Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28473 nr. 34;158t |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28473 nr. 34;158t |
Vastgesteld 16 juli 2003
De vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties1 en de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer2 en de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer3 hebben op 24 juni 2003 een gesprek gevoerd met de leden en plaatsvervangende leden van de Europese Conventie uit de Eerste en Tweede Kamer over de voortgang in de totstandkoming van het Constitutioneel Verdrag.
Van dit gesprek brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Toelichting door de leden en plaatsvervangende leden van de Europese Conventie uit de Eerste en Tweede Kamer
De heer Timmermans merkt op dat met het eindproduct van de Europese Conventie een evenwicht is gevonden tussen de belangen van grote landen en die van kleine landen en tussen de rol van de Europese overheid en die van de nationale overheden. Behalve wat de Europese Unie doet, is nu ook duidelijker geformuleerd wat zij niet doet. Met deze grondwet kan de Europese Unie de burger beter vertegenwoordigen, omdat er meer transparantie is. De procedures zijn eenvoudiger geworden en de rol van zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen is versterkt. Heel belangrijk is ook dat het handvest onderdeel is geworden van de nieuwe grondwet. Wel is het jammer dat men te scheutig is geweest met het handhaven van het vetorecht op een aantal terreinen. Verder houdt de invoering van een vaste voorzitter van de Europese Raad een risico in, want de wijze waarop deze functie daadwerkelijk wordt ingevuld, zal sterk afhangen van de persoonlijkheid van de voorzitter. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de Europese Raad binnen enkele jaren de baas is in Europa. Dit is echter een acceptabel risico, onder meer omdat de positie van de voorzitter van de Europese Commissie is versterkt.
Volgens de heer Van Dijk bleek tijdens de laatste twee onderhandelingssessies het belang van het gezamenlijk optreden van de politieke families, met name de liberalen, de sociaal-democraten en de christen-democraten, die elk hun eigen coördinatiemechanisme in het leven hadden geroepen. Daarnaast zijn ook de «componenten», dat wil zeggen de europarlementariërs, de nationale parlementariërs en de regeringsvertegenwoordigers elk in hun eigen setting een aantal malen bij elkaar geweest. Mede op initiatief van de heer Van der Linden is getracht om de groep van de nationale parlementariërs met één stem te laten spreken. Dit initiatief is van grote invloed geweest op het uiteindelijke resultaat. Zeker in de sessie van 4, 5 en 6 juni lag er een zwaar accent op de inbreng van de nationale parlementariërs, wat van invloed is geweest op de concepttekst. De heer Giscard d'Estaing was tijdens de discussie vol lof over de manier waarop deze inbreng handen en voeten had gekregen. Dit smaakte naar meer en daarom is in de tweede sessie, op 11, 12 en 13 juni, geprobeerd te komen tot één tekst van nationale parlementariërs en europarlementariërs gezamenlijk, maar dat ging aanzienlijk moeizamer, omdat sommigen toch weer een afwijkend standpunt innamen. Dit was teleurstellend, te meer omdat in die sessie de regeringsvertegenwoordigers een meer aaneengesloten blok vormden, om hun invloed terug te krijgen. Op het laatst waren de regeringsvertegenwoordigers zo nadrukkelijk met elkaar aan het onderhandelen dat je bijna kon spreken van een mini-IGC. Verder is er heel nadrukkelijk onderhandeld in het Praesidium. Nederland had daarin weliswaar geen zitting, maar de vertegenwoordigers van het Nederlandse parlement hebben op allerlei manieren zaken naar voren gebracht, wat tot verbeteringen heeft geleid. Zo is de rechtspersoonlijkheid geregeld en is het handvest op een goede manier in het verdrag verankerd. De bevoegdheidsverdeling is duidelijker geworden, de besluitvormingsprocedures zijn simpeler en eenduidiger en op veel meer terreinen is er sprake van co-decisie.
Het derde deel van het Constitutioneel Verdrag is het meest gevoelige deel waarover nog gesproken moet worden. In 330 artikelen wordt «en détail» bepaald hoe de besluitvorming precies gaat verlopen. Daarover zal op 4, 9 en 10 juli nog een stevige discussie plaatsvinden, want dan gaat het om de bevoegdheidsverdeling en om de wijze van besluitvorming: met gekwalificeerde meerderheid of bij unanimiteit.
