28 473
Europese Conventie

nr. 158
nr. 2
VOORTGANGSRAPPORTAGE

Vastgesteld 12 februari 2003

Stand van Zaken in de Conventie over de toekomst van de Europese Unie

Sinds de laatste voortgangsrapportage en terugkoppelingsbijeenkomst (10 december) hebben drie plenaire zittingen van de Conventie plaatsgevonden (20 december 2002, 20–21 januari en 6–7 februari 2003). Met de laatste zitting in 2002 kwam een einde aan de zogenoemde «studiefase» van de Conventie. Deze fase werd hoofdzakelijk gekenmerkt door het presenteren van het raamwerk van het toekomstig verdrag door het Praesidium (CONV 396/02) en de rapportages van de tien werkgroepen. De (laatste) inhoudelijke verslaglegging van de werkgroeprapporten kunt U verderop in dit document lezen.

De eerste zitting in 2003 (20–21 januari) luidde de laatste en tevens beslissende fase van de Conventie in: de «onderhandelingsfase».

Plenaire zitting 20 december 2002:

De laatste zitting van 2002 stond in het teken van discussies over de eindrapporten van de werkgroep extern optreden (VII) en de werkgroep defensie (VIII), alsmede de verdere werkwijze van de Conventie.

Wat betreft de aanbevelingen van de werkgroep Defensie was onder de Conventieleden veel steun te vinden voor het invoeren van een solidariteitsclausule (zie verslaglegging werkgroepen hieronder), voor het oprichten van een Europees bureau voor bewapening en strategisch onderzoek en voor het uitbreiden van de Petersbergtaken.

De aanbevelingen uit het eindrapport van de werkgroep Extern Optreden werden volgens de werkgroepvoorzitter DeHaene voldoende onderstreept in de plenaire zitting. Het idee om een Europese Buitenlandse Vertegenwoordiger in het leven te roepen (deze persoon dient de functies van de HV en de Eurocommissaris voor externe betrekkingen te combineren) werd positief ontvangen in de Conventie (uitzondering waren hoofdzakelijk Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk). Een ruime meerderheid van de leden pleitte tevens voor uitbreiding van besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid.

Voorzitter Giscard D'Estaing lichtte kort de verdere werkwijze van de Conventie toe. In tegenstelling tot eerdere gedachten, was besloten het verdrag op te knippen in verschillende pakketen (in grote lijnen overeenkomend met de verschillende «titels» uit het raamwerk). Tijdens de plenaire zittingen zullen deze «pakketen» afzonderlijk worden besproken. Gebruikmakend van deze methode, zal de Conventie op basis van concrete – door het Praesidium aangebrachte – artikelgewijze tekstvoorstellen door het verdrag lopen.

Plenaire zitting 20–21 januari 2003:

Voorafgaand aan de plenaire zitting vond wederom een bijeenkomst van nationaal parlementariërs plaats, dit maal de eerste keer onder Grieks voorzitterschap. Teneinde de afnemende invloed van deze groep in de Conventie tegen te gaan werden twee voorstellen gepresenteerd. Ten eerste zou de bijeenkomst kunnen worden verlengd met een half uur. De reacties daarop waren in eerste instantie weinig positief. Ten tweede werd voorgesteld experts uit te nodigen voor de bijeenkomsten. De voorzitter gaf aan reeds vele positieve reacties te hebben gekregen op dit idee.

Voorts werden door de parlementariërs uiteenlopende voorstellen gedaan om de numerieke meerderheid van de parlementariërs om te zetten in een evenredige invloed. De belangrijkste suggesties betroffen het gezamenlijk uitwerken van die verdragsartikelen waarin de rol van de nationale parlementen wordt gespecificeerd en het gezamenlijk indienen van amendementen op de concrete tekstvoorstellen van het Praesidium.

Geagendeerd voor de plenaire zitting was «de werking van de instellingen». Naast het discussiepaper van het Praesidium (CONV 477/02) stonden de Frans-Duitse voorstellen (CONV 489/03) centraal in deze discussie.

Ter viering van het veertig jarig bestaan van het Elysee Verdrag presenteerden Frankrijk en Duitsland voorstellen betreffende de institutionele architectuur van de Unie. De bijdrage vertegenwoordigde een compromis tussen het intergouvernementalisme en de communautaire visie. De meest in het oog springende elementen waren een verkiezing van de EC-voorzitter door het EP, een vaste voorzitter van de Europese Raad («President van de EU») voor een periode van 2,5 jaar (5 jaar middels herverkiezing) en het instellen van een Europese Minister van Buitenlandse Zaken. Voor de overige inhoudelijke voorstellen zie het digestief hieronder.

Tijdens het plenaire debat tekende zich een duidelijke scheidslijn af tussen de grote lidstaten die het voorstel voor een vaste voorzitter van de ER steunden en de kleine lidstaten die daar grote bezwaren tegen uitten. Wat betreft de voorstellen tot versterken van de EC, daar spraken de meeste Conventieleden zich positief over uit. Over de rol van het EP bij benoeming van de EC-voorzitter liepen de meningen echter uiteen. Een meerderheid van de Conventieleden liet zich positief uit over een Europese Minister van Buitenlandse Zaken. Voorzitter Giscard D'Estaing liet aan het eind van de zitting weten dat hij het creëren van een dergelijke functie een Europese noodzaak vindt. Voorts werd nog gesproken over uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het EP en de rol van het Europees Hof van Justitie.

Aan het eind van de zitting concludeerde de voorzitter dat met deze zitting de discussie over de werking van de instellingen niet was afgerond, het was slechts het begin van een beschouwing. Hij benadrukte echter dat in de toekomst wel degelijk concessies zouden moeten worden gedaan teneinde de Conventie te doen slagen. Voor het verdere verloop van de discussie over de instellingen zou het Praesidium zich beraden of het wellicht verstandig zou zijn aan elke instelling een plenaire zitting te wijden. Gezien de technische aard van een debat over het Hof van Justitie kondigde Giscard D'Estaing reeds aan daarvoor een «werkgroep» te zullen instellen.

Tenslotte werd meegedeeld dat het Praesidium begin februari met concrete tekstvoorstellen zou komen voor de eerste vijftien artikelen van het raamwerk.

Plenaire zitting 5–6 februari 2003:

Tijdens deze zitting stond het eindrapport van de (laatste) werkgroep Sociaal Europa op de agenda (CONV 516). De aanbevelingen van deze werkgroep kunt U lezen bij de stand van zaken in de werkgroepen. Tevens stond geagendeerd de rol van de regio's en subnationale overheden in de Europese Unie (discussiepaper CONV 518). Het Praesidium heeft tijdens deze zitting concrete tekstvoorstellen gedaan voor de eerste vijftien artikelen van het nieuwe Europese Verdrag.

Een inhoudelijke verslaggeving van deze Conventiezitting is – gezien het tijdpad tussen de zitting en de terugkoppelingsbijeenkomst – op moment van schrijven niet mogelijk. Tijdens de terugkoppelingsbijeenkomst bestaat desalniettemin de mogelijkheid tot een (mondelinge) rapportage door de aanwezige (plv) Conventieleden.

Voorts zijn voor 2003 (blijkens CONV 262/02) nog plenaire zittingen voorzien op: 27–28 februari 2003, 17–18 maart 2003, 3–4 april 2003, 24–25 april 2003, 15–16 mei 2003, 30–31 mei 2003, 5–6 juni 2003 en voorzover nodig 12–13 juni 2003.

De eerstvolgende terugkoppelingsbijeenkomst staat gepland voor 11 maart 2003.

Alle eerder uitgebrachte voortgangsrapportages en leeswijzers kunt U terugvinden op www.europapoort.nl.

Lid van de Europese Conventie Rapporteur van de Tweede Kamer,

Frans Timmermans

Lid van de Europese Conventie,

René van der Linden

Plv. lid van de Europese Conventie,

Jan Jacob van Dijk

Plv. lid van de Europese Conventie,

Wim van Eekelen

BIJLAGE Achtergronddocumenten

De volgende documenten kunnen dienen als achtergrondmateriaal voor de tot nu toe gevoerde besprekingen in de Conventie.

Bijlage 1: Stand van Zaken in de Werkgroepen van de Conventie

Bijlage 2: Leeswijzer Conventie over de Toekomst van de Europese Unie november 2002–januari 2003

BIJLAGE 1

Stand van Zaken in de Werkgroepen van de Conventie

Tijdens de bijeenkomst van 6–7 februari 2003 werd het laatste eindrapport van een Conventiewerkgroep gepresenteerd. In de periode van september vorig jaar tot begin van dit jaar hebben de Conventieleden zich in elf verschillende werkgroepen verdiept in uiteenlopende onderwerpen betreffende de toekomst van de Europese Unie. Hieronder vindt U een overzicht van alle bevindingen en aanbevelingen van deze werkgroepen.

Werkgroep I «Subsidiariteit»

Voorzitter: Mendez de Vigo

Nederlands lid: Timmermans (Tweede Kamer)

Einddocument: 23-09

Op 23 september heeft de werkgroep Subsidiariteit haar einddocument (CONV 286/02) uitgebracht waarin een aantal voorstellen worden gedaan ter verbetering van de toepassing en de toetsing van het subsidiariteitsbeginsel:

– geen nieuwe «ad hoc»-instantie voor toezicht op toepassing van het subsidiariteitsbeginsel

– voor politieke toetsing «ex ante» door nationale parlementen: «early warning system»: de Cie zendt voorstellen van wetgevende aard direct en gelijktijdig aan Raad, EP en nationale parlementen. Voorstel is voorzien van een subsidiariteitmemorandum waarin Cie beargumenteert waarom EU-regelgeving nodig is. Binnen een termijn van zes weken kan een nationaal parlement gemotiveerd aangeven zorgen te hebben over de subsidiariteitkwestie. Indien een aanzienlijk aantal adviezen (van1/3 of meer NP-en) worden ingediend, moet de Cie het voorstel heroverwegen (handhaven, wijzigen, intrekken).

– Binnen de co-decisie procedure zend de Cie in de conciliatiefase het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, alsmede de amendementen van het EP direct naar de NP-en.

– Toegang tot de juridische toetsing «ex-post» moet mogelijk worden voor NP-en die in de «early warning»-fase een advies hadden uitgebracht. Voorts moet het Comité van de Regio's het recht krijgen een beroep in te stellen bij het Hof.

– Voor een eerste gedachtenwisseling over subsidiariteit moet de Cie voortaan haar jaarlijkse wetgevingsprogramma aan het EP en de NP-en zenden.

Werkgroep II «Handvest»

Voorzitter: Vitorino

Nederlands lid: Van der Linden (Eerste Kamer)

Einddocument: 22-10 (bijgevoegd hoofdpunten van het verslag)

Op 22 oktober heeft de werkgroep haar einddocument uitgebracht (CONV 354) waarin twee vraagstukken worden besproken: een mogelijke opname van het Handvest van de grondrechten in een Europees Verdrag en een mogelijke toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De werkgroep pleit vóór realisering van beide kwesties.

Voor integratie van het Handvest in het toekomstig constitutioneel verdrag worden twee basisopties (beide maken het Handvest juridisch bindend en geven het een grondwettelijke status) aangeboden:

A) opneming van de tekst van de artikelen van het handvest aan het begin van het constitutioneel verdrag, in een apart hoofdstuk of titel.

B) Een passende verwijzing in het constitutioneel verdrag naar het Handvest (aangehecht aan verdrag in vorm van bijlage of protocol).

Een meerderheid van de werkgroep is voorstander van de eerste optie.

Bij opneming van het Handvest in de nieuwe verdragsstructuur

– worden geen nieuwe bevoegdheden toegekend aan de EU (geen consequenties voor de bevoegdhedenverdeling);

– zijn slechts enkele technische aanpassingen nodig in het Handvest (de horizontale bepalingen), maar zal de inhoud ervan niet wijzigen;

– is een juridische verwijzingsclausule nodig zodat volledige verenigbaarheid van de in het EG-Verdrag vastgestelde grondrechten en de artikelen van het handvest waarin deze rechten worden bevestigd, gewaarborgd en benadrukt wordt. Alsmede een clausule dat de interpretaties van het Handvest in harmonie zijn met de tradities vanuit de nationale grondwetten.

– hoofdzakelijk zullen de rechterlijke instanties van de lidstaten bevoegd zijn om betrokken beroepsprocedures te behandelen en slechts in specifieke gevallen zal ook het Hof van Justitie bevoegd zijn; Het wordt derhalve niet aanbevolen een bijzondere procedure ter bescherming van de grondrechten voor het Hof van Justitie voor de particulier te ontwikkelen.

De werkgroep pleit voor de toetreding van de Unie tot het EVRM (geeft krachtig politiek signaal af, bescherming burger tegen Unie, jurisprudentie inzake mensenrechten van beide Hoven ontwikkelt zich harmonisch). Toetreding tot EVRM:

– betekent geen nieuwe bevoegdheden

– houdt niet automatisch toetreding/lidmaatschap tot Raad van Europa in

– heeft geen gevolgen voor afzonderlijke standpunten van de lidstaten betreffende EVRM.

Toetreding tot EVRM is complementair aan opname van het Handvest, geen alternatief. De Raad van Ministers dient unaniem te besluiten wanneer en op welke wijze de toetreding zal plaatsvinden.

Het Hof van Justitie blijft enige hoogste rechterlijke instantie aangaande recht van de Unie; Hof voor de Rechten van de mens is veeleer een gespecialiseerde rechterlijke instantie.

Werkgroep III «Rechtspersoonlijkheid»

Voorzitter: Amato

Nederlands lid: Van Eekelen (Eerste Kamer)

Einddocument: 01-10 (bijgevoegd: hoofdpunten van het verslag)

Op 1 oktober heeft de werkgroep rechtspersoonlijkheid haar einddocument (CONV 305/02) uitgebracht. De belangrijkste conclusie luidt dat de EU (één enkele) rechtspersoonlijkheid dient te krijgen. Andere belangrijke aspecten uit het rapport zijn:

– De rechtspersoonlijkheid betreft samensmelting van de rechtspersoonlijkheid van de Unie en de Gemeenschap, ergo het subject van internationaal recht zal voortaan de Unie zijn.

– Één rechtspersoonlijkheid vergemakkelijkt de stap naar een constitutioneel Europees verdrag. Dat verdrag zou uit twee delen moeten bestaan: een basisdeel met bepalingen van constitutionele aard en een beleidsdeel.

– Binnen een Unie met rechtspersoonlijkheid en één verdrag is de huidige pijlerstructuur anachronistisch (ergo opheffen).

