28 477
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris)

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 december 2002

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel I, onderdeel A, wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

aA

Artikel 255, eerste lid, komt te luiden:

1. De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet weder in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.

B

In artikel I, onderdeel E, komt de eerste zin van het tweede lid van artikel 316 te luiden: In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of deskundigen kan de rechtbank, indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen, de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen.

C

Na artikel I, onderdeel J, wordt een onderdeel ingevoegd, luidend:

Ja

Aan artikel 410 wordt een lid toegevoegd, luidend:

3. De verdachte kan, onverminderd artikel 414, in de schriftuur opgeven welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. Deze opgave wordt als een opgave in de zin van artikel 263, tweede lid, aangemerkt. Artikel 264 is van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

In de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, dat in de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks aanleiding is gezien, de eerste zin van het tweede lid van artikel 316 ten behoeve van de duidelijkheid anders op te bouwen, zonder dat de betekenis daardoor verandert. Die wijziging is in onderdeel B neergelegd.

Van praktisch belang is vooral de wijziging in onderdeel C van artikel 410 Sv, bestaande in een toe te voegen derde lid. Mogelijk gemaakt wordt, dat de verdachte reeds in de schriftuur opgeeft welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. Deze opgave wordt als een opgave in de zin van artikel 263, tweede lid, Sv aangemerkt. Dat impliceert dat het openbaar ministerie, dat van de processtukken kennis neemt waar de schriftuur bij wordt gevoegd, de getuigen en deskundigen ingevolge het derde lid ter terechtzitting dient op te roepen, tenzij de oproeping ingevolge het – van overeenkomstige toepassing verklaarde – artikel 264 Sv wordt geweigerd. Deze aanpassing van het wetsvoorstel vloeit voort uit het programma Naar een veiliger samenleving (Ministerie van Justitie, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, oktober 2002, p. 47).

De verdachte en diens advocaat zijn niet verplicht om in de schriftuur limitatief aan te geven welke getuigen naar hun opvatting gehoord dienen te worden. De voorgestelde voorziening geldt «onverminderd artikel 414», dat artikel 263, tweede en derde lid, Sv rechtstreeks van toepassing verklaart. Een verplichting tot opgave bij schriftuur zou te ver voeren omdat de noodzaak tot het horen van getuigen door nieuwe ontwikkelingen kan opkomen, en nieuwe getuigen kunnen worden opgespoord. Het voorgestelde derde lid biedt een faciliteit. Gebruik maken van die faciliteit heeft voor beide procespartijen aantrekkelijke kanten. Zo kan er op worden gewezen dat het bestaande artikel 411a Sv het mogelijk maakt om, voordat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen, nog onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris te laten verrichten. Daartoe kan ook het horen van in de schriftuur opgegeven getuigen behoren. Mogelijk is daarbij, dat dit horen de verdachte en diens advocaat aanleiding geeft, er uitdrukkelijk mee in te stemmen dat het gerechtshof, nadat het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen, van oproeping afziet: artikel 288, gewijzigd als voorgesteld in dit wetsvoorstel, is in artikel 415 Sv van toepassing verklaard.

Van de gelegenheid is tenslotte gebruik gemaakt om een verduidelijking aan te brengen in artikel 255, eerste lid, Sv. De herformulering van artikel 255, eerste lid, hangt samen met de wet van 1 november 2001 tot wijziging van de regelingen betreffende de waarborgen rond de vervolging (Stb. 531). Artikel 12l, eerste lid, Sv sluit beklag sindsdien expliciet uit na een buitenvervolgingstelling en een beschikking waarin verklaard wordt dat de zaak geëindigd is. De huidige formulering van artikel 255, eerste lid, Sv zou twijfel kunnen oproepen omtrent de gelding van deze regel, nu artikel 12i en artikel 246, tweede lid, Sv ook in verband worden gebracht met de buitenvervolgingstelling en beschikking waarin verklaard wordt dat de zaak geëindigd is, terwijl de betekenis van de genoemde artikelen beperkt is tot de kennisgeving van niet verdere vervolging. De voorgestelde formulering sluit dit misverstand uit.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Naar boven