nr. 4
VERSLAG
Vastgesteld 10 oktober 2002
De vaste commissie voor Justitie1 belast met
het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag
uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde
vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden beschouwen het wetsvoorstel
als een voldoende gewaarborgde wijziging van het geldend strafprocesrecht
die voorziet in een efficiencyverbetering waarmee de druk op het justitieel
apparaat wordt verlaagd, zonder dat de kwaliteit achteruit gaat. Sterker nog,
beoogd wordt de kwaliteit van de strafrechtspleging met het voorliggend wetsvoorstel
te vergroten. Het is van belang dat zoveel mogelijk vertragingen in de strafrechtsketen
worden vermeden. Onnodig oponthoud moet voorkomen worden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met grote belangstelling
kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarin onder andere de instelling
van raadsheren-commissaris mogelijk wordt. Deze leden zijn bekend met het
immer voortdurende capaciteitsgebrek bij de rechterlijke macht en zijn van
oordeel dat invoering van de raadsheer-commissaris een daadwerkelijke verbetering
en tijdsbesparing kan betekenen in de rechtspraak.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vernemen met tevredenheid de overwegend instemmende
adviezen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het Openbaar Ministerie
en de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze leden hechten immers grote waarde
aan de opvattingen zoals die in het veld gelden. In dit verband kan worden
gewezen op de indruk die in de memorie van toelichting wordt gewekt alsof
het bovenal de (presidenten van de) gerechtshoven zijn die hebben aangedrongen
op voorliggende wijzigingen. Graag zien de leden van de VVD-fractie
hiervan een bevestiging of aanvulling. Bestaat deze wens reeds lang?
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat als voordeel van een getuigenverhoor
door een zittingsrechter buiten de terechtzitting kan worden gezien dat de
ondervragende rechter goed in het dossier is ingewerkt zodat er geen tijd
verloren hoeft te gaan. Hiermee wordt gesuggereerd dat de tijdwinst dan wel
werkdrukverlaging een hoofdmotief van indiening van voorliggend wetsvoorstel
is geweest. Hierop zouden de leden van de VVD-fractie graag een reactie van
de regering hebben.
In de memorie van toelichting wordt eveneens gesteld dat indien de bewezenverklaring
niet alleen of niet hoofdzakelijk op de verklaring van een getuige is gebaseerd,
er minder bezwaar bestaat hem elders dan ter terechtzitting te horen. De leden
van de VVD-fractie beschouwen dit als een vaag criterium. Kan de regering
dit nader specificeren?
Deze leden vragen voorts of kan worden aangegeven wat de verwachting is
omtrent de mate waarin werkdrukverlaging zal worden gerealiseerd. Zal de werkdruk
aanzienlijk worden verlicht? Welke criteria kunnen hiervoor worden aangelegd?
Uitgaande van de grote werkbelasting, vragen de leden van de VVD-fractie
verder of die bij de strafkamers van rechtbanken en gerechtshoven aanleiding
vormt om geen rechters-commissarissen aan te stellen. Met andere woorden,
heeft de werkdruk die er onmiskenbaar is, reeds geleid tot invloed op het
strafproces als zodanig?
Artikelsgewijs deel
Artikel I
Onderdeel A
Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks,
waarom in artikel 263 tweede lid geen differentiatie is aangegeven tussen
dagvaardingstermijnen voor rechtbankzittingen en zittingen van de politierechter
of onder het regime van het snelrecht? Voor de laatstgenoemde rechtszittingen
gelden immers afwijkende, kortere dagvaardingstermijnen.
Onderdeel E
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering uitgebreid
kan aangeven waarmee verdachten en officieren van justitie in artikel 316
lid 2 instemmen? Is dat louter de beslissing om nader onderzoek te verrichten
of strekt het verder, bijvoorbeeld instemmen met de manier van onderzoek verrichten,
wat precies onderzocht wordt en door welke rechter het onderzoek wordt verricht?
Kan de regering, zo vragen deze leden verder, haar opvattingen uiteenzetten
over de kritiek van de procureurs-generaal dat wetsystematisch gezien artikel
342 verplaatst moet worden?
De voorzitter van de commissie,
Van Blerck-Woerdman
De griffier voor dit verslag,
Franke
XNoot
1Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), K. G. de Vries (PvdA), Dittrich
(D66), Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), Van Blerck-Woerdman
(VVD), voorzitter Adelmund (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Rietkerk
(CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), ondervoorzitter Eurlings (CDA),
Blok (VVD), Cörüz (CDA), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Jan de Vries
(CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF), Van Vroonhoven-Kok
(CDA), Zeroual (LPF) en Vacature (LPF).
Plv. leden: Van Fessem (CDA), Arib (PvdA), Th. C. de Graaf (D66), Azough
(GroenLinks), Monique de Vries (VVD), Van der Staaij (SGP), Terpstra (VVD),
Verbeet (PvdA), Rijpstra (VVD), Lazrak (SP), De Pater-van der Meer (CDA),
Karimi (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Ormel (CDA), Te Veldhuis (VVD), Jager
(CDA), Jense (LN), Van Heemst (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Eerdmans (LPF),
Wiersma (LPF), Joldersma (CDA), Varela (LPF) en Jukema (LPF).