenheden en de gerapporteerde incidentele misstanden kunnen worden voorkomen.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Vacature (algemeen), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koser Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA), Vergeer (SP),

Naar boven