Er zijn aanzienlijke resultaten bereikt met de conventiemethode. Is die methode ook adequaat voor de toekomst? De parlementsleden van de Conventie hebben gehandeld zonder last of ruggespraak. Zij hadden geen mandaat van het parlement. Wel hebben beide Kamers hun vertegenwoordigers in de Conventie enkele boodschappen meegegeven. Voor het geval er in de toekomst weer een conventie plaatsvindt, zou moeten worden nagedacht over de verhouding tussen het parlement en zijn vertegenwoordigers in de conventie.
De heer Van Eekelen heeft de gang van zaken in de Conventie de laatste weken ervaren als een proces van «up and down». Mede dankzij de inspanningen van de heren Van der Linden en Timmermans is het gelukt de politieke groeperingen samen te brengen en een lijst van wensen te presenteren waar iedereen achter stond. Op die manier is daadwerkelijk invloed uitgeoefend. Het mag dan jammer zijn geweest dat Nederland niet in het Praesidium was vertegenwoordigd, maar misschien speelden de parlementsvertegenwoordigers juist daardoor een wat grotere rol bij het zich afzetten tegen het Praesidium. Het probleem met een conventie is dat het presidium daarvan op een gegeven moment zaken voorlegt onder het motto «take it or leave it». Ook bij de Europese Conventie is dat van het begin af aan een probleem geweest en om die reden zijn er werkgroepen ingesteld. Dit heeft goed gewerkt, want veel van de voorstellen van de werkgroepen zijn overgenomen. Daardoor heeft men aan het Praesidium duidelijk gemaakt dat dit niet naar believen kan omgaan met de inbreng van de nationale parlementariërs.
De positie van het Europees Parlement is in hoge mate versterkt door de transparantie, door een veel democratischer aanpak en door het aanwijzen van een zeventigtal terreinen waarop met meerderheid van stemmen zal worden besloten, met daaraan gekoppeld de co-decisie van het Europees Parlement op het terrein van wetgeving.
De nationale parlementen hebben een grotere rol gekregen, maar die zullen zij moeten waarmaken. Eigenlijk zouden alle nationale parlementen in dezelfde week van het jaar moeten debatteren over het programma van de Europese Commissie. Daarbij zou eventueel ook het rapport over de buitenlandspolitieke situatie kunnen worden betrokken. Dat schept daadwerkelijk de mogelijkheid om de burger wat meer voor Europa te interesseren. Het is waar dat de burger tot nu toe nog maar betrekkelijk weinig bij het proces is betrokken, maar volgens de heer Van Eekelen had dit ook niet beter gekund. Ten opzichte van een intergouvernementele conferentie houdt de Conventie een enorme vooruitgang in op het gebied van openheid en transparantie. De parlementsvertegenwoordigers zijn het er alle vier over eens dat het thans behaalde resultaat niet in een IGC had kunnen worden bereikt.
Tijdens het vorige gesprek over de voortgangsrapportage leefde er nog veel zorg over de rol van de voorzitter van de Europese Raad. Geleidelijk aan is de rol van de Europese president echter duidelijk ingeperkt. Hij krijgt geen legislatieve of uitvoerende bevoegdheden. Verder mag hij de minister van buitenlandse zaken niet in de wielen rijden. Zijn hoofdtaak is, ervoor te zorgen dat de agenda van de Europese Raad wordt afgewerkt. Door die belangrijke inperking heeft de heer Van Eekelen nu veel minder problemen met de functie van externe president dan hij aanvankelijk had. Het oorspronkelijke Beneluxvoorstel om de functie te laten bekleden door een zittende premier, heeft hem nooit kunnen bekoren, want dan zou aan één land een rol worden gegeven voor de duur van tweeënhalf jaar. In het uiteindelijke voorstel wordt een externe persoon losgekoppeld van het nationale bestuur, waardoor de kans groter is dat deze zich wat meer supranationaal dan intergouvernementeel zal opstellen.
De heer Van Eekelen heeft er problemen mee dat de Europese Raad een formele instelling wordt, want dat zou ertoe kunnen leiden dat de Raad een eigen apparaat krijgt. Hij pleit er daarom voor, te bepalen dat het secretariaat van de Commissie ook voor de Europese Raad werkt.
Ondanks de positie van de «neutrale landen» is er het een en ander bereikt op het gebied van veiligheid en defensie. Zo is het beginsel van versterkte samenwerking geaccordeerd. Dit geldt ook voor structurele samenwerking. Verder blijft het perspectief van een gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid bestaan. Het is te hopen dat de flexibiliteit van de Europese Unie hierdoor toeneemt.