– De rechtspersoonlijkheid hoeft geen consequenties te hebben voor de huidige bevoegdheidsverdeling. Bepaalde wijzigingen zijn echter wenselijk teneinde de doeltreffendheid van het Europese externe optreden te vergroten:

• Één artikel in het verdrag wijden aan het sluiten van internationale overeenkomsten (huidige 300 EG en 24/38 EU). Bij overeenkomsten gesloten door exclusief de Unie kan de nationale grondwettelijke procedure van goedkeuring (art. 24) worden geschrapt.

• Tijdens de onderhandelingen van internationale overeenkomsten is het wenselijk dat de Unie met één stem spreekt (zo mogelijk één standpunt kenbaar maken en zelfs door één delegatie te worden vertegenwoordigd).

• Voor alle externe akkoorden is een betere juridische controle door het Hof en consultatie van het EP gewenst.

• De werkgroep extern optreden dient de modaliteiten van een meer effectieve externe representatie te bezien

Werkgroep IV «Rol nationale Parlementen»

Voorzitter: Stuart

Nederlands lid: plv lid Tweede Kamer (-)

Einddocument: 22-10 (bijgevoegd hoofdpunten van het verslag)

In het eindrapport van deze werkgroep (CONV 353) worden voorstellen gedaan teneinde een grote(re) betrokkenheid van de nationale parlementen op het Europees niveau en bij het Europees integratieproces te bewerkstelligen. Deze voorstellen kunnen verdeeld worden in drie categorieën:

A) Verbeteren en effectiever maken van de nationale controleregeling (wordt gezien als primair instrument van NP-en waar nog niet ten volle gebruik van wordt gemaakt):

– NP-en moeten over alle voorstellen tot wetgeving en maatregelen hun standpunten bekend kunnen maken.

– systematische informatie-uitwisseling tussen parlementen (best practices, benchmarking). Een hervormde COSAC kan daarvoor als forum fungeren (tevens voor overleg tussen verschillende parlementaire commissies) en kan wellicht eenmalige richtsnoeren/ gedragscode voor de controleregeling opstellen.

– De Cie dient alle raadgevende documenten (groen/witboeken), wetsvoorstellen en het jaarlijks wetgevingsprogram en beleidsstrategie direct aan de NP-en te zenden (gelijktijdig met EP en Raad). De rekenkamer dient hetzelfde te doen met haar jaarverslag

– Raadswerkgroepen mogen in de eerste 2/3/4 weken van de – in het Protocol van A'dam aangegeven – zes weken geen voorlopige instemming geven aan voorstellen, behoudens uitzonderingen vanwege de urgentie van een zaak.

B) Subsidiariteittoets:

– De nieuwe regeling moet een procesmatig karakter hebben en geen belemmering vormen voor het besluitvormingsproces: aansluiting bij bevindingen van de werkgroep betreffende subsidiariteit. Enige verschil is voorstel tot een mogelijk tweede fase in het «early warning» systeem wanneer de tekst van de eerste lezing drastisch wordt gewijzigd. Bij de mogelijke tweede stap kan een waarschuwing gericht worden aan de instelling die aan de basis van de wijziging stond.

C) Multilaterale/interinstitutionele mechanismen:

– Formaliseren van de Conventiemethode (ter voorbereiding op toekomstige verdragswijzigingen)

– Bijeenroepen van interparlementaire conferenties inzake specifieke onderwerpen

– Organiseren van jaarlijkse «Europa-weken» in de lidstaten

– Onderzoeken of wellicht een forum («Congress»)gecreëerd moet worden voor het debat over politieke oriëntaties en strategie van EU (dit voorstel is overeenkomstig wens van Conventievoorzitter).

Voorwaarden voor realisatie van de hierboven aangegeven voorstellen zijn

• Het vastleggen (en erkennen) in het constitutioneel verdrag van het belang van actieve betrokkenheid van NP-en, in het bijzonder middels de nationale controleregeling en toezicht op toepassing van subsidiariteit- en evenredigheidsbeginsel.

• De raad moet in de uitoefening van zijn wetgevende bevoegdheid in het openbaar optreden, indien dat niet het geval is moet daarvoor een motivering worden gegeven.

• De notulen van de besprekingen in de Raad moeten binnen tien dagen gelijktijdig toegezonden worden aan de regeringen, het EP en de NP-en.

Werkgroep V «Aanvullende Bevoegdheden»

Voorzitter: Christophersen

Nederlands lid: –

Einddocument: 04–11 (bijgevoegd hoofdpunten van het verslag)

De werkgroep heeft op 4 november haar eindrapport uitgebracht (CONV 375/1/02 REV 1). In dit rapport worden uiteenlopende aanbevelingen gedaan inzake het bevoegdhedenvraagstuk. De belangrijkste aandachtspunten uit het eindrapport zijn:

• aanvullende bevoegdheden zouden voortaan «supporting measures» (ondersteuningsmaatregelen) moeten heten.

• in het nieuwe constitutionele verdrag dient een aparte titel bevoegdheden te worden opgenomen. Deze titel dient te bevatten:

A. bepalingen met een korte, kernachtige en begrijpelijke afbakening van de bevoegdheid op elk beleidsgebied (inhoudelijk de hoofdlijnen, zodat in het (tweede) beleidsdeel van het verdrag de precieze en gedetailleerde definitie van de bevoegdheden blijft bestaan.

B. omschrijving van de drie categorieën bevoegdheid van de Unie:

Ondersteuningsmaatregelen: in de definitie moet worden aangegeven dat deze wettelijk bindende besluiten kunnen omvatten, maar geen wetgeving van de Unie (verordeningen en richtlijnen); de maatregelen hebben betrekking op beleidsterreinen waarop de lidstaten geen wetgevingsbevoegdheid aan de Unie hebben overgedragen, ze stellen de Unie in staat nationaal beleid te ondersteunen en aan te vullen wanneer dat nodig is in het gemeenschappelijk belang van de Unie en de lidstaten; kredieten kunnen uit hoofde van ondersteuningsmaatregelen worden toegewezen. (Aangelegenheden waarvoor ondersteuningsmaatregelen getroffen kunnen worden zijn: Werkgelegenheid (art. 125–130 VEU), Onderwijs en beroepsopleiding (art. 149 en 150 VEU), Cultuur (art. 151 VEU), Volksgezondheid (art. 152 VEU), Trans-Europese netwerken (art. 154–156 VEU), Industrie (art. 157 VEU) en Onderzoek en ontwikkeling (art. 163–173 VEU).)

Gedeelde bevoegdheid: omvat alle aangelegenheden die noch onder ondersteuningsmaatregelen, noch onder exclusieve bevoegdheid vallen.

Exclusieve bevoegdheid: lidstaten mogen op dergelijke gebieden alleen handelen wanneer zij daartoe door de Unie gemachtigd zijn. Wellicht is het ter verduidelijking gewenst dat de exclusieve bevoegdheden worden omgedoopt tot verantwoordelijkheden voor de Unie (beleidsgebieden waarvoor de Unie volledig of primair verantwoordelijk is). Hiervoor is een kritische kijk naar artikel 3 en 4 van het Verdrag gewenst.

Sommige leden van de groep wensten de open coördinatiemethode vast te leggen in het toekomstig verdrag. Dit vraagstuk is echter doorverwezen naar de werkgroep vereenvoudiging (IX).

C. voorwaarden voor de uitoefening van de bevoegdheid van de Unie: in het verdrag moeten meerdere beginselen worden opgenomen:

– alle bevoegdheden die niet aan de Unie worden verleend, berustten bij de lidstaten (beginsel van verleende bevoegdheden).

– In art.6, lid 3 VEU moet essentieel de onderdelen van de nationale identiteit worden vastgelegd zodat de Unie deze onverminderd zal eerbiedigen.

– Maatregelen betreffende harmonisering van wetgeving (gebaseerd op artikelen inzake de interne markt) alleen van toepassing voor gebieden van ondersteuningsmaatregelen wanneer doelstelling en inhoud van de matregelen verband houden met artikelen inzake de interne markt.

– Subsidiariteit-, evenredigheidsbeginsel, primaat van het gemeenschapsrecht, beginsel van nationale implementatie en uitvoering, beginsel van gemeenschappelijk belang en solidariteit, motivering van besluitaanname met bijgaand informatie om aan te tonen dat is voldaan aan de beginselen inzake de uitoefening van de bevoegdheid.

Artikel 308 moet behouden blijven teneinde flexibiliteit te garanderen. Het mag echter niet ingeroepen worden om een uitbreiding van de Unie-bevoegdheden te bewerkstelligen. Besluitvorming met unanimiteit blijft een vereiste en betrokkenheid van het EP (instemming, advies?). Mogelijkheid tot intrekken beleid op basis van 308 middels QMV.

Werkgroep VI «Economisch beleid»

Voorzitter: Haensch

Nederlands lid: De Bruijn (plv RV)

Einddocument: 21-10 (hoofdpunten uit het verslag zijn bijgevoegd)

Het einddocument van deze werkgroep (CONV 357) werd eerder dan verwacht gepresenteerd, dit was hoofdzakelijk te wijten aan de grote verdeeldheid binnen deze werkgroep. Algemene aanbevelingen van de groep zijn:

– economische en sociale doelstellingen moeten worden opgenomen in een nieuw constitutioneel verdrag (precieze doelstellingen/bevoegdheden moeten plenair worden besproken)

– verbeterde coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten is gewenst

– een dialoog met de sociale partners kan een positieve rol vervullen op bepaalde economische en sociale terreinen (verwijzing in de constitutie?).

Drie specifieke thema's komen terug in het einddocument van de groep:

A) monetair beleid: de uitsluitende bevoegdheid voor monetair beleid berust bij de Gemeenschap en wordt uitgevoerd door de ECB. Meerderheid van de werkgroep vindt dat de taken, mandaat en statuut van ECB onveranderd moet blijven (sommigen willen uitbreiding met groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen). Aangaande de verantwoordingsplicht en transparantie van ECB zijn enkelen van mening dat deze verbeterd kan worden door verslaglegging aan EP te verbeteren, EP rol toe te bedelen in benoeming directie ECB en bekendmaking van ECB-notulen te realiseren.

B) economisch beleid: bevoegdheid berust bij de lidstaten. Coördinatie moet versterkt worden (committering lidstaten verhogen; meer nadruk op implementatie; rol NP-en (invulling daarvan bepalen per lidstaat)). Mogelijkheden tot versterken: onderlinge afstemming en vereenvoudiging van het proces.

Globale richtsnoeren zijn belangrijkste instrument voor coördinatie economisch beleid. Uitvoerfase: waarschuwing mag direct van EC naar lidstaat of huidige systeem. EP moet geraadpleegd worden over ontwerpen van globale richtsnoeren.

Stabiliteits- en groeipact: politiek instrument dat niet in constitutioneel verdrag thuishoort. Budgettaire en financiële coördinatie door lidstaten is groot gemeenschappelijk belang. Meerderheid pleit derhalve voor mogelijkheid dat EC rechtstreeks een eerste waarschuwing inzake buitensporige overheidstekorten aan de betrokken lidstaat mag richten (wijziging art. 104).

Open coördinatiemethode: Opname in verdrag van doelstellingen, procedures en grenzen van deze methode met behoud van flexibiliteit van de methode.

Belasting: Bevoegdheden van de Unie op dit terrein handhaven, slechts enkele wijzigingen in besluitvormingsprocedures. Geen uniform belastingstelsel, inkomsten- en vermogensbelasting blijven nationale aangelegenheid. Doel is de goede werking van de interne markt te waarborgen: tarieven, minimumnormen en belastinggrondslagen in indirecte belastingen en vennootschapsbelastingen tot elkaar brengen.

Financiële Markten: wellicht mogelijkheid tot vereenvoudiging van regelgeving bij financiële markten (voorbeeld: effectenmarkt).

C) institutionele vraagstukken: Geen formalisering van de Eurogroep; besluiten die uitsluitend betrekking hebben op de Eurozone moeten genomen worden door ECOFIN bestaande uit deelnemende lidstaten; voor externe vertegenwoordiging van de Eurozone moet een meer efficiënt regeling worden getroffen.

Werkgroep VII «Extern optreden»

Voorzitter: Dehaene

Nederlands lid: Van der Linden (Eerste Kamer)

Einddocument: 16 december '02

De werkgroep heeft op 16 december het einddocument uitgebracht (CONV 459). De belangrijkste aanbevelingen van de werkgroep zijn hieronder aangegeven:

Doelstellingen en beginselen: in het verdrag moeten de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie in een aparte «afdeling» worden opgenomen.

Op basis van de algemene doelstellingen en beginselen moet de Europese Raad de strategische Europese doelstellingen en belangen ten opzichte van een bepaald land/ regio, onderwerp of situatie vaststellen en parameters teneinde actie van de EU en de lidstaten te leiden. De (nieuw op te richten) raad Extern Optreden moet belast worden met de verwezenlijking van de doelstellingen en het bevorderen van de belangen. Voorts moet de Europese Raad voorzien in een periodieke evaluatie van de behaalde resultaten.

– Het Hof heeft reeds impliciet de externe gemeenschapsbevoegdheid erkent bij het sluiten van internationale overeenkomsten (wanneer nodig voor het implementeren van intern beleid of voor de reflectie van de interne bevoegdheid op terreinen waar de Unie haar bevoegdheid heeft uitgeoefend middels aannemen van wetgeving). Deze bevoegdheid zou expliciet in het verdrag moeten worden vastgelegd: «de Unie is bevoegd voor de sluiting van overeenkomsten die aangelegenheden bestrijken welke onder haar interne bevoegdheden vallen». De Raad zou een besluit moeten nemen over deze internationale overeenkomsten middels dezelfde stemprocedure als die welke voor interne wetgevingsbesluiten over dezelfde aangelegenheden zou gelden (normaliter QMV).

– Teneinde de efficiency en coherentie van buitenlands beleid en externe betrekkingen te vergroten, is een meerderheid van de werkgroep voor het instellen van een «Europese Buitenlandse Vertegenwoordiger» (EBV). Deze persoon dient de functies van de HV en de Eurocommissaris voor externe betrekkingen te combineren. Hij wordt aangesteld door de ER (QMV) met goedkeuring van de EC-voorzitter en bekrachtiging van het EP; Is volledig EC-lid (voorkeur vice-voorzitter), kan in die hoedanigheid voorstellen doen en deelnemen aan de besluitvorming in de EC. De EBV heeft een apart mandaat (en moet verantwoording afleggen aan) van de Raad inzake GBVB-kwesties. Binnen de Raad heeft hij formele, maar geen exclusief recht van initiatief, hij heeft echter geen stemrecht. Bij gebruikmaking van het initiatiefrecht door de EBV mag de EC geen concurrerend voorstel indienen. Goedkeuring van de EC voor een initiatief van de EBV en de benodigde besluiten deze in werking te laten treden, is geen vereiste. Besluiten op terrein van GBVB worden genomen in de Raad volgens de bestaande procedures. In relatie tot het EP dient de EBV te worden betrokken bij de vervulling van de taken in artikel 21 VEU: raadpleging over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen en voorlichting over de ontwikkeling van het GBVB.

