28 477
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 2002

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden beschouwen het wetsvoorstel als een voldoende gewaarborgde wijziging van het geldend strafprocesrecht die voorziet in een efficiencyverbetering waarmee de druk op het justitieel apparaat wordt verlaagd, zonder dat de kwaliteit achteruit gaat. Sterker nog, beoogd wordt de kwaliteit van de strafrechtspleging met het voorliggend wetsvoorstel te vergroten. Het is van belang dat zoveel mogelijk vertragingen in de strafrechtsketen worden vermeden. Onnodig oponthoud moet voorkomen worden.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarin onder andere de instelling van raadsheren-commissaris mogelijk wordt. Deze leden zijn bekend met het immer voortdurende capaciteitsgebrek bij de rechterlijke macht en zijn van oordeel dat invoering van de raadsheer-commissaris een daadwerkelijke verbetering en tijdsbesparing kan betekenen in de rechtspraak.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vernemen met tevredenheid de overwegend instemmende adviezen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze leden hechten immers grote waarde aan de opvattingen zoals die in het veld gelden. In dit verband kan worden gewezen op de indruk die in de memorie van toelichting wordt gewekt alsof het bovenal de (presidenten van de) gerechtshoven zijn die hebben aangedrongen op voorliggende wijzigingen. Graag zien de leden van de VVD-fractie hiervan een bevestiging of aanvulling. Bestaat deze wens reeds lang?

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat als voordeel van een getuigenverhoor door een zittingsrechter buiten de terechtzitting kan worden gezien dat de ondervragende rechter goed in het dossier is ingewerkt zodat er geen tijd verloren hoeft te gaan. Hiermee wordt gesuggereerd dat de tijdwinst dan wel werkdrukverlaging een hoofdmotief van indiening van voorliggend wetsvoorstel is geweest. Hierop zouden de leden van de VVD-fractie graag een reactie van de regering hebben.

In de memorie van toelichting wordt eveneens gesteld dat indien de bewezenverklaring niet alleen of niet hoofdzakelijk op de verklaring van een getuige is gebaseerd, er minder bezwaar bestaat hem elders dan ter terechtzitting te horen. De leden van de VVD-fractie beschouwen dit als een vaag criterium. Kan de regering dit nader specificeren?

Deze leden vragen voorts of kan worden aangegeven wat de verwachting is omtrent de mate waarin werkdrukverlaging zal worden gerealiseerd. Zal de werkdruk aanzienlijk worden verlicht? Welke criteria kunnen hiervoor worden aangelegd?

Uitgaande van de grote werkbelasting, vragen de leden van de VVD-fractie verder of die bij de strafkamers van rechtbanken en gerechtshoven aanleiding vormt om geen rechters-commissarissen aan te stellen. Met andere woorden, heeft de werkdruk die er onmiskenbaar is, reeds geleid tot invloed op het strafproces als zodanig?

Artikelsgewijs deel

Artikel I

Onderdeel A

Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, waarom in artikel 263 tweede lid geen differentiatie is aangegeven tussen dagvaardingstermijnen voor rechtbankzittingen en zittingen van de politierechter of onder het regime van het snelrecht? Voor de laatstgenoemde rechtszittingen gelden immers afwijkende, kortere dagvaardingstermijnen.

Onderdeel E

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering uitgebreid kan aangeven waarmee verdachten en officieren van justitie in artikel 316 lid 2 instemmen? Is dat louter de beslissing om nader onderzoek te verrichten of strekt het verder, bijvoorbeeld instemmen met de manier van onderzoek verrichten, wat precies onderzocht wordt en door welke rechter het onderzoek wordt verricht?

Kan de regering, zo vragen deze leden verder, haar opvattingen uiteenzetten over de kritiek van de procureurs-generaal dat wetsystematisch gezien artikel 342 verplaatst moet worden?

De voorzitter van de commissie,

Van Blerck-Woerdman

De griffier voor dit verslag,

Franke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), K. G. de Vries (PvdA), Dittrich (D66), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Van Blerck-Woerdman (VVD), voorzitter Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), ondervoorzitter Eurlings (CDA), Blok (VVD), Cörüz (CDA), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Zeroual (LPF) en Vacature (LPF).

Plv. leden: Van Fessem (CDA), Arib (PvdA), Th. C. de Graaf (D66), Azough (GroenLinks), Monique de Vries (VVD), Van der Staaij (SGP), Terpstra (VVD), Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA), Karimi (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Ormel (CDA), Te Veldhuis (VVD), Jager (CDA), Jense (LN), Van Heemst (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Eerdmans (LPF), Wiersma (LPF), Joldersma (CDA), Varela (LPF) en Jukema (LPF).

Naar boven