28 477
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van de raadsheer-commissaris en enige andere onderwerpen (raadsheer-commissaris).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

13 juli 2002

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de mogelijkheid van onderzoek door een raadsheer-commissaris bij de behandeling van strafzaken in hoger beroep te scheppen, het deelnemen van raadsheer- en rechter-commissaris aan de berechting niet in alle gevallen uit te sluiten en enige aanpassingen aan te brengen in bepalingen inzake het bewijsrecht, het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting alsmede het ter terechtzitting horen van getuigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 263 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Hij geeft deze daartoe, indien tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting ten minste veertien dagen verlopen, ten minste tien dagen voor de terechtzitting aan de officier van justitie op. Indien de dagvaarding later dan op de veertiende dag voor de terechtzitting wordt betekend, eindigt de termijn op de vierde dag na die der betekening, doch uiterlijk op de derde dag voor die der terechtzitting.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

3. Opgave geschiedt in persoon ten parkette van de officier van justitie of schriftelijk. Schriftelijke opgave is gericht aan de officier van justitie. Bij schriftelijke opgave anders dan bij aangetekende brief verzekert de verdachte zich ervan dat deze de opgave tijdig heeft ontvangen. Hij vermeldt de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, duidt hij hen zo nauwkeurig mogelijk aan. Bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van de brief, welke onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.

B

In artikel 268, tweede lid, wordt na «neemt» ingevoegd: , behoudens bij toepassing van artikel 316, tweede lid,.

C

In artikel 288, derde lid, wordt «instemmen» vervangen door: instemmen of hebben ingestemd.

D

Artikel 298 vervalt.

E

Artikel 316 komt te luiden:

Artikel 316

1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt de rechtbank met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.

2. Indien de officier van justitie en de verdachte daarmee instemmen, kan de rechtbank de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen in het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het horen van getuigen of deskundigen. Deze rechter kan aan het verdere onderzoek ter terechtzitting deelnemen, tenzij bij het horen van getuigen of deskundigen is bepaald dat de verdachte of diens raadsman daar niet bij tegenwoordig mag zijn.

3. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde en achtste afdeling van de Derde Titel van dit Boek gevoerd.

F

Artikel 322 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De rechtbank beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen in het geval de samenstelling van de rechtbank bij de hervatting gewijzigd is, tenzij de officier van justitie en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond.

2. Het vierde lid vervalt.

G

Artikel 342, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

H

Artikel 344, derde lid, vervalt.

I

Artikel 344a komt te luiden:

Artikel 344a

1. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.

2. Een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, kan alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. hij is als zodanig door de rechter-commissaris verhoord op de wijze voorzien in de artikelen 226c tot en met 226f, en

b. het ten laste gelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.

3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en

b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.

J

Artikel 403, eerste lid, laatste volzin, vervalt.

K

Artikel 418 vervalt.

L

Artikel 420 komt te luiden:

Artikel 420

1. In de gevallen van de artikelen 295, 316 en 347 wordt het onderzoek gevoerd door een rechter-commissaris in de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist dan wel een raadsheer-commissaris bij het gerechtshof waar de zaak aanhangig is.

2. Het onderzoek door rechter- of raadsheer-commissaris, bedoeld in het eerste lid, geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de tweede tot en met de vijfde en achtste afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. Bij het onderzoek door de raadsheer-commissaris is de Tweede Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing.

3. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is omtrent de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van het gerechtshof, de raadsheer-commissaris, de advocaat-generaal en de griffier van het gerechtshof.

4. Na afloop van het onderzoek doet de rechter- of raadsheer-commissaris de stukken aan het gerechtshof toekomen.

M

Artikel 422 komt te luiden:

Artikel 422

1. De beraadslaging bedoeld in de artikelen 348 en 350 geschiedt naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad.

2. Indien artikel 378a in eerste aanleg is toegepast, geschiedt de beraadslaging alleen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.

N

Artikel 440, derde lid, vervalt.

O

In artikel 473, tweede lid, wordt na «rechter-commissaris» ingevoegd: of raadsheer-commissaris.

P

Artikel 511g, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c vervalt.

2. De onderdelen d en e worden geletterd c en d.

ARTIKEL II

De wijziging van de termijn waarop getuigen aan de officier van justitie kunnen worden opgegeven, als vervat in artikel I, onderdeel A, is niet van toepassing in zaken waarin de dagvaarding is betekend op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 januari 2002 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot het openstellen van beroep in cassatie tegen vrijspraken alsmede het doen van uitspraak door de enkelvoudige kamer bij het niet naleven van de schriftuurverplichting (28 204) tot wet wordt verheven en deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel C, subonderdeel 2, van die wet te luiden:

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidend:

3. De beslissing dat het beroep in cassatie niet ontvankelijk wordt verklaard kan in het geval niet tijdig een schriftuur is ingediend houdende middelen van cassatie door de enkelvoudige kamer worden gegeven.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 25 januari 2002 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering strekkende tot het openstellen van beroep in cassatie tegen vrijspraken alsmede het doen van uitspraak door de enkelvoudige kamer bij het niet naleven van de schriftuurverplichting (28 024), tot wet verheven, in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel N, van deze wet te luiden:

N

Artikel 440, vierde lid, vervalt.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) (26 294) tot wet is verheven en in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel I, onderdeel I, van deze wet aan artikel 344a een lid toegevoegd, luidend:

4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 november 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot verklaringen van getuigen die in ruil voor een toezegging van het openbaar ministerie zijn afgelegd (toezeggingen aan getuigen in strafzaken) (26 294) tot wet wordt verheven en deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, komt artikel II, onderdeel E, van die wet te luiden:

E

Aan artikel 344a wordt een lid toegevoegd, luidend:

4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt.

ARTIKEL VII

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 november 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing ontnemingswetgeving) (28 079) tot wet is verheven en als zodanig in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, vervalt artikel I, onderdeel P, van deze wet.

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 november 2001 ingediende voorstel van wet tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing ontnemingswetgeving) (28 079) tot wet wordt verheven en deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, vervalt artikel II, onderdeel N, van die wet.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

Naar boven