De huidige trojka in de externe vertegenwoordiging van de Unie moet vervangen woorden door de nieuwe EBV.

– Een aparte Raad voor Extern Optreden moet worden opgericht in de Unie, naast de Raad Algemene Zaken. Mogelijk kunnen de ministers uit de RAZEB plaats nemen in deze nieuwe Raad. De EBV zou deze Raad kunnen voorzitten. Deze nieuwe persoon zou tevens als «focal point» kunnen fungeren in de EC opdat alle externe kwestie waarmee de EC zich bezig houdt kunnen worden overzien.

– Oprichting van één gezamenlijke dienst (Europese Dienst voor het Extern Optreden) onder leiding van de EBV. Oprichting van EU diplomatieke diensten en een Europese diplomatieke academie. De EC-delegaties dienen veranderd te worden in EU-delegaties.

– Teneinde samenhangend gebruik van de EU-instrumenten te bevorderen dient de mogelijkheid van «gezamenlijke initiatieven» te worden geschapen. Deze initiatieven worden voorgelegd door de EBV (of HV) en de EC. Deze initiatieven moeten met QMV worden goedgekeurd door de Raad.

– Er dient optimaal gebruik te worden gemaakt van besluitvormingsbepalingen die een mate van flexibiliteit bieden (o.a. constructieve stemonthouding) alsook van de bestaande bepalingen betreffende het gebruik van QMV. De Europese Raad zou met unanimiteit kunnen besluiten het gebruik van QMV op het gebied van het GBVB uit te breiden. Op alle gebieden van de handelspolitiek (inclusief intellectuele eigendommen en diensten) moet gekozen worden voor het gebruik van QMV.

– Samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en andere aspecten van het extern optreden van de Unie moet worden nagestreefd. Het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) moet worden opgenomen in de algemene EU-begroting. Het accent van de EG/EU-ontwikkelingsprogramma's dient te liggen op strategische programmering.

Financiering van het GBVB: Het GBVB-gedeelte in de EU-begroting dient te voorzien in voldoende middelen om onverwachte crises aan te pakken, daarvoor moet o.a. in de voornaamste bijstandsprogramma's een ruimere marge voor niet-toegewezen middelen worden gecreëerd. De EBV (HV) moet een bepaalde mate van autonomie krijgen voor het financieren van activiteiten: een efficiënt mechanisme is gewenst waarmee de EBV met spoed maatregelen kan financieren ter voorbereiding van civiele crisisbeheersings-operaties (hiervoor zijn wel richtsnoeren van de Raad en toestemming van het PVC nodig).

Internationale overeenkomsten: De Raad verleent de machtiging voor het openen van onderhandelingen, vaardigt onderhandelingsrichtsnoeren uit en sluit de overeenkomsten. Naar gelang het onderwerp van de overeenkomst wordt bepaald wie er namens de Unie optreedt. Deze procedure moet worden vastgelegd in het verdrag (apart gedeelte). Gestreefd moet worden naar het sluiten van één enkele overeenkomst indien de toepassing van de overeenkomst zowel binnen het huidige gemeenschapsterrein als de huidige titels V (GBVB) en VI (JBZ) van het VEU valt.

Externe Vertegenwoordiging: De Unie moet streven naar A) een formele status of volwaardig lidmaatschap van (relevante) gespecialiseerde internationale organisaties; B) wijzigen van statuten van internationale organisaties zodat lidmaatschap van de Unie mogelijk wordt; C) een enkele Uniewoordvoerder in internationale fora indien een overeengekomen Uniestandpunt bestaat; D) de externe vertegenwoordiging bij derde landen toe te vertrouwen aan de persoon die het ambt van EBV (HV) bekleedt. Steun bestond onder de werkgroepleden die deel uitmaakten van de Eurozone om te streven naar één vertegenwoordiging van de Eurozone in de internationale financiële instellingen.

Werkgroep VIII «Defensie»

Voorzitter: Barnier

Nederlands lid: Van Eekelen (Eerste Kamer), Timmermans (Tweede Kamer)

Einddocument: 16 december '02

Het eindrapport van de werkgroep is op 16 december 2002 uitgebracht. Hieronder worden de belangrijkste aanbevelingen uit het eindrapport weergegeven:

Crisisbeheersing:

A) De Petersbergtaken dienen te worden aangevuld met conflictpreventie, gezamenlijke ontwapeningsacties, advies en bijstand op militair gebied («defense outreach»), stabiliseringoperaties aan het eind van conflicten en steun op verzoek van de autoriteiten van een derde land bij de strijd tegen het terrorisme.

B) Teneinde de efficiency en coherentie van een crisisbeheersingsoperatie te optimaliseren dient de HV het recht van initiatief te krijgen op het gebied van crisisbeheersingsaangelegenheden (voorstel tot soort van operatie en benodigde middelen). De verantwoordelijkheid voor de coördinatie wordt verleend aan de HV, de bevelhebber van de militaire operatie en degenen die verantwoordelijk zijn voor de civiele aspecten dienen verantwoording af te leggen aan de HV. De HV moet voorts de autoriteit krijgen in dringende zaken de nodige besluiten te kunnen nemen onder de supervisie van de Raad en in nauwe samenwerking met het Politiek en Veiligheidscomité (PVC). Speciale vertegenwoordigers moeten de coördinatie ter plaatse tussen de militaire en civiele aspecten toegewezen krijgen.

Wat betreft de financiering van de operaties moet zowel voor de militaire als civiele aspecten een snelle toegang tot financiering bestaan (zie voor civiele aspecten aanbeveling werkgroep Extern Optreden). Aangaande de militaire aspecten is het voorstel een fonds in te stellen op basis van bijdragen van lidstaten teneinde de voorbereidende fase van een operatie te financieren. Voorts zou een mechanisme moeten worden ingevoerd voor de financiering van de gemeenschappelijke kosten aangezien de militaire operaties niet uit de gemeenschapsbegroting kunnen worden gefinancierd.

C) In de werkgroep bestond «een zekere belangstelling» voor oprichting van een gemeenschappelijke militaire academie.

D) Flexibiliteit in besluitvorming en optreden: de eenparigheidregel dient vervangen te worden door besluitvorming die meer gebaseerd is op instemming en solidariteit. Het besluit tot uitvoering van een operatie moet desalniettemin wel met unanimiteit genomen worden, maar met toepassing van de constructieve onthouding.

In het verdrag moet een mogelijkheid worden gecreëerd voor het instellen van een «eurozone voor defensie» voor de meest veeleisende missies. Twee voorwaarden voor deelname zijn: een bepaalde (vermoedelijke) beschikbaarheid van vooraf aangeduide troepen + vermogens inzake bevelvoering en controle en de deelname aan multinationale troepenmachten met geïntegreerde vermogens. Daarnaast werd voorgesteld de bepalingen inzake versterkte samenwerking te wijzigen: uitbreiding naar gebied van veiligheid en defensie, QMV voor instellen van de versterkte samenwerking, verlaging van het minimaal aantal lidstaten (is nu 8) en snellere besluitvormingsprocedures (deze kwestie moet echter eerst grondiger worden onderzocht).

Solidariteit:

In artikel 1 van het nieuwe verdrag moet een solidariteitsclausule worden opgenomen. Op grond van dit solidariteitsbeginsel moet het mogelijk zijn alle Unie-instrumenten te mobiliseren voor optredens op grondgebied van de Unie die er op gericht zijn «terroristische dreiging te voorkomen, burgerbevolking en democratische instellingen te beschermen en een lidstaat hulp te bieden na een eventuele terroristische aanslag». Het is geen collectieve verdedigingsclausule. Binnen deze context van versterkte solidariteit kan tevens worden gedacht aan een door de lidstaten aangewezen «pool» van civiele of militaire eenheden die in civiele bescherming gespecialiseerd zijn en gezamenlijk oefen- en coördinatieprogramma's zouden kunnen volgen teneinde in bepaalde gevallen doeltreffend op te treden.

Een alternatief voorstel is het opstellen van een ruimere clausule inzake solidariteit en gemeenschappelijke veiligheid en het aan het verdrag hechten van een politieke verklaring waarin de uiteenlopende risico's die de EU bedreigen worden genoemd en de middelen die daartegen kunnen worden aangewend (zie ook Frans-Duitse bijdrage CONV 422).

Bepaling inzake collectieve defensie: de leden van de werkgroep die positief stonden tegenover een dergelijke clausule zouden in het verdrag een nauwere vorm van samenwerking inzake het defensiebeleid willen vastleggen voor de lidstaten die hun samenwerking wensen te intensiveren (m.n. de verbintenissen voortvloeiend uit de West-Europese Unie). Besluiten binnen deze samenwerkingsvorm zouden alleen genomen worden door de deelnemende lidstaten.

Europees Bureau voor bewapening en strategisch onderzoek: Teneinde de militaire capaciteiten van het EVDB te versterken kan gedacht worden aan het opzetten -op intergouvernementele basis- van een dergelijk bureau. Taken zullen zijn het bevorderen van harmonisatie in het aankoopbeleid van de lidstaten en het steunen van onderzoek naar defensietechnologieën (inclusief ruimtetechnologie). Incorporatie van OCCAR, L.o.I. en de WEAG in dit Europese raamwerk is een goede optie.

Voorts kan gedacht worden aan het opstellen van convergentiecriteria voor het vergroten van de militaire capaciteit van de EU (bepaald % van het BNP, bepaald deel defensiebudget uitgeven aan onderzoek, welke troepen leveren: inzetbaarheid en paraatheid). De lidstaten (die dat wensen) zouden vervolgens in een aan het verdrag gehecht protocol de militaire behoeften op elkaar kunnen afstemmen, de vermogens en middelen bundelen en zorgen voor specialisatie. Voor evaluatie van en controle op de naleving van deze verbintenissen kan het bureau voor bewapening worden gebruikt.

Defensieraad: opzetten van een Raad voor de ministers van defensie vergt geen aanpassingen in het verdrag. Het hoofd van het bureau zou jaarlijks kunnen rapporteren aan deze Raad.

Institutioneel kader: EVDB: De toekomstige HV moet onder de autoriteit van de Raad de actie van de Unie leiden en de inzet van de lidstaten coördineren; Parlementaire controle: EP moet inzake ontwikkelingen EVDB regelmatig geïnformeerd worden door de voorzitter van de ER, de Raad en de HV. Het EP moet resoluties voor kunnen leggen aan de Raad. De NP-en moeten hoofdzakelijk controle uitvoeren op de nationale regeringen en het inzetten van nationale troepen goedkeuren (indien dat ook de huidige nationale opzet is). Regelmatige bijeenkomsten van commissies van NP-en zouden moeten worden belegd om een betere informatie-uitwisseling en een doeltreffender politieke controle te realiseren (wel of geen betrokkenheid van EP wordt daarbij opengelaten).

Werkgroep IX «Vereenvoudiging»

Voorzitter: Amato

Nederlands lid: –

Einddocument: 29 november

Op 29 november heeft de werkgroep vereenvoudiging het einddocument uitgebracht. Het rapport richt zich op drie specifieke onderwerpen: de vereenvoudiging van instrumenten (inclusief de hiërarchie van wetgeving), de vereenvoudiging van de wetgevende procedures en de vereenvoudiging van de begrotingsprocedure.

Vereenvoudiging van instrumenten: De Unie beschikt op dit moment over 15 juridische instrumenten, dit moet teruggebracht worden tot vijf. Drie bindende instrumenten, te weten de verordening (alleen de naam verandert in EU wet;), richtlijn (alleen de naam verandert in kaderwet) en beschikking (krijgt een bredere toepassing, niet slechts meer bindend indien gericht tot een specifieke actor, echter geen wetgevende handeling). Twee niet-bindende instrumenten, namelijk de aanbeveling en het advies (behouden definitie zoals nu in art. 249). In het basisdeel van het constitutioneel verdrag moet een artikel komen waarin deze instrumenten worden beschreven. Dit artikel zal van toepassing zijn op de beleidsterreinen uit het EG-verdrag en titel VI van het verdrag van de EU (politiële en judiciële samenwerking). Voor het GBVB dienen specifieke instrumenten te worden behouden, de naam van de verschillende instrumenten kan echter geharmoniseerd worden tot «GBVB-besluit». Voorts dient de methode van open-coördinatie dient constitutionele status te krijgen.

Hiërarchie van de wetgeving: Teneinde een verduidelijking van de hiërarchie te bewerkstelligen wordt een raamwerk voorgesteld met drie niveaus. Het eerste niveau betreft wetgevende handelingen: wetten aangenomen op basis van het verdrag die essentiële elementen bevatten betreffende een specifiek beleidsterrein. De wetgever kan bepalen in hoeverre de wet gedetailleerd wordt opgesteld of dat dit aspect wordt gedelegeerd aan de EC. Aanname van een wetgevende handeling moet geschieden volgens de co-decisieprocedure. Types: wet en kaderwet.

Het tweede niveau, dat geïntroduceerd moet worden, bestaat uitgedelegeerde handelingen. De wetgever wordt in staat gesteld uitwerking van de technische aspecten/ details eventuele amendementen te delegeren aan de EC. Dit moet geschieden onder controle van de wetgever/ delegator en aan bepaalde grenzen gebonden zijn (doelstelling, reikwijdte, inhoud). Een effectief controlemechanisme is desalniettemin noodzakelijk (recht tot herroeping van delegeren; periode van zwijgende instemming; «sunset clause»). Middels art. 230 kan bij het Hof schending van de delegatiemacht aanhangig worden gemaakt. Aanname in EC middels normale procedure en in de Raad met QMV. Type handeling: gedelegeerde verordening die kan worden aangenomen op basis van een wet/kaderwet.

Het derde niveau betreft implementatie van handelingen. In huidige situatie worden deze handelingen aangenomen door de lidstaten (art. 10). Indien door de Unie moet worden aangenomen, over het algemeen door de EC met gebruikelijke stemmingsprocedure en in uitzonderingsgevallen door de Raad (i.c. van uitoefening van uitvoerende bevoegdheden). Type handeling: implementerende verordeningen of implementatiebesluiten.