Tijdens de laatste vergadering van de Europese Commissie hebben twee landen uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt op het gebied van de gekwalificeerde meerderheid. Het idee is thans om de gekwalificeerde meerderheid eenvoudigweg vast te stellen op een meerderheid van de lidstaten en 60% van de bevolking. Op het gebied van de buitenlandse politiek is een supergekwalificeerde meerderheid overwogen, waarbij de lidstaten die vóór stemmen 80% van de bevolking vertegenwoordigen, om af te komen van de verlammende en voor chantage gevoelige besluitvorming bij unanimiteit. De heer Van Eekelen vraagt zich af of er zaken zijn die de Nederlandse regering wil heronderhandelen. Het is dan zaak om eventuele wensen tot een minimum te beperken, deze zo logisch mogelijk te onderbouwen en daarbij coalities te vormen.
Gedachtewisseling tussen de leden van de commissies en de leden van de Europese Conventie
De heer Kohnstamm (D66, Eerste Kamer) vraagt welke politieke hete hangijzers met betrekking tot het derde deel op 4, 9 en 10 juli nog aan de orde moeten komen. In het omvangrijke concept van het derde deel komen zeer wezenlijke punten aan de orde, zodat het eindoordeel pas kan worden gegeven op het moment dat het derde deel is uitonderhandeld.
Hij zou graag een aantal zaken in het eindresultaat wijzigen, maar hij realiseert zich ook dat het hele bouwwerk dreigt in te storten als je er een steen onderuit haalt. Dit vormt een dilemma, dat moeilijk aan burgers is uit te leggen. De politiek wil dat Europa leeft onder de burgers, maar komt met een boodschap die niet enthousiasmerend is, in de trant van: het resultaat is niet ideaal, maar wij gaan niet proberen om het te verbeteren, want wij staan als het ware met de rug tegen de muur. Er wordt weinig recht gedaan aan het fantastische werk dat door de parlementsvertegenwoordigers in de Europese Conventie en door anderen is verricht, wanneer de Kamers nu niet verder komen dan: wij doen niets meer, maar wij kunnen of mogen ook niets meer. Toch is dat wel het einde van het liedje, maar het is een liedje dat moeilijk te zingen is.
De heer Van Dijk is het met de heer Kohnstamm eens dat het derde deel van het Constitutioneel Verdrag de bepalingen bevat waarmee in de dagelijkse praktijk zal worden gewerkt. Discussiepunten zijn de besluitvormingsprocedures op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het asielbeleid, het beleid inzake het strafrecht en het economisch beleid. Andere punten zijn de instelling van een eurogroep (de landen die deelnemen aan de eurozone), de ontwikkelingen rond het sociaal beleid, de positie van de Antillen en dergelijke. Al deze vraagstukken komen nog aan de orde in het derde deel. De meeste leden van de Conventie waren dan ook van mening dat zij slechts onder voorbehoud een positief oordeel konden geven over de resultaten tot nu toe, omdat het «echte werk» nog moet komen. Het is nog niet duidelijk hoe dit in zijn werk zal gaan. Tot de dag van gisteren konden amendementen worden ingediend voor de vergadering van 4 juli. Dit is in belangrijke mate gebeurd via de politieke families; de christen-democraten hebben een veertigtal amendementen ingediend.
De heer Van Dijk denkt dat de vertegenwoordigers van elk land tijdens de intergouvernementele conferentie nog wensen naar voren zullen brengen. Vervolgens zullen er onderhandelingen plaatsvinden. Vanaf 15 juli zal men ook coalities vormen, totdat de IGC daadwerkelijk begint.
De zwaarste discussie zal volgens de heer Van Eekelen worden gevoerd over de samenstelling van de Europese Commissie. Een land als Oostenrijk, maar ook een aantal kleinere toetredingskandidaten hebben er grote moeite mee dat zij geen of geen stemhebbende commissaris krijgen.
Verder gelooft hij dat regering en parlement aan de burger kunnen uitleggen dat Nederland een aantal zaken, die het beslist niet wilde, heeft kunnen verhinderen. Zo is de communautaire methode, waar Nederland steeds aan heeft gehecht, veiliggesteld, versterkt en democratischer gemaakt. Als het in het najaar tot een referendum komt, zal de regering het behaalde resultaat daadwerkelijk moeten verdedigen.
