28 474
Agentschap Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV)

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2005

In deze brief worden op het gebied van voedselkwaliteit en diergezondheid diverse toezeggingen afgehandeld.

Communicatieplan voor de afzet en verkoop van producten van gevaccineerde dieren

In een bijeenkomst van sector en overheid in Baarn op 19 januari 2005 heeft het gezamenlijke bedrijfsleven (de Centrale Organisatie voor de Vleessector, de Consumentenbond, het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, de Dierenbescherming, de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), Transition & Society en het Voedingscentrum) afgesproken op korte termijn een nationaal en internationaal communicatieplan op te stellen voor de afzet en verkoop van producten van gevaccineerde dieren. Naar aanleiding van de rappelbrief die mijn ministerie in juli heeft doen uitgaan heeft in augustus een van de leden van deze werkgroep, LTO, laten weten dat er nog geen communicatieplan is opgesteld. LTO is van mening dat het de voorkeur heeft eerst de logistiek rondom de afzet van producten van gevaccineerde dieren beter te regelen. De verwachting is dat de logistieke plannen dit najaar ingevuld zullen worden. Mijn ministerie heeft dit jaar onder andere in internationale ontmoetingen de afzetproblematiek prominent op de agenda gehad om de problemen die kunnen ontstaan voor de export van producten van gevaccineerde dieren en van producten uit een land met gevaccineerde dieren te minimaliseren. Ik verwacht dat het bedrijfsleven op zijn beurt de afspraken van Baarn zal nakomen.

Motie Ormel c.s. inzake dierziekteoefeningen

Bij deze wil ik u tevens informeren over de uitvoering van de motie van het lid Ormel c.s. van 26 november 2002 (Kamerstukken II, 2002–2003, 28 474, nr. 4). In deze motie is de regering gevraagd om jaarlijks door middel van een praktijkoefening te toetsen in hoeverre de verschillende samenwerkende organisaties in de veterinaire infrastructuur paraat zijn voor een uitbraak van een dierziekte.

Vanwege de talrijke dierziekte-uitbraken van de afgelopen jaren (KVP 1997, BSE 2000, MKZ 2001 en AI 2003) en de verschillende incidenten en crises op het gebied van voedselveiligheid (dioxine 1999, MPA 2002 en dioxine 2004) is men zich op mijn departement zeer bewust van de noodzaak van een hoge paraatheid om zo adequaat mogelijk te kunnen reageren op incidenten en crises. Daarom vinden er zowel op beleidsals op uitvoeringsniveau regelmatig opleidingen, oefeningen en evaluaties plaats.

Medewerkers van mijn ministerie en de uitvoerende diensten, te weten de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA), de Algemene Inspectiedienst (AID) en Dienst Regelingen (DR), nemen jaarlijks deel aan diverse gerichte oefeningen en opleidingen op het gebied van crisisbeheersing. Daarnaast houden de uitvoerende diensten zelfstandig of in gezamenlijkheid oefeningen, waarvan de evaluatieresultaten in draaiboeken worden verwerkt.

In november 2005 houdt de VWA een paraatheidsoefening met als scenario een uitbraak van MKZ. Bij deze grootschalige oefening zullen naast de AID en DR ook de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen meeoefenen. Daarnaast zullen België en Luxemburg als waarnemers optreden.

Voorts zal op korte termijn een simulatieoefening plaatsvinden, waarin de samenwerking tussen de regionale crisisstaf van LNV (RCC) en het lokaal bestuur wordt geoefend.

Tenslotte staat voor februari 2006 een grootschalige departementale oefening gepland, waaraan ook Duitsland zal deelnemen. In deze oefening zullen de procedures en maatregelen van het beleidsdraaiboek MKZ worden geoefend.

Conform de motie Ormel c.s. zal ik u in 2006 wederom berichten over de in dat jaar te houden paraatheidsoefening.