Vereenvoudiging van procedures: De besluitvormingsprocedures moeten in het constitutionele deel worden genoemd en de exacte werkwijze in het tweede deel van het verdrag. Voorts moet de regel worden ingesteld dat wanneer de aannameprocedures voor een wetgevende handeling niet zijn afgerond binnen een vooraf bepaalde tijdsduur, de handeling komt te vervallen, tenzij de EC de handeling «herbevestigt». Co-decisieprocedure: Koppeling van QMV in de Raad aan alle aangelegenheden die onder co-decisie vallen; Samenstelling van het bemiddelingscomité dient m.h.o.o. uitbreiding Unie gewijzigd te worden, de balans tussen afgevaardigden van de Raad en het EP dient behouden te blijven; Bij aanname van alle wetgevende handelingen moet de co-decisieprocedure van toepassing worden.

Samenwerkingsprocedure: deze procedure dient vervangen te worden door ofwel de co-decisieprocedure ofwel de raadplegingsprocedure.

Instemmingsprocedure: Alleen nog van toepassing laten zijn bij de ratificatie van internationale overeenkomsten, overige handelingen overhevelen naar co-decisie.

Begrotingsprocedure: Een duale begrotingsautoriteit (Raad en EP) moet blijven bestaan. Een gelijke procedure moet worden aangewend voor zowel de verplichte als niet-verplichte uitgaven. De jaarlijkse begrotingsprocedure kan geschieden volgens een versimpelde co-decisieprocedure. In een artikel in het constitutioneel deel van het verdrag moeten de beginselen neerleggen voor de begrotingsprovisies (in raamwerk VGE drie artikelen).

Werkgroep X «Justitie/Veiligheid»

Voorzitter: Bruton

Nederlands lid: De Bruijn (plv RV)

Einddocument: 02–12

De werkgroep heeft begin december de bevindingen in het eindrapport gepresenteerd. In het rapport wordt onderscheid gemaakt tussen de wetgevende procedures en de operationele samenwerking. De wetgevende procedures worden vervolgens gescheiden in procedures vallend onder de huidige eerste pijler van de Unie en procedures onder de derde pijler.

Eerste Pijler:

asielzoekers, vluchtelingen en ontheemden: wetgeving op dit gebied moet geschieden middels QMV; Een juridische basis (art. 63, lid 1, 2) moet gevormd worden voor het realiseren van een gemeenschappelijk asielsysteem en gemeenschappelijk beleid inzake vluchtelingen en ontheemden; Opname in het verdrag van het principe van solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid (inclusief de financiële gevolgen) voor een Europees asiel, immigratie en grenscontrole beleid.

Immigratiebeleid: opname in het verdrag van de doelstelling te komen tot een gemeenschappelijk immigratiebeleid; creëren van een juridische basis waarmee de Unie lidstaten kan bijstaan bij de integratie van legale niet EU-onderdanen; invoeren van QMV bij (Europese) wetgeving tegen illegale immigratie.

Visumbeleid: een enkel artikel in het verdrag voor aanname middels QMV en co-decisie van maatregelen betreffende een gemeenschappelijk visumbeleid.

Geïntegreerd systeem voor grensmanagement/controle: een systeem opzetten/ juridische basis waarmee zowel wetgevende als operationele maatregelen getroffen kunnen worden ten behoeve van een effectief buitengrensbeleid (inclusief kustgrenzen). Het is een gedeeld belang en derhalve ook een gedeelde verantwoordelijkheid.

Samenwerking op gebied van civiel recht: in het verdrag moet het beginsel van wederzijdse erkenning van juridische besluiten worden vastgelegd als «cornerstone» van juridische samenwerking inzake civiele kwesties. Dit terrein moet verdragrechtelijk worden losgekoppeld van asiel-, immigratie- en visumbeleid. Besluitvorming op dit beleidsterrein moet geschieden middels QMV en co-decisie (tevens bij samenwerking betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden, maar uitzondering zijn kwesties aangaande het familierecht).

Derde Pijler:

Hervormen juridische instrumenten: de namen van de juridische instrumenten moeten gelijk gesteld worden aan instrumenten in andere pijler(s) (indien mogelijk via nieuwe aanduidingen van WG IX): kaderbesluit wordt verordening, besluit wordt richtlijn en gemeenschappelijk standpunt wordt besluit. Instrument van overeenkomst wordt afgeschaft.

Verduidelijking van de reikwijdte van Europese wetgeving: het beginsel van wederzijdse erkenning van juridische besluiten verdragrechtelijk vastleggen; voor eventuele nood-acties op gebied van politiële en justitiële samenwerking kan gebruik worden gemaakt van art. 308; Voor gezamenlijk optreden politiële en justitiële samenwerking (art. 30 en 31 VEU) moeten enkele nieuwe juridische bases worden geformuleerd:

I. (Europese) benadering van bepaalde aspecten in het strafrecht, namelijk de samenstellende delen van een bepaalde misdaad en de strafmaat daarvoor. Juridische basis nodig voor het opstellen van Europese minimum criteria indien een misdaad voldoet aan een van de volgende twee criteria: 1) misdaad is zeer ernstig en heeft een grensoverschrijdende dimensie, 2) misdaad is gericht tegen een gemeenschappelijk Europees belang dat reeds subject is van een gemeenschappelijk beleid en niet-strafrechtelijke maatregelen zijn niet afdoende. Een mogelijke derde criterium voor het opstellen van minimum regels kan zijn teneinde wederzijds vertrouwen te kweken in de EU om zodoende de effectiviteit van samenwerking te garanderen (vb. Europees Arrestatiebevel).

II. Juridische basis voor (Europese) benadering van de strafrechtelijke procedures (vb. gemeenschappelijke minimum regels betreffende toelaatbaarheid van bewijsmateriaal of bescherming van individuen in strafrechtelijke procedures).

III. Juridische basis voor samenwerking politiële en justitiële samenwerking moet uitgebreid worden voor effectief maken van beginsel van wederzijdse erkenning.

IV. Misdaadpreventie: deze doelstelling moet beter verankerd worden in het verdrag, derhalve moet een juridische basis gecreëerd worden voor het aannemen van sturende- en ondersteuningsmaatregelen.

Hervorming van wetgevende procedures: uitbreiding van QMV is zeer gewenst (in combinatie met co-decisie), o.a. teneinde de effectiviteit van Europol en Eurojust te vergroten. Enkele uitzonderingsgevallen waarbij unanimiteit een vereiste moet blijven zijn instelling van Europese organen met operationele macht, regels betreffende acties van nationale politieautoriteiten, gezamenlijke onderzoeksteams en rechtsafdwingende instanties in andere EU-lidstaten. Aangaande het recht van initiatief moet dit behouden blijven voor de EC en de lidstaten. Om te garanderen dat initiatieven van lidstaten geen nationale aangelegenheid zijn moet een dergelijk initiatief gesteund worden door een kwart van de EU-lidstaten.

Versterking van de operationele samenwerking:

Versterkte samenwerking in de Raad: een efficiënte structuur moet gecreëerd worden binnen de Raad voor de coördinatie van operationele samenwerking op technisch niveau (herdefiniëren en samenstellen van het «artikel 36 comité»). Het voorzitterschap van een dergelijk comité moet besproken worden in een plenaire zitting, het mogelijk in het leven roepen van een HV voor de derde pijler is afgewezen door de werkgroep.

Buitengrenzen: gemeenschappelijke grenspolitie is een lange-termijn doelstelling. Er moet echter een juridische basis worden gecreëerd voor het aannemen van maatregelen teneinde de graduale ontwikkeling van een gemeenschappelijk systeem voor management van de buitengrenzen. Het beginsel van solidariteit is van eminent belang op dit gebied.

Ontwikkeling van Europese instellingen:

Europol: de huidige bepalingen in het verdrag moeten vervangen worden door een kort nieuw artikel (rol van Europol, reikwijdte van de acties, taken, bevoegdheden, operationele actie immer in overeenstemming met lidstaten, activiteiten moeten onder democratische controle staan van EP, Raad en Hof).

Eurojust: de huidige bepalingen in het verdrag moeten vervangen worden door een kort nieuw artikel waarin ook een mogelijkheid moet worden gecreëerd om de taken en bevoegdheden van Eurojust uit te breiden.

Europese aanklager: werkgroep was verdeeld hierover, consensus werd bereikt voor uitzoeken of de bevoegdheden van Eurojust uitgebreid kunnen worden zodat deze instelling zaken aanhangig kan maken voor de nationale gerechtshoven. Derhalve moet in het Eurojust-artikel in het verdrag ruimte worden gelaten om in de toekomst te kunnen overgaan tot het instellen van een Europees aanklager.

Horizontale Kwesties:

Efficiëntie van implementatie vergroten: hiervoor worden twee aanbevelingen gedaan, allereerst het mechanisme van wederzijdse evaluatie («peer review») meer toepassen en ten tweede moet de verdragsschendingsprocedure op initiatief van de EC (art. 226 VEU) binnen de derde pijler ingevoerd worden.

Rol nationale parlementen: meer debat in de NP-en betreffende dit beleid is gewenst tezamen met interparlementaire conferenties; betrekken van de NP-en in het «peer review» proces en bij jaarlijkse evaluatiepaper van Europol; gebruikmaking van het «early warning mechanisme» inzake strafrechtelijke aangelegenheden.

Internationale overeenkomsten: dit onderwerp werd overgelaten aan de werkgroep extern optreden. Naar de plenaire zitting werd het onderwerp verwezen dat lidstaten gerechtigd kunnen zijn multilaterale en/of bilaterale overeenkomsten te sluiten met derde landen, zelfs als op dat specifieke beleidsterrein reeds Europese regels bestaan.

Mechanisme van opt-out/opt-in en versterkte samenwerking: onderwerp terugverwezen naar de plenaire zitting.

Juridische controle: Het gehele bestaande systeem van de juridische controle van het Hof moet worden toegepast op de derde pijler, inclusief ten aanzien van acties van Europese instellingen op dit beleidsterrein.

Werkgroep XI «Sociaal Europa»

Voorzitter: G. Katiforis (RV Griekenland, lid van Praesidium)

Nederlands lid: J.J. van Dijk (plv Tweede Kamer)

Einddocument: 04-02

Tijdens de plenaire zitting van 5–6 december was de werkgroep Sociaal Europa ingesteld. Na zes vergaderingen heeft de werkgroep 4 februari '03 het eindrapport uitgebracht. De belangrijkste aanbevelingen van de werkgroep worden hieronder beschreven:

De waarden van de Unie (artikel 2 raamwerk grondwettelijk verdrag) moeten worden uitgebreid met: solidariteit, gelijkheid (specifiek gendergelijkheid) en sociale rechtvaardigheid. De waarde «menselijke waardigheid» is reeds opgenomen in het raamwerk van het Praesidium. Het Handvest van de Grondrechten moet in het Verdrag geïntegreerd worden.

– In artikel 3 van het raamwerk: de doelstellingen van de Unie moeten worden opgenomen: bevordering van volledige werkgelegenheid; sociale rechtvaardigheid; sociale vrede; duurzame ontwikkeling; economische, sociale en territoriale cohesie; een sociale markteconomie; arbeidskwaliteit; levenslang toegang tot onderwijs; sociale insluiting; hoog niveau van sociale bescherming; gendergelijkheid; kinderrechten; hoog niveau van volksgezondheid; efficiënte en kwalitatief hoge sociale diensten en diensten van algemeen belang.

Moeten de huidige bevoegdhedenverdeling (op sociaal gebied) worden gewijzigd? Als gevolg van verschillende opvattingen in de werkgroep luidt de aanbeveling geen wijzigingen aan te brengen in de huidige bevoegdhedenverdeling. Wel wordt aanbevolen te streven naar een verduidelijking en de Europese bevoegdheden moeten zich met name richten op beleidsterreinen die gerelateerd zijn aan de interne markt en terreinen met een daadwerkelijk grensoverschrijdend aspect. In een mogelijkheid tot uitbreiding van bestaande bevoegdheden op het terrein van volksgezondheid moet worden voorzien, alsook een mogelijkheid tot het herschrijven van artikel 17 VEG teneinde meer EU-wetgeving te kunnen realiseren inzake de diensten van algemeen belang.

de open coördinatiemethode moet worden opgenomen in het grondwettelijk verdrag

– het stroomlijnen van de verscheidene economische en sociale coördinatieprocessen is noodzakelijk. De Europese Raad in het voorjaar dient zorg te dragen voor de gewenste consistentie, de daarvoor benodigde maatregelen/procedures dienen in het verdrag te worden vastgelegd.

– Wat betreft de procedures van QMV en co-decisie waren de leden van de werkgroep verdeeld. Geconcludeerd werd vast te houden aan de voorzieningen zoals getroffen in het Verdrag van Nice (o.a. sociale zekerheid en sociale bescherming van de werknemers blijft onderhevig aan het unanimiteitsvereiste). Echter, de reikwijdte en formulering van artikel 137 VEU kunnen worden gemoderniseerd. Een meerderheid van de werkgroepleden was tevens voorstander van uitbreiding van QMV met co-decisie voor artikel 13 (maatregelen ter bestrijding van discriminatie)en 42 (sociale zekerheid) VEG.

– De rol van de sociale partners moet expliciet in het verdrag worden erkend. Consultatieprocedures moeten daar tevens in worden opgenomen en de bestaande regelingen voor de onderhandelingen van sociale overeenkomsten moeten versterkt worden. «Civil Society-organisaties» moeten hoofdzakelijk een rol spelen in de strijd tegen sociale uitsluiting.

BIJLAGE 2

Leeswijzer Conventie over de Toekomst van de Europese Unie november 2002–januari 2003

Er zijn tot nu toe ruim 200 bijdragen ingezonden door (plv) leden van de Conventie. Hieronder treft U een (inhoudelijk) overzicht aan van de bijdragen ingediend in de periode november 2002 tot februari 2003. Bijdragen voorzien van sterren worden geacht binnen de context en het speelveld van de Conventie als relevante documenten te worden beschouwd (hoofdzakelijk de gezamenlijke voorstellen van de Duitse (Fischer) en Franse (de Villepin) regeringsvertegenwoordigers).