De heer Timmermans acht het politiek ondenkbaar dat de discussie die nu nog over het derde deel gevoerd zal worden, tot een crisis zal leiden die ongedaan maakt wat al bereikt is. De Europese Raad heeft verrassend positief gereageerd op het resultaat dat er nu ligt, dus de speelruimte is beperkt.
De heer Van Dijk is van mening dat een eindoordeel eerst kan worden gegeven over het definitieve resultaat en dat een en ander dan pas aan de bevolking kan worden voorgelegd. Dit neemt niet weg dat nu al de positieve zaken kunnen worden benadrukt. De bevolking zal echter ook willen weten dat het Constitutioneel Verdrag elementen bevat waarover sommigen hun twijfels hebben. De politiek moet de discussie daarover niet uit de weg gaan, maar hij is geen voorstander van een verdedigende koers, in de trant van: het had allemaal nog veel slechter gekund. Daarmee maak je mensen immers niet enthousiast voor Europa.
De heer Timmermans kan zich goed voorstellen dat de regering zich in deze fase van de voorbereiding op de IGC niet in de kaart wil laten kijken door op voorhand met alles in te stemmen. Omgekeerd moet zij ook niet met een veto dreigen. Hij heeft dan ook begrip voor de reserve die er bestaat om voluit te zeggen dat er een prachtig resultaat is bereikt. Het zal weliswaar lastig worden om het resultaat aan de bevolking te verkopen, maar men zal toch ook wel begrijpen dat compromissen onvermijdelijk zijn in een proces waarin zaken met zoveel landen worden uitonderhandeld.
De heer Koekkoek (CDA, Eerste Kamer) roept de leden van de Conventie ertoe op om de samenwerking met afgevaardigden van andere nationale parlementen voort te zetten, teneinde te proberen om ook bij de behandeling van deel III even veel resultaten te bereiken.
Hij is enthousiast voor een grondwet voor Europa, maar vindt wel dat deze door deel III veel te omvangrijk is geworden. Hij zou liever zien dat er een grondwet werd vastgesteld en een afzonderlijke beleidswet, met de bepalingen van het derde deel. Het derde deel heeft immers het karakter van een beleidswet. Qua status is er weinig verschil, maar het onderscheid zou wel relevant kunnen zijn voor de wijzigingsprocedure.
In het debat tijdens de gemeenschappelijke commissievergadering heeft de heer Van Dijk de regering gevraagd om een formulering van artikel III-326 waarmee wordt bereikt dat de status van de Nederlandse Antillen en Aruba in de toekomst kan veranderen. Het gaat daarbij nadrukkelijk om niet meer dan het openhouden van een mogelijkheid tot statuswijziging. Deze landen hebben nu de status van landen en gebieden overzee, maar zou het ook mogelijk zijn hun de status te geven van ultraperifere gebieden? Die aanduiding slaat thans op de Franse overzeese departementen en op de Portugese overzeese gebieden. De regering heeft geantwoord dat zij dit punt aan de orde zal stellen tijdens de IGC. Dit antwoord is niet bevredigend, want Nederland moet nu proberen zijn slag te slaan. De heer Koekkoek stelt daarom een door de CDA-fractie van de Eerste Kamer geformuleerd amendement voor, dat luidt als volgt:
«Aan artikel III-326 wordt de volgende alinea toegevoegd:
De Raad kan, op voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid besluiten de voorgaande alinea's van toepassing te verklaren op de tot het Koninkrijk der Nederlanden behorende Caribische eilanden.
Aan artikel IV-3 lid 2 wordt een zinsnede toegevoegd, luidende:
– «en kan van toepassing worden verklaard op de tot het Koninkrijk der Nederlanden behorende Caribische eilanden.»
Belangrijk element in het amendement is het begrip gekwalificeerde meerderheid. Besluitvorming bij unanimiteit zou ertoe leiden dat Nederland voor minstens tien jaar vastzit aan de onveranderlijke status van de rijksdelen overzee, wat buitengewoon jammer zou zijn. Het voorgestelde amendement laat alle mogelijkheden van overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba open.
De heer Timmermans merkt op dat Nederland en de Antillen er samen niet uitkomen en dat men er op de Antillen zelf ook niet uitkomt. Waarom moet dan in de Europese grondwet een opening worden gecreëerd?
