28 476
Wijziging van de Mediawet met het oog op de noodzakelijke verbeteringen van de wet en de uitvoering daarvan

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 24 september 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslagingen over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben tevens enkele nadere vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij erkennen de wenselijkheid om de bestaande regelgeving inzake de commerciële omroep om te zetten in wetgeving, nu de redenen om de betreffende bepalingen te regelen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn vervallen. Tegelijk betreuren deze leden het dat deze gelegenheid niet is aangegrepen om inhoudelijke wijzigingen door te voeren. Voor de door hen gewenste inhoudelijke wijzigingen verwijzen zij naar de algemene beschouwingen over de begroting voor 2003. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat juist de Mediawet een belangrijk aangrijpingspunt is om als overheid bij te dragen aan het herstel van waarden en normen in de samenleving. Deelt de regering hun mening dat de media grote invloed kunnen hebben op het gedrag van mensen en dat het gebrek aan (voor het functioneren van de samenleving noodzakelijke) waarden en normen bij velen mede is ontstaan door beïnvloeding vanuit de media? Welke voornemens heeft de regering om het herstel van waarden en normen ook in de mediawereld gestalte te geven of te bevorderen zodat het herstel van waarden en normen ook in de mediawereld, krachtiger dan op dit moment door middel van de zelfregulering gebeurt, ter hand zal worden genomen?

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Punt 1

Welke argumenten pleiten ervoor, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA, dat aan overheden geen toestemming verleend kan worden voor commerciële omroep? Geldt dit ook voor vennootschappen waarvan overheden aandeelhouder zijn of stichtingen met overheidsfunctionarissen als bestuurders? Kunnen overheden toestemming krijgen voor publieke omroep? Zo nee, op welke wijze kunnen zij anders programma's uitzenden? Is een verbodsbepaling niet te rigide?

Punten 4 en 5

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de gekozen definitie van «evenement» niet te ruim is. Kan de regering tevens nader ingaan op het criterium van erkenning door de NOC*NSF (Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie) bij de definiëring van het begrip «sportwedstrijd»?

Onderdeel K

Er zou volgens de regering in toenemende mate te weinig aanbod van reclamespots zijn om te kunnen voldoen aan de eis dat een reclameblok tenminste twee minuten zou moeten duren. Hoe kan dit afnemende aanbod verklaard worden, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

De leden van de SGP-fractie kunnen op zichzelf genomen instemmen met de beperking van de minimale uitzendduur voor reclameblokjes. Zij constateren evenwel dat er geen strikte grenzen aan de uitdijing van de duur van dergelijke blokjes worden voorgesteld. Is de gekozen regeling de meest effectieve reactie op de constatering van de regering dat onvoldoende gevulde reclameblokjes de neiging hebben om uit te dijen ten gevolge van alternatieve invulling? Waarom is er niet voor gekozen om het uitdijen zelf aan strikte grenzen te binden? Welke zijn de praktische overwegingen die daarbij gelden?

Onderdeel N

Punt 1

In de memorie van toelichting wordt geconstateerd dat het Commissariaat voor de Media niet gemakkelijk kan ingrijpen als er misstanden bij met name lokale omroepinstellingen worden vastgesteld. Om die reden wordt voorgesteld de termijn om gebreken bij omroepinstellingen te herstellen drastisch te verkorten. Het Commissariaat voor de Media acht dit thans een adequate oplossing. De leden van de SGP-fractie vragen of bekend is welke oplossing het Commissariaat voor de Media ook op langere termijn adequaat acht. Welke maatregelen denkt de regering te nemen om het voor het Commissariaat voor de Media wel eenvoudig mogelijk te maken om snel en adequaat in te grijpen als er misstanden bij met name lokale omroepinstellingen worden geconstateerd?

Punt 2

Het Commissariaat voor de Media behoudt zicht het recht voor om in bepaalde gevallen de zendtijd van lokale omroepen in te trekken. Over deze wijziging moet het Commissariaat het betreffende gemeentebestuur respectievelijk provinciebestuur consulteren. Dit vanwege hun betrokkenheid bij de toewijzing van de zendtijd. De leden van de VVD-fractie beschouwen dat op zich als een logische stap, maar er wordt niet duidelijk gemaakt wat «consulteren» in dit verband inhoudt. Betekent dat puur het verstrekken van de feitelijke mededeling? Hebben de betreffende decentrale besturen een inspraak- of vetorecht? Zo ja, met welke termijnen? De leden van de VVD-fractie wensen op deze punten meer duidelijkheid van de regering.