Document AuteurHoofdpunten
CONV. 382/02 07-11-2002 K. Kiljunen (NP Finland) EVDB als integraal deel van GBVB: op dit moment maakt het Europees Defensie en Veiligheidsbeleid (EVDB) deel uit van het GBVB (art. 17 VEU). In het voorontwerp heeft de Conventie ervoor gekozen dit te scheiden. Auteur vraagt zich af of deze splitsing zal bijdragen aan een coherent, consistent en verenigd Europees buitenlandbeleid. Het moet geïntegreerd blijven in de bestaande structuren. Een geïntegreerde aanpak biedt ook de mogelijkheid op het gebied van bewapening: een apart bewapeningagentschap zou kunnen worden opgericht (zie WG VIII Defensie). Dit alles zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van een wapenexport beleid van de Unie. Waarbij de wapenexporten van de lidstaten consistent zullen moeten zijn met die van de Unie. Rol van de instellingen: – EC belangrijke rol in de implementatie en coördinatie in civiele crisisbeheersing Raad: coördinatie tussen niet-militaire en militaire aspecten van crisis management.
CONV. 387/02 L. Dini (NP IT) EU minister voor BuZa: het buitenlandbeleid heeft duidelijkheid en autoriteit nodig hetgeen alleen bereikt kan worden als de Unie met één stem spreekt. Dit kan door de functies van Hoge Vertegenwoordiger (HV) en Commissaris voor Externe Betrekkingen samen te voegen in één functie. Buitenlandbeleid wordt niet gecommunautariseerd, maar één persoon krijgt twee verschillende mandaten. Deze commissaris moet vice president zijn van de EC en voorzitter van de Raad Algemene Zaken. Benoeming: dezelfde procedure die geldt voor de voorzitter van de EC Besluitvorming in de Raad d.m.v. QMV, behalve in de gevallen van defensie of van puur militaire aard .
CONV. 388/02 Moscovici (RV FR) Een sociaal Europa: in de toekomstige grondwet moet aan de Europese waarden «sociale rechtvaardigheid en solidariteit» worden toegevoegd, aan de doelstellingen moet «economische en sociale vooruitgang» worden toegevoegd; een evenwicht tussen deze twee doeleinden is essentieel voor het toekomstig Europa. Teneinde deze doelstelling te realiseren moet de rol van de sociale partners (co-regulator, sociale dialoog) binnen het besluitvormingsproces expliciet in het verdrag worden vastgelegd, alsmede de importantie van de civiele dialoog binnen deze context. Betreffende de besluitvormingsprocedures van een sociale politiek moet gestreefd worden naar veralgemenisering van QMV, een versterking van de rol van het EP en het verdragrechtelijk vastleggen van de open-coordinatieprocedure.
CONV. 389/02 Panayotis (plv. RV Gr) GBVB/EVDB: de samenhang, effectiviteit en capaciteit van het GBVB moeten versterkt worden. Dit om de belangen van de Unie en de lidstaten te verzekeren. Hoe?:- afschaffen pijler structuur: hierdoor kunnen alle instrumenten en bronnen van het extern beleid worden samengebracht en zodoende een geheel vormen. Artikelen in de verdragen op dit gebied moeten worden herzien. Het betekent ook: – Dat de Unie over één enkele rechtspersoonlijkheid moet beschikken. – Instellen van een Raad voor het Buitenlandbeleid en Externe Betrekkingen; – Samenvoegen van de post van HV en Commissaris Externe Betrekkingen; – QMV; moet meer gebruikt worden, dit met het oog op de uitbreiding. – Betere coördinatie diplomatieke diensten; – Gemeenschappelijk bijstandsclausule (een soort art. 5 NAVO) in EVDB; – Versterkte samenwerking EVDB – Creëren van een Vrijwillige Humanitaire Macht; met jonge vrijwilligers van de lidstaten die worden ingezet bij niet- militaire crisis beheersing.
CONV. 390/02 Hubner (RV Polen) Rol Nationale Parlementen (NP): de rol die NP'en spelen moet vergroot worden. De volgende doelstellingen worden daarmee bereikt: – Toetsen aan het beginsel van subsidiariteit en proportionaliteit: door een flexibele procedure in een vroeg wetgevingsstadium. De EC moet gehoord kunnen worden alvorens een negatief advies wordt uitgebracht. Wetgeving mag niet dermate gedetailleerd zijn waardoor de globale doelstelling uit het oog wordt verloren. – NP'en in een vroeg stadium informeren over EU wetgeving – NP'en staan dichter bij de bevolking dan het EP waardoor deze de publieke opinie beter kunnen beïnvloeden dan het EP. Beide parlementen hebben een verschillend mandaat, lidmaatschap moet ook gescheiden blijven. – NP'en moeten een rol spelen bij het integratie proces Door de toenemende profilering van de NP'en zal de belangstelling bij de kiezers voor het EP toenemen, wellicht moeten de contacten op dit punt geïnstitutionaliseerd worden.
CONV. 391/02 14-11-2002⋆Barnier en Vittorino (EC) Coördinatie economisch beleid: niet alleen is het van belang dat er duidelijke regels op economisch en monetair terrein komen, maar ook een toezichthouder, die voldoende autoriteit bezit. De Economische en Monetaire Unie heeft om te kunnen functioneren gemeenschappelijk dwingende regels en coördinatie nodig. De huidige situatie waarin de EC de Raad aanbevelingen betreffende de richtsnoeren van het economisch beleid en betreffende de waarschuwingen waarin het stabiliteitspact voorziet voorlegt, moet veranderen in voorstellen voor de richtsnoeren van het economisch beleid en voor de in het stabiliteitspact voorziene waarschuwingen. Dat zou betekenen dat deze voorstellen allen met instemming van de EC gewijzigd kunnen worden, tenzij de Raad unaniem tot wijziging besluit. Hierdoor krijgt de EC de middelen om naleving van de regels door alle lidstaten af te dwingen en de mogelijkheid het communautaire karakter van het hele proces en de coherentie van het beleid te verzekeren. Indien over waarschuwingen wordt gestemd is het zinvol dat de betreffende lidstaat wordt uitgesloten van de stemming. Er moet een aparte Ecofin Raad komen voor de Eurozone, die beslissingsbevoegdheid heeft op terreinen van gemeenschappelijk belang voor die lidstaten die dezelfde munt delen. Ook moet de Conventie nagaan hoe de eurozone vertegenwoordigd kan worden bij internationale financiële instellingen
CONV. 392/02 Leden van de conv. die behoren tot de Eur. Sociaal democraten (PES) Prioriteiten voor Europa: constitutie moet bestaan uit twee verschillende teksten. De eerste bevat de basisprincipes en de grondwet terwijl de tweede de politieke details bevat. De Unie moet toetreden tot het EVRM, de pijlerstructuur opgeheven worden en de Unie moet over één enkele Rechtspersoonlijkheid beschikken. Tevens moeten de doelstellingen van de Unie bijgesteld worden. Subsidiariteit / proportionaliteit: NP'en wetgevingvoorstellen onderzoeken en de Raad beter controleren. HvJ moet een rol krijgen in deze. De «civil society» moet geraadpleegd worden mbt wetgeving. Er moet duidelijk aangegeven worden welke bevoegdheden exclusief danwel gedeeld zijn, op alle andere terreinen kan de Unie alleen ondersteunend of coördinerend optreden. Er hoeft geen kompetenz- katalog te komen. Waar het om gaat is dat de reikwijdte en de omvang van de EU- bevoegdheden op terreinen waar deze moeten worden uitgeoefend worden omschreven. De Unie moet als politiek orgaan krachtig kunnen optreden, in dit kader moet: – Het sociaal model worden bevorderd en beschermd, er moet een sterk verband zijn tussen economische en sociale coördinatie; – Een nieuw instrument, te weten coördinatie van beleid opnemen in het verdrag, lidstaten wordt de mogelijkheid geboden hun beleid te coördineren op basis van gemeenschappelijke doelstellingen, referentiepunten en richtsnoeren die op voorstel van de EC door de Raad en het EP zijn vastgesteld; – Voor het GBVB moet het unanimiteitsvereiste alleen gelden daar waar het gaat om het vaststellen van nieuwe Europese strategieën. De lidstaten mogen alleen optreden in overeenstemming met gemeenschappelijke strategieën of als er geen gemeenschappelijk EU standpunt is. De mogelijkheid van «constructieve onthouding» moet behouden blijven; – Het EVDB moet verder worden ontwikkeld voor vredesoperaties waarbij de inzet van troepen moet geschieden onder nationale controle. – De idee van de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid moet in overeenstemming worden gebracht met het Handvest van de Grondrechten. Het beleid moet hoofdzakelijk in kaderwetgeving worden vastgesteld.
  Op terreinen waar de Unie bevoegd is kaderwetgeving vast te stellen, moet het HvJ bevoegd worden om bevoegdheidsoverschrijding te toetsen. Verordeningen en richtlijnen moeten worden vervangen door wetten en kaderwetten. De EC moet het exclusieve recht van initiatief houden en het EP één duidelijke wetgevingprocedure met volledige zeggenschap (co- decisie). De begrotingsprocedure moet analoog worden hervormd en betrekking hebben op zowel de uitgaven, waarbij het onderscheid tussen verplichte en niet- verplichte uitgaven dient te worden verwijderd, als de inkomsten. Het EP en de Raad moeten bevoegd worden om uitvoeringmaatregelen van de EC te herroepen. Europese Raad: vaststellen strategische prioriteiten en het GBVB. Voorzitterschap van de Raad moet worden herzien. Een langere ambtstermijn voor het voorzitterschap moet de continuïteit van de Raad garanderen. Unanimiteitsbesluitvorming alleen daar waar de wetgeving constitutionele gevolgen heeft voor de nationale soevereiniteit. Voor het overige geldt QMV met dubbele meerderheid, van zowel het aantal lidstaten als van de bevolking van de Unie. Er moet één woordvoerder komen voor het buitenlandbeleid die verantwoording schuldig is aan de Europese Raad. EC: Het gezag van de voorzitter van de EC moet worden versterkt door een bredere democratische legitimiteit. Ook moet hij de bevoegdheid krijgen om de bevoegdheden van de EC leden te herschikken. Het EP moet voor benoemingen van constitutioneel belang advies en evt. goedkeuring geven, dit geldt ook voor internationale overeenkomsten. Het EP moet ook controle kunnen uitoefenen op JBZ gebied (waarbij echter strafrecht een bevoegdheid van de lidstaten blijft). Publieke toegang tot officiële documenten moet tot alle instellingen worden uitgebreid. Het recht van de burger op «goed bestuur» moet grondwettelijk geregeld worden.
CONV. 394/02 Borrel (NP SP) Carnero (plv. EP SP) Garrido (plv. NP SP) GW. voor een sociaal Europa en werkgelegenheid: vier voorstellen voor de toekomstige grondwet: 1. Volledige integratie van het Handvest voor de Grondrechten in de nieuwe grondwet 2. Opname van sociale waarden en sociale doelstellingen in de grondwet 3. Grondwettelijk vastleggen van een oprecht Europees economisch en sociaal beleid 4. De dialoog met en de consultatie van de sociale partners in het verdrag vastleggen.
CONV. 397/02 Berès (plv. EP FR) Uitvoerende macht Europa: uitvoerende macht komt uit de Raad of de EC Twee mogelijkheden: – President van de EC wordt president van de Unie; EC wordt dan de regering. Dit lijkt geen goede optie. Zelfs een versterkte EC kan geen regering worden van de Unie, lidstaten zullen niet accepteren dat ze door communautarisering direct zeggenschap kwijt raken op de gebieden die geïntegreerd moeten worden. – President van de Unie komt uit de Raad; dit wordt gesteund door Chirac, Aznar en Blair. Hij wordt benoemd voor 5 jaren en wordt bijgestaan door vijf of zes regeringsleiders en de regering die het voorzitterschap in de vakraden heeft. Auteur adviseert de Conventie te kiezen voor de mogelijkheid dat de president van de Uitvoerende Raad en de EC de nieuwe president wordt van de Unie, en dat de EC en de Raad worden samengevoegd. De president kan op twee verschillende manieren worden gekozen. : I) door het EP en de Raad; II) door een congres of conferentie bestaande uit het EP en de NP'en. Wordt kort na Europese verkiezingen gehouden. De president moet een contract van wetgeving tekenen, hij wordt verantwoordelijk voor implementatie ervan. Nieuw kiesstelsel voor het EP: 10 % van de EP'ers moet van een transnationale lijst gekozen worden, de resterende 90 % van regionale lijsten.
CONV. 398/02 Duhaemel en Berès (EP FR en plv. EP FR)Doelen voor de Unie: meer democratie, effectiviteit en transparantie is te bereiken door de doelstellingen te vernieuwen en de structuren te hervormen. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen politieke doelstellingen en institutionele doelstellingen waarbij de laatste ten diensten moeten staan van de eerste.
CONV. 402/02Farnleiter (RV O'rijk) Rack (plv. EP O'rijk) Toegang burger tot HvJ.: zie ook CONV. 45/02. Vereiste waaraan het instellen van een beroep moet voldoen (art. 230 VEG) moet worden gewijzigd: «individueel» in art. 230 VEG moet vervangen worden door «rechtspositie». Artikel komt dan te luiden «Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder dezelfde voorwaarden beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks raken in zijn rechtspositie».
CONV. 403/02Kiljunen (NP Finland) Reactie voorontwerp Constitutioneel verdrag: art. 2 (waarden van de Unie) van het voorstel uitbreiden met solidariteit/ gelijkheid/ duurzame ontwikkeling. – EDVB moet onderdeel blijven van GBVB (CONV. 382/02) – EU moet de bevoegdheid krijgen toe te treden tot het EVRM – Voorziening voor het voorzitterschap van de Europese Raad – De Europese Ombudsman; het recht van burgers om een klacht bij hen neer te leggen moet opgenomen worden in het verdrag, ook de wijze van benoeming. – Uniforme procedure invoeren voor de verkiezingen van het EP
CONV. 404/02Stylianidis (plv. NP Griek) Wetgevingdatabank: het wetgevingproces in de EU is complex en ondoorzichtig. Er bestaat onduidelijkheid over wat er aan wetgeving er in werking is op zowel Europees niveau als op het niveau van de lidstaten. Er moet een databank komen, in beheer van een Europese instelling, waarin alle van kracht zijn wetgeving is opgenomen per onderwerp. Het gaat om zowel Europese regelgeving als nationale regelgeving. Dit bevordert de transparantie.