De heer Koekkoek (CDA, Eerste Kamer) antwoordt dat de Nederlandse Antillen en Aruba de mogelijkheid om de status van ultraperifeer gebied te krijgen, zeer op prijs zouden stellen. Dat kan echter alleen bij een verdragswijziging worden gerealiseerd. De regering heeft toegezegd dit bij de toetreding van bijvoorbeeld Roemenië te zullen aankaarten, maar met de onderhandelingen over het Constitutioneel Verdrag doet zich thans een veel betere gelegenheid voor.
De status van ultraperifeer gebied biedt een aantal voordelen, onder andere wat betreft het beroep op de structuurfondsen. Verder worden bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, zoals die op het gebied van buitenlandse betrekkingen en de gemeenschappelijke bepalingen op het gebied van het strafrecht, nu steeds meer uitgehold, omdat over steeds meer zaken in Europa wordt beslist. Er zijn dus zeer inhoudelijke redenen voor het openen van de mogelijkheid om de status van de Nederlandse Antillen en Aruba te wijzigen. Of het daar ooit van komt, is een kwestie van gemeenschappelijk overleg met de landen overzee. Het Statuut behoeft hiervoor niet te worden gewijzigd.
De heer Timmermans vreest dat de Europese Commissie zal aanvoeren dat Nederland van twee walletjes wil eten: aan de ene kant komen de structuurfondsen beschikbaar voor de overzeese rijksdelen, terwijl anderzijds de controle veel losser wordt, omdat de overheden van de desbetreffende landen zelf wel uitmaken wat zij met het geld doen.
Volgens de heer Koekkoek (CDA, Eerste Kamer) is daar wel iets tegen te doen. Er zal dan moeten worden gezocht naar een formule voor de implementatie van richtlijnen in de overzeese gebieden. Dat is vrij eenvoudig te realiseren. In de Algemene wet bestuursrecht is bijvoorbeeld de mogelijkheid van versnelde implementatie geregeld. Het bestuur over het eiland Sint Maarten wordt nu gedeeld door Frankrijk en de Nederlandse Antillen. Het zou veel gemakkelijker zijn als voor het gehele eiland hetzelfde regime zou gelden.
De heer Van Dijk merkt op dat de oplossing die door de heer Koekkoek is aangedragen, te zijner tijd in de Europese Conventie zal worden ingebracht en ook onder de aandacht zal worden gebracht van de Nederlandse regering.
Aanvankelijk werd er in de voorstellen uitgegaan van het onderbrengen van het derde deel in een afzonderlijke beleidswet. Het is jammer dat dit uiteindelijk niet is doorgegaan, want daarmee zou een aantal problemen zijn voorkomen.
De heer Leenders (PvdA, Eerste Kamer) vraagt aandacht voor de communicatie met het publiek over het proces van de totstandkoming van de Europese grondwet en pleit hierbij voor nauwe samenwerking tussen beide Kamers. Hij vindt het een goede zaak dat parlementariërs nauw betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het Constitutioneel Verdrag. Daarin heeft de kracht gelegen om het proces «van onderop», mede via de politieke stromingen, te stroomlijnen, wat bevorderlijk is geweest voor het eindresultaat. Deel III heeft een omvangrijke politieke dimensie. Daarom wil de PvdA-fractie de afzonderlijke elementen hiervan meewegen voor de beoordeling van het totale pakket.
De heer Timmermans onderkent het belang van een goede en serieuze communicatie- en voorlichtingsstrategie. In het komende jaar zou moeten worden toegewerkt naar een publieksdiscussie, mede in het kader van het Nederlandse voorzitterschap. De Kamers mogen zich niet aan hun verantwoordelijkheid hiervoor onttrekken, door deze geheel bij het kabinet neer te leggen. Dit is een punt van overleg tussen beide Kamers en daarna van beide Kamers met het kabinet.
De heer Kox (SP, Eerste Kamer) neemt aan dat iedereen erg zijn best heeft gedaan en goed heeft onderhandeld, maar hij vindt dat de hele procedure niet deugt. Een aantal mensen is de onderhandelingen ingegaan, zonder last of ruggespraak. Het is knap dat dit het voorliggende resultaat heeft opgeleverd, maar de procedure wringt wel met de idee dat het parlement zijn inbreng moet hebben. Het gaat om een supergrondwet voor alle burgers. Dan is het toch merkwaardig dat het parlement daar in zo geringe mate bij betrokken is geweest? Hij begrijpt de redenering wel dat er niet te veel aan het bouwwerk moet worden getrokken omdat dit anders instort, maar een dergelijke gang van zaken past niet bij de idee van democratische besluitvorming. Inmiddels is er echter niets meer aan te doen; straks rolt er uit de intergouvernementele conferentie een grondwet. Moeten de Kamers daar dan zonder meer enthousiast vóór stemmen? Hij verzoekt de parlementsvertegenwoordigers in de Conventie om aan geven hoe de procedure zo kan worden ingericht dat er een serieuze rol voor het parlement is weggelegd.