IBR

Zowel op 21 april (kamerstuk 21 501-32, nr. 128) als op 16 juni 2005 (kamerstuk 21 501-32, nr. 136) is in het overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit IBR (een bepaalde besmettelijke virusziekte bij runderen) ter sprake gekomen. De EU erkent Duitsland vrij van IBR. Daarmee heeft Duitsland op basis van Europese regelgeving het recht aanvullende garanties te verlangen bij de import van runderen uit een land met een lagere gezondheidsstatus van de veestapel voor IBR. Nederland is zo'n land met een lagere gezondheidsstatus voor IBR. Dit systeem van EU-erkenningen maakt het in principe mogelijk dat landen of regio's zich kunnen beschermen tegen de insleep bij een bestrijding van een dierziekte en een exportvoordeel kunnen behalen voor de inspanningen van de bestrijding.

Naast deze algemene situatie is er in Nederland ook een groot aantal bedrijven die door middel van een gecertificeerd programma vrij van IBR zijn. Zoals ik al op 21 april en 16 juni 2005 aan uw Kamer heb gemeld, hebben Nederland, Duitsland en Frankrijk de Commissie van de EU gevraagd de European Food and Safety Authority (ESFA) om een definitie te vragen van een IBR-vrij bedrijf. De dieren rechtstreeks afkomstig van bedrijven die aan deze definitie voldoen, zouden dan in principe geen risico kunnen vormen voor Duitsland, hetgeen de mogelijkheid biedt tot inperking op de algemene voorwaarden bij export naar Duitsland voor deze bedrijven. Ik zal via de reguliere kanalen bij de Commissie van de EU nog eens aandringen op de totstandkoming van de gevraagde definitie.

Aujeszky

In het overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 juni 2005 heeft de heer Ormel gemeld dat Duitsland bedrijven zal ruimen als Aujeszky wordt gediagnosticeerd. Ik heb mij daarover nader laten informeren en daaruit blijkt dat de Duitse autoriteiten in de afgelopen jaren tweemaal een besmetting hebben vastgesteld. De ziekte werd aangetroffen op bedrijven in een gebied met relatief weinig varkensbedrijven. De bestrijding is in deze twee gevallen uitgevoerd door de dieren op besmette bedrijven te ruimen.

Duitsland heeft ook aangegeven dat een bestrijding die uitgaat van het preventief doden van dieren om de spreiding van een besmetting te beperken geen optie meer is. In het geval van een besmetting in een gebied met veel varkensbedrijven zullen de varkens worden gevaccineerd, inclusief de varkens op de bedrijven rondom een besmet bedrijf, in plaats van ruimen. De besmette varkens zullen versneld worden geslacht zodra spreiding van het virus is uitgesloten.

Differentiatieheffingen (bonus-malussysteem)

Op 22 juni 2005 (Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005 nr. 94, blz. 5636–5639) heb ik met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van gedachten gewisseld over het wetsvoorstel tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in verband met de intrekking van het kortingensysteem van artikel 86, tweede lid, van die wet. Dit wetsvoorstel is inmiddels door beide Kamers aanvaard en zal op korte termijn – met terugwerkende kracht tot 20 januari 2003 – inwerking treden. Concreet betekent dit dat de mogelijkheid tot het korten op de schadeloosstelling die veehouders ontvangen waarvan dieren zijn geruimd, of producten of voorwerpen onschadelijk zijn gemaakt in het kader van de bestrijding van een besmettelijke dierziekte, komt te vervallen.

In dit verband heeft uw commissie aangedrongen op het toepassen van een differentiatie bij het verkrijgen van de middelen ter vulling van het Diergezondheidsfonds. De commissie bracht daarbij een bonus-malusregeling en een andere tariefstelling voor gecertificeerde bedrijven ter sprake.

De bijdragen aan het Diergezondheidsfonds worden onder andere gegenereerd door jaarlijkse heffingen die door de betrokken productschappen (Vee en Vlees, Pluimvee en Eieren en Zuivel) door middel van productschapverordeningen worden opgelegd en geïnd. Gelet daarop heb ik een brief verzonden naar de voorzitters van de desbetreffende productschappen en hen gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken om aan de wens van uw Kamer tegemoet te komen. Over de uitkomsten daarvan zal ik u informeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

Naar boven