CONV. 407/02 Severin (plv. NP Roem.)Debat economisch bestuur: economische integratie gaat gepaard met sociale integratie. Doelstellingen; welvaart van de Europese burgers en sociale cohesie tussen nationale en Europese gemeenschappen.
CONV. 410/02 19-11-2002 Teufel (NP DU) Bevoegdhedenverdeling: de bevoegdhedenverdeling moet vastgelegd worden in een eigen, aparte verdragstitel. Opbouw van deze titel dient er als volgt uit te zien: I. Grondbeginselen betreffende de bevoegdhedenverdeling tussen de EU en de lidstaten: a) attributiebeginsel b) primaat van het gemeenschapsrecht c) Christopherson-cluasule: achting voor de nationale identiteit van de lidstaten d) Wederzijdse loyaliteitsverplichting (EU-lidstaten) II. Europese bevoegdheden: a) «Verplichtingencatalogus»: de huidige artikelen 2 t/m 4 kunnen worden omgevormd tot een verplichtingencatalogus (een politieke verklaring, geen kompetenz-katalog). De unie kan aan deze nieuwe vorm geen bevoegdheden op basis van artikel 308 ontlenen. b) Opsomming van de drie Uniebevoegdheden: exclusief, gedeeld en aanvullend. Onder elke bevoegdheid dient een lijst te worden opgenomen met de beleidsterreinen waar de bevoegdheid op van toepassing is. c) Opsomming van de instrumenten: ofwel in de grondwet (bevordert de duidelijkheid) ofwel in het tweede deel van het nieuwe verdrag ofwel in een protocol.
  III. Beginselen van de bevoegdheidsuitoefening: a) Subsidiariteitsbeginsel b) Proportionaliteitsbeginsel c) Regeling ter verduidelijking van de verhouding tussen functionele en sectorale bevoegdheden (volgens de uitkomst werkgroep aanvullende bevoegdheden). d) Europese (wetgevings/beleids)methoden vastleggen: reguleren, harmoniseren, wederzijdse erkenning, open coördinatie, financiële vorderingen, etc.
  IV. Controle op de bevoegdhedenverdeling: opname van de conclusie van de werkgroep subsidiariteit in het verdrag. De controle moet zich tevens richten op het toetsen van het proportionaliteits- en attributiebeginsel (middels het Franse systeem). V. Artikel 308: indien een dergelijk artikel in het verdrag zal worden opgenomen moet het op 2 punten gewijzigd worden. Ten eerste mag het artikel niet worden gebruikt als instrument teneinde de Uniebevoegdheden uit te breiden, maar slechts ter «afronding» van de bestaande Uniebevoegdheden. Ten tweede moet her artikel twee kanten op kunnen werken, dus ook voor het teruggeven van bevoegdheden aan de lidstaten (in beide gevallen moet de Raad met unanimiteit besluiten).
CONV. 411/02 Fayot (NP Lux.) Ontwerp Grondwet: Institutionele hervormingen: – De Raad: een strakke scheiding tussen de wetgevende en de uitvoerende Raad. Slechts 1 wetgevende Raad dient te bestaan die functioneert als een wetgevende kamer (de gespecialiseerde raden bereiden de besluiten voor deze kamer inhoudelijk voor). Het voorzitterschap van deze raad kan door een trojka gestalte krijgen. Een Raad Algemene Zaken zonder bevoegdheden op het terrein van de buitenlandse betrekkingen; deze raad dient zeer regelmatig bijeen te komen (1x per week) en elke lidstaat moet een eigen Minister Europese Zaken hiervoor afvaardigen. De Europese Raad moet de algemene richting van het integratieproces (blijven) aangeven. Binnen deze constructie zal het niet nodig zijn het roulerend voorzitterschap af te schaffen (zie de rol van de Raad Algemene Zaken). – Nationale Parlementen: de uitvoering van de aanbevelingen van de werkgroep nationale parlementen zullen moeilijk te realiseren zijn, mede gelet op het gegeven dat de COSAC er ook niet in geslaagd is meer invloed naar zich toe te trekken. Het essentiële initiatief voor een grotere rol van de NP'en in de Europese besluitvormingsprocessen zal uit de NP'en zelf moeten komen (in de vorm van controle op de nationale regeringen). Ook tegen het instellen van een Volkscongres in welke vorm dan ook. – Europese Commissie: elke lidstaat dient een eigen commissaris te behouden; geen wijzigingen in de procedure van een EC-voorzitter en in de procedure van Nice betreffende de individuele verantwoordelijkheid van een Commissaris en de relatie EP-EC
CONV. 415/02 Sant (NP Malta) en Vella (plv. NP Malta) Commentaar ontwerp verdrag:de EU kan zich niet eindeloos uitbreiden. In plaats van uitbreiding moet er meer gebruik worden gemaakt van art. 42 voorstel Constitutioneel Verdrag, waardoor er een bevoorrechte relatie kan ontstaan tussen de Unie en de naburige staten.
CONV. 416/02Bonde (EP DK) Vereenvoudiging en transparantie gaan samen: alle bindende wetgevingsinstrumenten moeten «EU-wet» heten, deze zijn bindend, alle niet-bindende regels moeten «EU-aanbeveling» worden genoemd. Dit dient ook om de transparantie naar de burger toe mogelijk te maken.
CONV. 422/02⋆⋆De Villepin (RV Fr) en Fischler (RV DU) EVDB: gezamenlijke voorstellen van Frankrijk en Duitsland inzake het EVDB: – «Solidariteit en gemeenschappelijke veiligheid» moet worden opgenomen in de waardenparagraaf (art. 2 raamwerk) van het nieuwe verdrag. Tevens moet een politieke verklaring hierover aan het verdrag worden gehecht, waarin alle mogelijke dreigingen en risico's moeten worden opgesomd. Dit moet als tussenstap worden gezien voor het realiseren van een Europees defensiebeleid (art. 17, lid 1 VEU). – De mogelijkheid van versterkte samenwerking moet worden ingevoerd binnen het EVDB. De lidstaten, die dat wensen, kunnen de onder de vlag van de WEU aangegane verplichtingen overhevelen naar een versterkte samenwerking onder Europese vlag. – In een protocol moet worden vastgesteld dat lidstaten zich mogen verplichten tot het verbeteren van militaire capaciteiten en tot het realiseren van meer samenwerking (m.n. harmonisering, bundelen van capaciteiten en bronnen en specialisatie). Tevens kunnen in dit Protocol de reeds bestaande samenwerkingsvormen tussen verschillende lidstaten worden vastgelegd als Europese projecten op basis van de versterkte samenwerking. – Een Europese bewapeningspolitiek waaronder tevens de ontwikkeling van een Europese bewapeningsmarkt. Op basis van de versterkte samenwerking de totstandkoming van een Europees bewapeningsagentschap realiseren.
CONV. 423/02 Duff (EP VK) Wetgevende en uitvoerende bevoegdheden van de Unie: er moet een duidelijker onderscheid komen tussen de wetgevende en uitvoerende macht, waardoor uitoefening van bevoegdheden makkelijker en rationeler kan plaatsvinden. De artikelen 10, 202, 211 VEG dienen daarvoor te worden herzien.
CONV. 427/02 Raad v. Europa, ingediend door Lekberg (NP zweden)Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid voor heel Europa: net als in de EU is een van de doelstellingen van de Raad van Europa (RvE) het creëren van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Het ligt voor de hand dat de Unie en de RvE samenwerken om dit te bereiken. De RvE kan een kader bieden waarbij vertegenwoordigers van het continent samen kunnen komen om te discussiëren over onderwerpen van gemeenschappelijk belang. Steeds meer verdragen van de RvE staan open voor de EU, inmiddels is de Unie toegetreden tot 8 van dergelijke verdragen. Het is aan te bevelen dat de Unie ook toe kan treden tot het EVRM. Verder moet art. 303 VEG worden herzien, zodat er een betere samenwerking ontstaat op het gebied van de onderwerpen die nu onder de derde pijler vallen.
CONV. 429/02 Haenel (NP Fr) Europese identiteit: de Europese identiteit is niet slechts het uitdragen en bevorderen van gemeenschappelijke waarden, maar tevens het cultureel, humanistisch en religieus erfgoed (dit moet worden vastgelegd in de preambule van het verdrag en in een protocol dient het respecteren van de kerken, de religieuze gemeenschappen, de filosofische en niet-confessionele organisaties te worden vastgelegd) en de linguïstische en culturele diversiteit in de EU. Aan de doelstellingen van de EU moet worden toegevoegd: de wederzijdse kennis van culturen, het leren van buitenlandse talen, de ontwikkeling van Europese opleidingstrajecten en het bevorderen van het uitwisselen van oeuvres (scripties, teksten, etc.).
CONV. 430/02 Haenel (NP Fr) JBZ: teneinde een daadwerkelijke Europese operationaliteit te bewerkstelligen in de strijd tegen de grensoverschrijdende criminaliteit worden de volgende aanbevelingen gedaan: \ – vergroten van de operationele samenwerking van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en het versterken van gemeenschappelijke onderzoeksteams. – versterken van de bestaande organen, met name Europol en Eurojust en (voorzien in) de creatie van een Europees O.M. – op het niveau van de Raad moet een simpele samenwerking tot stand komen waardoor een daadwerkelijke coördinatie van het beleid gestalte kan krijgen.
CONV. 432/02 Pieters (plv. NP. België) Sociale zekerheid in de Conventie: auteur heeft onderzoek gedaan onder alle parlementariërs van de lidstaten, kandidaat-lidstaten en het EP. Onderzocht werd wie er bevoegd zou moeten zijn voor een aantal aspecten van de soiale-zekerheidsproblematiek, de Unie of de Lidstaten en ten tweede de wijze waarop de Europese besluitvorming zou moeten worden georganiseerd en wat de rol zou moeten zijn van de verschillende Europese instellingen. Er zijn slechts 130 van de 8000 uitgezonden vragenlijsten beantwoordt. Toch komen er een aantal trends naar voren: – Leden van het EP willen meer dan hun nationale collegae de exclusieve bevoegdheid van lidstaten inzake de sociale zekerheid bevestigd zien, terwijl parlementsleden van kandidaat- lidstaten het meest voorstander zijn van een gedeelde bevoegdheid. – Met betrekking tot de financiering antwoorden nagenoeg alle EP- leden dat zulks door de lidstaten dient te geschieden, terwijl een vorm van gemengde financiering de voorkeur geniet van een derde van de parlementsleden van zowel de lidstaten als de kandidaat- lidstaten. – De coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels als exclusieve gemeenschapszaak wordt door alle groepen onderschreven. – De creatie door de EU van een eigen sociale zekerheidsstelsel voor personen die in gehele EU werken, zien een meerderheid van de nationale parlementsleden (zowel van de lidstaten als van de kandidaat-lidstaten) wel zitten
CONV. 433/02 Gabaglio (waarnemer Europese Sociale Partners)Een constitutioneel verdrag voor een sociaal Europa van de burgers: om een betere politieke en sociale unie te krijgen is een andere aanpak nodig. Er moet eerst gekeken worden naar de beleidsterreinen en naar de uitdagingen die ze bieden. Vervolgens naar de rol die de instellingen spelen. Dialoog met sociale partners alsmede hun onafhankelijke positie moet een van de fundamentele pijlers worden van de Unie. De Europese Sociale Partners pleiten ervoor om het Handvest te incorporeren in het verdrag; ook moet de Unie toetreden tot het EVRM. Het HvJ moet hervormd worden zodat de sociale partners de mogelijkheid krijgen om zaken voor het Hof te brengen en het recht krijgen te worden geconsulteerd in zaken aangebracht voor het Hof. Zaken betreffende het sociale acquis en zaken die betrekking hebben op werknemers en hun rechten, moeten worden gebracht voor een apart arbeids- of sociaal gerecht, welke bestaat uit experts mede benoemd door de sociale partners. Het verwezenlijken van een Sociale Unie moet tot uitdrukking worden gebracht in het verdrag. Er moeten twee verdragen komen. De eerste is een constitutioneel Unie verdrag en de tweede is verdrag waar de beleidsterreinen en competenties in staan.
CONV. 435/02⋆De Villepin (RV FR) en Fischler (RV DU)Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: na het voltooien van de interne markt en de Euro is het creëren van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid de volgende etappe in het Europese integratieproces. Om die ruimte mogelijk te maken dienen de volgende zaken in het verdrag opgenomen te worden: – Een titel voor politie en justitie samenwerking in strafzaken waarbij Eurojust geleidelijk wordt omgevormd tot een Europees O.M. en Europol tot een opsporingsorgaan – Harmonisering van het materieel strafrecht– Vereenvoudiging van de erkenning en ten uitvoerlegging van rechterlijke uitspraken uit lidstaten op civiel- rechterlijk terrein – Harmonisatie op het gebied van visa en asiel – Een gemeenschappelijke dienst die optreedt bij rampen
  Institutionele veranderingen die nodig zijn om het bovenstaande mogelijk te maken: – Opheffen pijlerstructuur en de Unie voorzien van rechtspersoonlijkheid – Besluitvorming inzake politie en justitie samenwerking in strafzaken d.m.v. QMV, dit na een overgangstermijn vergelijkbaar met art. 67 VEG. Het recht van initiatief berust zowel bij de EC als bij de lidstaten.
CONV. 436/02 Brok (EP DU)Vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: dit is het gebied waarop de burger zal beoordelen of de Conventie succesvol is. De uitkomst van WG X zal moeten zijn: – Communautarisering derde pijler – Co-decisie procedure maximaal invoeren – Meer QMVEuropol, Eurojust en Eurobord moeten een basis krijgen in het verdrag: – Europol: integreren in eerste pijler; Eurojust: doorontwikkelen tot Europees O.M. en Eurobord: een nieuw op te richten grenswacht welke de externe grenzen van de Unie bewaakt. Door de communautarisering wordt verzekerd dat er parlementaire controle kan worden uitgeoefend, financiering komt uit het budget van de Unie en onderworpenheid aan het HvJ.
CONV. 437/02 Farnleiter (RV O'rijk), Bösch (NP O'rijk)Nieuwe impulsen EVDB: nieuwe risico's en bedreigingen maken het nodig dat er een breed veiligheidsbeleid wordt ontwikkeld. De zwakte van het buitenlandbeleid van de Unie manifesteerde zich tijdens de crisis in het voormalig Joegoslavië. Diplomatie is pas effectief indien het kan worden afgedwongen door daadwerkelijk militair ingrijpen. Dit betekent dat de Unie de mogelijkheid moet hebben om militairen in te zetten voor crisisbeheersing, maar ook voor het nastreven van de doelstellingen van art. 11 VEU. De snelle interventie macht met zo'n 3000 tot 5000 militairen moet op de middellange termijn worden omgezet in een permanente eenheid die onder het bevel van de EC valt. Harmonisatie van het EU en NAVO lidmaatschap is gewenst. Ook zullen er gemeenschappelijke maatstaven voor de strijdkrachten moeten komen, één daarvan zal moeten zijn dat de uitgave voor defensie rond de 2 % van het BNP moet liggen en dat er op het gebied van de bewapening wordt samengewerkt.