In de delen I en II staan veel verschillende definities, zoals open markteconomie, sociale markteconomie, mededinging, vrije mededinging, onvervalste concurrentie enzovoort. Over alles valt te procederen. Verder staan er veel vage bepalingen in het verdrag, die je niet als juridische bepalingen kunt aanmerken. In de grondwet zou moeten staan welke rechten en plichten men heeft. Het Constitutioneel Verdrag is echter meer een wet van goede bedoelingen, die voor velerlei uitleg vatbaar zijn.
De heer Timmermans onderkent wel de nadelen van vertegenwoordiging zonder last of ruggespraak, maar wijst ook op het grote voordeel dat het parlement nu de vrijheid heeft om nee te zeggen tegen het gehele eindresultaat. De Kamers behouden immers volledig de rechten die zij hebben bij de totstandkoming van elk nieuw verdrag en van elke verdragswijziging. Uiteindelijk zal echter ja of nee worden gevraagd over het geheel, zoals met eerdere Europese verdragen het geval is geweest. Dat is niets nieuws. Het proces is echter wel nieuw en dat geldt ook voor de actieve betrokkenheid van het parlement. Dit laatste is een groot goed. Niet eerder in de geschiedenis van de Europese samenwerking is er sprake geweest van een dergelijke openbaarheid over een verdragswijziging en van een zo grote betrokkenheid van parlementariërs. In vergelijking met de wijze waarop vroeger verdragen tot stand kwamen, is er sprake van een enorme verbetering. De parlementsvertegenwoordigers in de Conventie vertellen aan de Kamers waar zij mee bezig zijn en de Kamers vertellen aan de Conventieleden wat zij volgens hen zouden moeten doen, maar beide partijen behouden hun gescheiden verantwoordelijkheden. Het parlement oordeelt aan het einde, zonder dat het rekening behoeft te houden met hetgeen de Conventieleden hebben gedaan. De heer Timmermans oordeelt positief over deze constructie.
De heer Kohnstamm (D66, Eerste Kamer) onderscheidt drie mogelijke besluitvormingsprocessen. In geval van een verdrag hoort het parlement er niets van. De regeringen onderhandelen het verdrag uit en vervolgens kan het parlement ja of nee zeggen. Dat is de gebruikelijke methode. Een iets betere methode is die van de conventie, waarbij er gedurende het onderhandelingstraject in de voorfase van de IGC wel degelijk sprake is van communicatie. De beste optie is die waarbij een grondwetgevende parlementaire institutie is betrokken met volledig amendementsrecht. Dit zou betekenen dat het Europees Parlement geheel verantwoordelijk wordt gesteld voor het tot stand brengen van de grondwet, want dat is het enige orgaan dat een Europese grondwet in democratische zin met amendementsrecht zou kunnen vaststellen. Andere mogelijkheden zijn er niet. Het is niet mogelijk om met 25 landen met elkaar te onderhandelen en daarbij alle parlementen amendementsrecht te geven. De tussenvorm die nu is gekozen, vindt hij zo slecht niet.
De heer Van Dijk kan zich het gevoel van de heer Kox goed voorstellen, te meer omdat deze niet aanwezig is geweest bij de onderhandelingen en bij het proces dat binnen de Conventie plaatsvond. Hij is het overigens eens met vorige sprekers die benadrukt hebben dat de conventiemethode beter is dan de methoden die voordien werden gehanteerd. De onderhandelingen tijdens een IGC vonden altijd plaats in volstrekte beslotenheid. In het geval van de Europese Conventie waren alle stukken waarover werd gesproken, volledig openbaar en beschikbaar via Internet. Verder hebben maatschappelijke organisaties veelvuldig van de gelegenheid gebruik gemaakt om hun punten naar voren te brengen.