Artikel 71m, derde en vierde lid

Zelfpromotie wordt volgens de Europese richtlijn gezien als reclame, dat geldt ook voor aankondigingen van eigen programma's of het in beeld brengen van het eigen logo van de omroepinstelling. Toch zijn volgens de wijziging van deze wet de beperkingen voor reclameblokken niet van toepassing op deze vormen van zelfpromotie. Het argument van de regering luidt daarbij als volgt: «dat zou immers betekenen dat bijvoorbeeld aankondigingen van eigen programma's in een reclameblok moeten worden opgenomen.». De leden van de VVD-fractie willen een nadere uitleg van de regering op dit punt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de regering kan ingaan op de reikwijdte van de begrippen «reclame», «zelfpromotie» en aankondiging eigen programma's. In welke mate kunnen deze begrippen elkaar (gaan) overlappen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat wordt voorgesteld om een ontheffingsbepaling op te nemen ten aanzien van het samenvallen van zelfpromotie en reclame. Daarbij wordt een terughoudend beleid als uitgangspunt genomen. Deze leden vragen de regering een indicatie te geven van de gevallen waarbij het gebruik maken van de voorgestelde ontheffingsmogelijkheid als redelijk moet worden beschouwd.

Onderdelen DD en EE

Hoe verhoudt zich de rol van de omroepnetwerkbeheerders tot de hoogte van de boetes, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Heeft hun invloed op de programmering effect op de bestedingen en de financiële belangen die gepaard gaan met uitzendingen? Zo ja, waarom?

Is een maximumboete van 225 000 Euro in alle gevallen toereikend, zo vragen de leden van deze fractie verder. Welke bedragen kunnen worden «verdiend» met het overtreden van de bepalingen uit de Mediawet en hoe verhouden deze bedragen zich tot de hoogte van de boetes?

Onderdeel GG

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de noodzaak tot versnelde implementatie. Wanneer is sprake van een dergelijke noodzaak? Hoe wordt beoordeeld of sprake is van de noodzaak tot versnelde implementatie? Wat is de implementatietermijn in een dergelijk geval?

Hebben de leden van de PvdA-fractie het goed begrepen dat in zo'n geval gekozen kan worden voor implementatie via een AMvB of een ministeriële regeling? Ligt het in de bedoeling om een dergelijke AMvB of ministeriële regeling daarna weer op te nemen in de Mediawet?

Hebben de leden van de PvdA-fractie eveneens goed begrepen dat in het geval van een Europese verordening geen sprake is van een voorhangprocedure? Kan de regering motiveren waarom dit zo is? Hoe komt in een dergelijk geval de rol van de Staten-Generaal tot uiting?

De regering beargumenteert de introductie van de delegatiegrondslag in het voorgestelde artikel 167 door te verwijzen naar enkele feitelijke wetgevingsprocedures. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat met het wijzen op de feitelijke gang van zaken nog niet is beweerd dat het niet mogelijk is om implementatie van Europese richtlijnen tijdig in de Nederlandse wetgeving te implementeren. Zij verzoeken de keuze van de regering nader en meer gedetailleerd te beargumenteren

Onderdeel II

Op welke nieuwe mediadiensten wordt gedoeld, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Biedt de nieuwe bepaling in artikel 170 lid 2 niet de gelegenheid dat de bedoelde cultuurbevorderende taak kan worden afgeschoven door de publieke radio- en televisienetten naar deze nieuwe mediadiensten?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van de Camp

De griffier voor dit verslag,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), fng. voorzitter, Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), De Grave (VVD), Netelenbos (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Monique de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Bonke (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (LN), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Azough (GroenLinks), Wijnschenk (LPF), Eski (CDA) en Vacature (LPF).

Plv. leden: Veling (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Bos (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Vacature (GroenLinks), Vacature (CDA), Zeroual (LPF), Eberhard (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (LN), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Vacature (CDA), Halsema (GroenLinks), Wiersma (LPF), Van Bochove (CDA) en Hoogendijk (LPF).

Naar boven