CONV. 438/02 Lord Tomlinson (plv. NP VK) Europese ombudsman in het verdrag: er moet een bepaling komen over de Europese ombudsman in het nieuwe verdrag, hetgeen in het voorontwerp ontbreekt. Het recht om een klacht in te dienen, moet ook worden opgenomen in het verdrag.
CONV. 439/02 Meyer (NP DU) Uitvoerbaarheid Handvest grondrechten en verbetering van rechtsmiddelen: het Handvest maakt deel uit van het gemeenschapsrecht, maar handhaving ervan kan niet worden afgedwongen door een individu. Dit moet veranderen, de burger moet het recht krijgen een klacht in te dienen bij het HvJ
CONV. 440/02 Wagener (plv. NP Lux.) Gelijke kansen voor mannen en vrouwen: het beginsel van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen moet in het toekomstige constitutionele verdrag worden genoemd op meerdere plaatsen: bij de waarden, doelstellingen, in het Handvest, democratische gehalte van de Unie (titel VI) en in het beleidsgedeelte.
CONV. 443/02 02-12-2002 Avgerinos (NP Griek.) en Ioakimidis (plv. PV Griek.) Opmerkingen ontwerp verdrag:één van de belangrijkste elementen die het voorstel Constitutioneel verdrag mist, is een duidelijk en veelomvattend idee over hoe de besluitvorming moet plaatsvinden in een uitgebreide unie.
CONV. 444/02 Katiforis (RV Griek.)Bescherming van de burger tegen ongelukken en rampen: veiligheid en de bescherming van burgers tegen ongelukken en rampen is een complexe aangelegenheid. Het omvat vrij veel beleidsterreinen en het is gefragmenteerd. Dit moet veranderen, in het nieuwe verdrag moeten een aantal algemene principes worden opgenomen. Er zijn drie opties: – Er wordt niets opgenomen in het verdrag; gezien het belang van het onderwerp lijkt dit niet de juiste aanpak – Versterken van de bestaande terminologie; door het definiëren van de termen «safety» en «security» – Algemene aanpak; hierbij worden een aantal principes opgenomen in het verdrag., zoals het bevestigen van de doelstelling dat het leef en werkklimaat constant wordt verbeterd, verduidelijken van de termen «safety» en «security», als grondrecht opnemen dat burgers recht hebben op veiligheid in de hele Unie en recht hebben op hoge standaard van kwalitatieve nazorg.
CONV. 447/02 Meyer (NP DU)Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: uitbreiding van het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is een belangrijke missie van de EU. Dat kan op de volgende gebieden: – Visa en asiel; ontwikkelen gemeenschappelijk asielbeleid – Samenwerking in civiele zaken – Politie en justitie samenwerking – Rechterlijke controle (HvJ)
CONV. 448/02⋆Barnier en Vitorino (EC) Vrede, vrijheid en solidariteit- mededeling EC institutionele structuur: wat de Unie nodig heeft is het vereenvoudigen van de werkmethoden en het hervormen van de instellingen, waarbij het institutionele evenwicht, zoals die nu geldt, niet wordt verstoord. Hervormingen op het gebied van wetgeving: het recht van initiatief van de EC uitbreiden tot het hele terrein van de wetgeving, co-decisie voor het EP en QMV in de raad. Voor bepaalde gevoelige kwesties kan gebruik worden gemaakt van stemmen met versterkte meerderheid. In deze gevallen dient het besluit de steun te ontvangen van driekwart van de regeringen, die tweederde van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen.
  De rol van de EC op economisch terrein moet veranderen. De EC moet voorstellen voor algemene richtsnoeren doen voor het economisch beleid en schriftelijke aanmaningen kunnen uitdelen; wijzigingen kunnen dan alleen met instemming van de EC plaatsvinden. Er moet een aparte Ecofin Raad voor de Eurozone worden ingesteld, ook moet er een oplossing komen inzake de internationale vertegenwoordiging van de Euro bij internationale financiële instellingen (zoals bij het IMF). De functies van Hoge Vertegenwoordiger en Commissaris voor buitenlandse betrekkingen moeten worden samengevoegd. Een nieuw ambt van secretaris van de Unie wordt in het leven geroepen. Hij wordt in onderlinge overeenstemming benoemd door de Europese Raad en de voorzitter van de EC Het recht van initiatief op het gebied van GBVB wordt door de secretaris autonoom uitgeoefend. Ook wordt hij verantwoordelijk voor de uitvoering van gemeenschappelijke beslissingen. Het verdrag moet meer mogelijkheden bieden voor de wijze van financiering van de Unie. De begroting moet door middel van de co-decisie procedure tot stand komen waarbij het onderscheid tussen verplichte en niet- verplichte uitgaven moet komen te vervallen. Hervorming EP: algemene toepassing co-decisie procedure – een eenvormige verkiezingsprocedure, kiezers moeten aan de hand Europese kieslijsten twee stemmen kunnen uitbrengen. Hervorming Raad: eenparigheid vervangen voor QMV, dubbele meerderheid en versterkte meerderheid
CONV. 452/02 Lamassoure (EP FR) Nieuwe instellingen van een nieuw Europa: de Unie is nogsteeds afhankelijk van instellingen die zijn ontworpen door en voor de zes originele leden. De structuur moet nodig worden hervormd zodat de instellingen makkelijk, effectiever en democratischer kunnen werken. De legitimatie van de EC moet worden vergroot. Dit kan door de voorzitter van de EC te benoemen door het EP of door een congres van nationale parlementen. De overige EC leden worden door de voorzitter benoemd, hij bepaalt wie en hoeveel leden er zullen zijn. De EC moet worden omgevormd tot een Europese Autoriteit.
CONV. 453/02⋆Lamassoure (EP FR)Hervorming EP: drie hervormingen worden voorgesteld teneinde de doeltreffendheid en effectiviteit van het EP te vergroten: – een plafonnering van het aantal leden op 650 volgens een verdeelsleutel die meer recht doet aan de demografische verhoudingen. De verdeling moet bij elke uitbreiding van de EU geactualiseerd worden en vervolgens iedere 10 jaar. – het electorale systeem moet worden genoemd in het verdrag: de beste oplossing zou zijn elke lidstaat te verplichten een x-aantal afgevaardigden te kiezen/af te vaardigen waarbij de bestaande regio's zouden worden beschouwd als Europese kiesdistricten. De (proportionele) vertegenwoordiging moet overeenkomen met zowel de politieke tradities binnen de EU als met de praktijk zoals deze op dit gebied bestaat in de huidige lidstaten. – het EP beletten buiten de oevers van haar bevoegdheden te treden: in het EP worden vele debatten gevoerd en aanbevelingen gedaan die geen deel uitmaken van de wetgevende bevoegdheid van het EP. Het EP dient zich in de toekomst te concentreren op die activiteiten waarvoor zij een daadwerkelijk Europese bevoegdheid bezit.
CONV. 454/02 Borrell (NP SP), Carnero (EP SP) en Garrido (plv. NP SP) Integratie gendersperspectief in constitutioneel verdrag: op een aantal plaatsen in het nieuwe verdrag moet een verwijzing hiernaar komen, de belangrijkste daarvan zijn: de waarden, de doelstellingen (gelijkheid tussen mannen en vrouwen), een aparte titel «Gelijkheid tussen mannen en vrouwen» bij Beleid op andere specifieke gebieden (titel 3A) en een verwijzing naar gendergelijkheid in het gedeelte betreffende het extern optreden.
CONV. 455/02 Borrell (NP SP), Carnero (EP SP) en Garrido (plv. NP SP) Een Europese constitutie voor vrede, solidariteit en mensenrechten: Europa moet een grote stap voorwaarts zetten zodat het kan worden gekwalificeerd als een federaal verband waardoor het daadwerkelijk een politieke Unie kan worden. De uitvoerende macht ligt bij de Europese Raad en bij de Raad, welke beslist bij QMV. Er blijven in totaal drie Raden over en de EC De wetgevende macht berust bij het EP en een nieuw op te richten «Chamber of the States», welke bestaat uit regeringen. De wetgevende functie die door de Raad wordt verricht wordt door deze kamer overgenomen.
CONV. 456/02 Tajani (EP IT) Ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid: deze ruimte kan pas worden bereikt wanneer we de gemeenschappelijke waarden hebben vastgesteld. Die waarden komen tot uitdrukking in de fundamentele rechten voor de burgers en de wegen om die rechten veilig te stellen. Daar waar de fundamentele rechten in het geding zijn, moet unanimiteit in de Raad gelden. Een Europees O.M. is onacceptabel.
CONV. 457/02⋆Michel (RV Bel.) De Vries (RV NL) en Santer (RV Lux)Beneluxmemorandum: de Unie moet beschikken over sterke gemeenschappelijke instellingen, de communautaire methode moet voorrang worden gegeven. De Benelux is geen voorstander van nieuwe instellingen, de bestaande instellingen moeten doeltreffender worden gemaakt. De rotatie voor de Raad moet behouden blijven, een voorzitterschap dat buiten de raad wordt gekozen is onaanvaardbaar.
CONV. 460/02Andreani (plv. RV FR) De plaats van cultuur in het toekomstig verdrag: bevordering en respect van de culturele diversiteit in de Unie dient een plaats te krijgen tussen de doelstellingen van de Unie in het nieuwe verdrag, zoals het tevens een plek heeft gekregen in het Handvest van de Grondrechten. Daarnaast dient deze doelstelling ook worden opgenomen in de doelstellingen van het Europees Extern optreden. Voorts moet een verwijzing worden opgenomen in de paragraaf betreffende de diensten van algemeen economisch belang en in de paragraaf inzake steunmaatregelen van de staten die verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.
CONV. 463/02 Giannakou (NP GR) Het EVDB: de omvang van het EVDB wordt bepaald door de militaire mogelijkheden van de snelle interventie macht. Deelname aan de militaire mogelijkheden dient vrijwillig te zijn. Indien men besluit mee te doen is het leveren van een bijdrage aan het EVDB verplicht, hetgeen betekent dat lidstaten verplicht kunnen worden hun bewapeningsbeleid aan te passen aan dat wat het EVDB nodig heeft. Op de lange termijn is dan een bewapeningsagentschap of bureau mogelijk. Bij het uitvoeren van crisisoperaties ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij het Politiek en Veiligheid Comité.
CONV. 464/02 16-12-2002Giannakou (NP GR) Drugsbestrijding een nieuwe doelstelling van de gedeelde bevoegdheden van de EU: gegeven het terrein is het nodig dat de bevoegdheden van de Unie op dit terrein worden versterkt door de breedte van de interventies duidelijk aan te geven.
CONV. 465/02 Duff (EP VK) Commentaar voorontwerp constitutioneel verdrag: kritiek op art. 7, 8 en 9. Er moet een strikter onderscheid komen tussen de wetgevende en uitvoerende macht. Een kompetenz- katalog is onwenselijk.
CONV. 466/02Söderman (Eu. ombudsman) Plaats van de ombudsman in het verdrag: er moet een bepaling komen omtrent de ombudsman in het nieuwe verdrag. In de meeste landen wordt het bestaan, de onafhankelijkheid en het mandaat nadrukkelijk in de grondwet geregeld
CONV. 467/02 Lamassoure (EP FR), Brok (EP DU) en Weurmeling (plv EP DU) Verklaring van nationale parlementen in de preambule van het verdrag: iedere lidstaat moet de mogelijkheid krijgen een verklaring te formuleren in de preambule. Hierdoor kunnen ze uitdrukking geven over wat ze van Europa verwachten. Alhoewel het niet juridisch bindende verklaringen zijn, helpen ze de gemeenschappelijke binding te versterken.
CONV. 468/02 Nagy (plv NP Bel) en Voggenhuber (EP O'rijk) Diensten van algemeen belang: deze diensten moeten worden opgenomen in het verdrag (doelstellingen en waarden) om o.a. een politiek signaal af te geven naar de burgers (een Europees recht op diensten van algemeen belang). Bovendien moet in het deel Beleid op andere specifieke gebieden (Titel A3) van het raamwerk een nieuwe titel worden ingevoerd: diensten van algemeen belang en diensten van algemeen economisch belang.
CONV. 469/02 Puwak (RV Roem.), Ene (plv. RV Roem)Ondersteuning mededeling van de EC over de institutionele structuur: de EC moet functioneren als onafhankelijk instituut, rekeninghoudend met democratie, transparantie en gelijkheid.
CONV. 470/02 22-12-2002 De Villepin (RV FR) en Fischer (RV DU)Economisch bestuur: er moet een betere coördinatie komen op het terrein van het economisch beleid, zeker in de Eurozone. Dit kan o.a.: – Door het versterken van de samenhang en besluitvorming in de Eurozone – Het convergeren van de belastingen en zodoende de interne markt voltooien – Enkelvoudige representatie van de Eurozone in internationale financiële instellingen.
CONV. 474/03 07/01/2003Lichtenberger c.s. Duurzaamheid en bescherming van het milieu opnemen in het verdrag: duurzaamheid en het verbeteren van de kwaliteit van het milieu hangen samen met andere beleidsterreinen van de Unie. Het integratiebeginsel dient te worden gehandhaafd. De principes die zijn aangenomen door de Aarhus Conventie dienen in het toekomstig verdrag te worden vastgelegd.
CONV. 476/03 Bruton (NP Ier) Voorstel voor de benoeming van de voorzitter van de EC: gegeven de politieke ambitie en de leidende positie die aan de EC in de toekomst toebedeeld wordt, is het niet anders dan logisch dat de president van de EC wordt gekozen. Europese burgers moeten niet alleen het gevoel, maar ook de mogelijkheid krijgen om door middel van hun stemrecht de samenstelling van de EC, alsmede de richting waarin de Unie zich voortbeweegt, te veranderen. Er moeten Europese president verkiezingen komen. De president moet niet gekozen worden door het EP, er moet een strikte scheiding zijn tussen de uitvoerende en wetgevende macht.