Over de besluitvormingsprocedure merkt de heer Van Dijk op dat er wellicht een Huis van de bevolking, het huidige Europees Parlement, en een huis van de lidstaten, een senaat, zouden moeten worden ingesteld. Besluitvorming over een grondwetswijziging behoort dan plaats te vinden in het huis van de bevolking, maar ook in de senaat, zodat de lidstaten daar op een of andere manier altijd bij betrokken zullen blijven.
De heer Van Eekelen is het hiermee eens. Een constituante is altijd een bijzondere vergadering. In het geval van de Europese Conventie zijn in de samenstelling van de constituante het nationale element, het parlementaire element en het Europees Parlementaire element samengevoegd. Dit is een vrij originele aanpak, die redelijk heeft gefunctioneerd.
De heer Kohnstamm (D66, Eerste Kamer) merkt op dat europarlementariërs gemandateerd zijn door de bevolking. Een senaat, waarin nationale staten zijn vertegenwoordigd, zou naar de staten moeten terugkoppelen of een mandaat moeten krijgen, evenals het recht van amendement.
De heer Van Eekelen antwoordt dat de regeringsvertegenwoordigers in de Conventie het nationale element vormen. Ook zij dienden amendementen in. Dat wringt wel enigszins, omdat de regeringsvertegenwoordigers wel degelijk met last en ruggespraak van hun regeringen spreken.
De heer Kohnstamm (D66, Eerste Kamer) vindt dat moet worden nagedacht over de mogelijkheid om bij een volgende gelegenheid aan de conventieleden moties mee te geven. Om de discussie toe te spitsen en de procedure te verduidelijken, moeten ook kwesties als macht en bevoegdheden op de schop worden genomen.
De heer Van Eekelen brengt in herinnering dat aan de Conventie 58 vragen waren voorgelegd. Bij de start van de Conventie was nog niet duidelijk dat dit zou uitmonden in een constitutie. Het is de heer Giscard d'Estaing al snel gelukt om iedereen ervan te overtuigen dat een grondwettelijke tekst de beste vorm zou zijn om die vragen te beantwoorden. Dat is een enorme prestatie geweest. Onlangs nog zei hij dat de Conventie eigenlijk geen mandaat heeft voor deel III, omdat geen van de 58 vragen betrekking had op beleid. Het derde deel is in belangrijke mate een codificatie van een in de afgelopen jaren gegroeide praktijk.
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer,
Van der Linden
De voorzitter van de bijzondere commissie voor de JBZ-Raad van de Eerste Kamer,
Kohnstamm
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer,
Dijksma
De griffier van de vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer,
Nieuwenhuizen
De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer,
Mattijssen
Samenstelling:
Leden: Van Gennip (CDA), Hessing (LPF), Van Heukelum (VVD), Hoekzema (VVD, Ten Hoeve (OSF), Jurgens (PvdA), Kohnstamm (D66), Kox (SP), Leenders (PvdA), Van der Linden (CDA), voorzitter, Van Middelkoop, (ChristenUnie), Platvoet (GroenLinks) en Vedder-Wubben (CDA).
Plv. leden: Van de Beeten (CDA), Broekers-Knol (VVD), Essers (CDA), Holdijk (SGP), Pormes (GroenLinks), Rabbinge (PvdA), Rosenthal (VVD), Russel (CDA), Schuyer (D66), Slagter-Roukema (SP) en Van Thijn (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van de Beeten (CDA), Broekers-Knol (VVD), Hessing (LPF), Holdijk (SGP), Jurgens (PvdA), Koekkoek (CDA), Kohnstamm (D66), voorzitter, Kox (SP), Middel (PvdA), Van den Oosten (VVD), Wagemakers (CDA) en De Wolff (GroenLinks).
Plv. leden: Dölle (CDA), Eigeman (PvdA), Essers (CDA), Van Middelkoop (ChristenUnie), De Rijk (GroenLinks), Schuyer (D66) en Van Thijn (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), voorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Weekers (VVD), Balemans (VVD), Van Baalen (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Hessels (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), ondervoorzitter, Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Dubbelboer (PvdA) en Szabó (VVD).
Plv. leden: Hirsi Ali (VVD), Duivesteijn (PvdA), Kruijsen (PvdA), Bruls (CDA), Van Heteren (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), De Wit (SP), Eijsink (PvdA), Rouvoet (ChristenUnie), Douma (PvdA), Wilders (VVD), Griffith (VVD), Geluk (VVD), Algra (CDA), Vos (GroenLinks), Varela (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Mastwijk (CDA), Fierens (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van der Laan (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28473-34.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.