CONV. 478/03 Haenel (NP FR) c.s. De plaats van sport in het toekomstig verdrag: in het nieuwe verdrag moet «sport» worden opgenomen. Twee mogelijkheden daartoe worden genoemd: – een nieuw artikel in het geheel gewijd aan sport met daarin o.a. de doelstellingen waarmee de communautaire bevoegdheid kan worden bepaald – indien de eerste optie om redactionele redenen niet mogelijk is, moet sport worden genoemd op een zelfde wijze als bijvoorbeeld cultuur, gezondheid en onderwijs zullen worden vermeld.
CONV. 479/03 Beres (plv EP FR) en Hänsch (EP DU) Essentiële elementen van een Europese Grondwet: de Unie heeft een dubbele legitimiteit een Unie van Staten en een Unie van Volkeren. Solidariteit en sociale zekerheid moeten opgenomen worden als een van de beginselen van de Unie. Het Handvest dient geïncorporeerd te worden in het verdrag. Na verkiezingen van het EP moet de voorzitter van de EC door het EP gekozen worden. Nadat het EP het vertrouwen in de EC heeft opgezegd en er binnen drie maanden geen nieuwe voorzitter is gekozen, kan het EP worden ontbonden. Het voorzitterschap van de Raad moet zodanig georganiseerd worden, dat rekening gehouden wordt met de continuïteit en effectiviteit.
CONV. 480/03 Weurmeling (plv. EP DU)Verwijzing naar godsdienst in constitutioneel verdrag: de waarden van de Unie zijn gebaseerd op de waarden van zij die geloven in God als bron van waarheid. Dit moet in het verdrag opgenomen worden.
CONV. 481/03 O'Sullivan (plv EC) Bijdrage voorontwerp constitutie van de EU: het plaatsvervangend lid van de EC biedt de Conventie in deze brief het Penelope-project aan. Het conceptverdrag is niet aangenomen door de EC en moet slechts beschouwd worden als een werkdocument. Desalniettemin acht de auteur van belang dat alle Conventieleden kennis zullen nemen van het ontwerpverdrag Penelope.
CONV. 485/03 Kohout (RV Tsjechië) Nonpaper over de hervormingen van EU instellingen: zowel de Raad als het EP moeten betrokken zijn bij de benoeming van de voorzitter van de EC vasthouden aan het principe van één lidstaat – één commissaris moet behouden blijven. De EC moet zich verantwoorden in het EP. Indien het EP de EC wil ontbinden is bekrachtiging van een dergelijk voorstel nodig door de Raad. Wanneer de Raad een besluit van het EP wenst te verwerpen, moet dat nu door middel van unanimiteitsbesluitvorming. In de toekomst kan dit door middel van consensus geschieden. Dat houdt in dat 23 lidstaten voor moeten zijn. Waar besluitvorming in de Raad door QMV geschiedt, moet in het EP de co-decisie procedure gelden. Er moet een bepaling komen die ontbinding van het EP mogelijk maakt. Een subsidiariteitstoets moet door NP kunnen worden verricht (ex post). Als de helft van de NP'en bezwaren heeft zou de EC het voorstel moeten heroverwegen. Een subsidiariteittoets ex ante door het HvJ moet ook tot de mogelijkheden behoren van NP'en. De Hoge Vertegenwoordiger moet deel uitmaken van de EC hij krijgt het recht van initiatief in GBVB zaken. Hij is vice- voorzitter van de EC. Er hoeft geen vaste voorzitter van de Raad te komen, maar een team van voorzitters,. Ieder vakraad heeft dan een andere voorzitter.
CONV. 486/03 Paciotti (plv EP IT) Het voorzitterschap van de Unie en haar instellingen: er moet een vaste voorzitter komen van de EC die door zowel de Raad als het EP wordt benoemd. De Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders moet een echte instelling worden. Het voorzitterschap van deze Raad kan rouleren.
CONV. 487/03 Duff (EP VK) c.s. Hoofdonderdelen van de institutionele hervorming: de raad: – besluitvorming d.m.v. QMV. Indien de Raad bezig is met wetgeving dient dat in het openbaarheid te geschieden. Het parlement: – standaard moet de co-decisie procedure gelden. Verkiezingen moeten via een Europese kieslijst plaatsvinden.
CONV. 488/03 Severin (plv NP Roem.) Institutionele hervormingen: Europa moet zich ontwikkelen in de richting van een federale staat, waarbij er een strikte scheiding moet komen tussen de drie machten waardoor «checks and balances» op communautair niveau gewaarborgd is. Verdeling van macht moet als volgt: – uitvoerend bij de EC en de Uitvoerende Raad/ Coordinatieraad – wetgevend bij het EP en de Wetgevende Raad – rechtspraak bij een systeem van Europese rechtbanken en een nieuw Europees Constitutioneel Hof. De Raad wordt opgesplitst in een executieve en een wetgevende afdeling, waarbij de eerste wordt gevormd door de Staatshoofden en Regeringsleiders (de Europese Raad). De Coördinatieraad wordt gevormd door de ministers van Europese Zaken. De Wetgevende Raad is een soort Senaat, gevormd door persoonlijke vertegenwoordigers van Staatshoofden Het EP moet direct worden gekozen van in een systeem van Europese kiesdistricten Zij moet ook over het recht van initiatief beschikken. Een Congres van Europese Volkeren moet worden opgericht. Het Congres zal moet waken en besluiten over de toekomst van de Unie, ook zal het de voorzitter van de EC moeten benoemen. Het moet dezelfde structuur als de Conventie krijgen.
CONV. 489/03⋆⋆De Villepin (RV Fr) en Fischer (RV DU)Institutionele architectuur van de Unie: hervorming van de instellingen moet duidelijkheid, legitimatie en efficiëntie tot gevolg hebben. Het Handvest van de Grondrechten moet worden opgenomen zodat de burger zich kan identificeren aan de waarden van de Unie. De Europese Raad, taken worden: – samen met de EC het vastleggen van politieke en strategische doelstellingen en – algemene richtlijnen en principes van het GBVB – Het benoemen, door middel van QMV, van de voorzitter voor de zuur van vijf jaar of voor de duur van 2½ jaar met de mogelijkheid tot herbenoeming. De voorzitter van de Raad heeft twee hoofdtaken, ten eerste moet hij de Europese Raad voorbereiden en voorzitten, ten twee vertegenwoordigt hij de Unie naar buiten, rekeninghoudend met de bevoegdheden van de voorzitter van de EC De Commissie: – moet beschikken over de instrumenten die het mogelijk maken dat ze effectief kan toezien op de naleving van het gemeenschapsrecht. Op economisch gebied moet zij het stabiliteitspact goed bewaken. – De voorzitter wordt gekozen, na EP-verkiezingen, door het EP en de Europese Raad. – De voorzitter stelt de EC samen en de voltallige EC behoeft goedkeurig van het EP en de Europese Raad.Het EP is medewetgever en daar waar er in de Raad bij QMV wordt besloten dient het EP bij co-decisie te mede te beslissen. De rol die het EP speelt in de begrotingsprocedure moet worden verbeterd, zodat het over de alle inkomsten en uitgaven kan meebeslissen. De Raad: – Moet een grotere rol, in de uitvoering, in JBZ en in GBVB zaken spelen – Besluitvorming door QMV, hetgeen transparant moet geschieden en alle documenten openbaar dienen te worden gemaakt.
  – Het voorzitterschap van de vakraden varieert. Zo wordt de voorzitter van de Ecofinraad en de voorzitter van de JBZ-raad gekozen uit een van de ministers voor de periode van twee jaren. De Algemene Raad wordt voor gezeten door de Secretaris- Generaal en de Buitenlandraad door de Europese Commissaris voor Externe Betrekkingen.Het laatstgenoemde ambt ontstaat door het samenvoegen van de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissaris voor Externe Betrekkingen. Hij heeft het initiatiefrecht op GBVB -gebied NP'en kunnen een brug vormen tussen de burgers en de Unie, ze moeten daarom een rolspelen in het Europese proces door de subsidiariteitcontrole uit te oefenen..
CONV. 490/03 Hjelm-Wallen (RV Zweden), Tiilikainen (RV Finland) en Roche (RV Ier) Een constitutioneel verdrag; openheid en goed bestuur van de instellingen: een voorwaarde van democratie is dat burgers invloed kunnen uitoefenen op het beleid. De werking van het huidige art. 255 VEG (welke toegang verschaft tot documenten) moet worden verbeterd. Een regeling betreffende «goed bestuur», zoals voorgesteld door WGV, dient ook opgenomen te worden in het verdrag.
CONV. 491/03 Timmermans (NP NL) De toekomst van het Europees statistisch systeem: Europa kan niet democratisch functioneren zonder objectieve en vergelijkbare statistieken. Het verkrijgen van communautaire statistische gegevens is iets dat onder de bevoegdheid van de Unie valt, hetgeen moet worden neergelegd in titel III, Bevoegdheden en Optreden van de Unie, van het voorontwerpverdrag
CONV. 492/03 Zielenpiet (NP Slovenië)De kwestie van het voorzitterschap in de Unie: er dreigt een patstelling te ontstaan tussen de voor- en tegenstanders van een vaste voorzitter van de Unie. Een compromis zou kunnen zijn dat er een voorzitter wordt benoemd door de Europese Raad met een bevoorrechte positie op extern terrein. Hij wordt de hoogste vertegenwoordiger van de Unie op dit gebied. Intern handelend zal hij rekening moeten houden met het roulerend voorzitterschap van de Raad, dat gehandhaafd blijft.
CONV. 493/03 Valchev (NP Bulg) Bijdrage aan het debat over het functioneren van de instellingen: in een Unie met 27 lidstaten is het roulerend voorzitterschap wellicht niet in staat om te voldoen aan het aantal taken en uitdagingen, echter dit is het beste systeem om de lidstaten het idee te geven dat ze invloed hebben op Europese aangelegenheden. Het roulerend voorzitterschap moet op één of ander wijze gehandhaafd te blijven
CONV. 494/03 Comité van de Regio's (waarnemers) Reactie Raamwerk: – Respect voor regionale en locale identiteiten moet worden opgenomen in het constitutionele verdrag (art. 1 en art. 2 raamwerk) – Het Handvest van Grondrechten moet in het verdrag worden opgenomen (ofwel in geheel ofwel middels een protocol) – Aan de bevoegdheden en het optreden van de Unie moet consultatie en samenwerking tussen alle overheidsniveaus worden toegevoegd (art. 7 raamwerk). Daarnaast moet de rol van het COREG in de prelegislatieve fase worden erkend. – Het COREG moet net als de NP-en toegang krijgen tot het Hof bij niet inachtname van het subsidiariteitsbeginsel.- – In de co-decisieprocedure moet het principe van consultatie van het COREG worden opgenomen en de verplichting tot motivatie indien het advies van het COREG niet wordt gevolgd.
CONV. 495/03 20-01-2003 Teufel (NP DU)Freiburg ontwerp Europees Constitutioneel Verdrag: dit voorstel ontwerp verdrag is het resultaat van een academische Duits-Franse werkgroep. Het bestaat uit twee delen: een constitutioneel deel en een deel waarin de beleidsterreinen zijn opgenomen. Nadruk, door de werkgroep, is gelegd op zaken die tijdens de Europese Raad in Nice en Laken extra aandacht kregen. Dit zijn: – Goede bevoegdheidsafbakening tussen de Unie en de lidstaten – Bescherming van mensenrechten – Vereenvoudiging van de verdragen – Hervorming van de institutionele structuur, waarbij er rekening wordt gehouden met de rol van de NP'en
CONV. 496/03Roche (RV Ier) Benoeming van de voorzitter van de Commissie: aanstellen van de voorzitter van de EC door het verdrag van Nice heeft de volgende kenmerken: – De Raad vervult de hoofdrol – Door QMV kan er een EC worden benoemd die niet door alle lidstaten wordt gesteund – Rol van het EP is passief, slechts bevestigen van de voorstellen van de Raad – De voorzitter en de overige leden worden in verschillende rondes benoemd, maar de EC wordt in zijn geheel aangesteld. Voorstellen voor verandering: er is een brede consensus over het feit dat de EC haar legitimatie krijgt van zowel het EP als de lidstaten, er moet een systeem komen die met deze legitimatie rekening houdt. De oprichting van een Kiescollege, puur en alleen voor het kiezen van de voorzitter van de EC, kan aan deze eis tegemoet komen. In het Kiescollege is een rol weggelegd voor zowel het EP als de NP'en.
CONV. 497/03 ECOSOC (waarnemers) Twee voorstellen voor het constitutioneel verdrag van de Unie: voorstel over hoe art. 23 (raadgevende organen van de Unie) en art. 34 (participerende democratie) moet komen uit te zien. In art. 23 moet een lid komen over het ECOSOC en een ander lid dat moet gaan over de Comité van de Regio's. In art. 34 moet een bepaling komen over «civil dialogue» en een bepaling over «social dialogue».
CONV 498/03 L.Michel (RV Belg), P. Andreani (plv RV Fr)Diensten van Algemeen belang: Deze diensten zijn van fundamenteel belang voor het Europese model en moeten derhalve worden opgenomen in de doelstellingen van de EU. Voorts moet in de bevoegdhedentitel van het verdrag een apart artikel inzake deze diensten worden opgenomen met daarin mogelijkheden tot optreden, een lijst met doelstellingen en middelen tot financiering.
CONV. 499/03Voggenhuber (EP O'rijk) De eenheid van Europa: dit is een ontwerp constitutioneel verdrag, met de volgende titels, die mogelijk opgenomen zouden kunnen worden: 1 De eenheid van Europa: hierin staat dat de constitutie een eenheid creëert welke welke geen federaal verband is, over rechtspersoonlijkheid beschikt en over één systeem van instellingen en procedures. 2 Een ruimte van vrijheid: de Unie respecteert de fundamentele rechten en vrijheden. Het Handvest van Grondrechten moet worden opgenomen in dit deel van de constitutie. 3 Democratie: gebaseerd op een republikeins model, waarbij er met name rekening wordt gehouden met de autonome positie van lokale overheden. Wetgeving komt tot stand door samenwerking tussen het EP en een Wetgevende Raad. Waarbij het EP, naast de EC, ook het recht van initiatief heeft en de co-decisie procedure gehanteerd wordt. De Wetgevende Raad besluit bij QMV, wordt de «Tweede Kamer» inzake wetgeving, gevormd door de bestaande Algemene Raad. De EC, die de uitvoerende macht is, is verantwoording schuldig aan het EP. De voorzitter van de EC wordt gekozen door het EP. Het HvJ wordt het constitutionele Hof van de Unie, en krijgt de mogelijkheid op een subsidiariteittoets te verrichten. 4 Ruimte van sociale zekerheid, rechtvaardigheid en solidariteit: volledige werkgelegenheid moet een van de doelstellingen van de Unie worden 5 Ruimte van welvaart en duurzame ontwikkeling: duurzame ontwikkeling, bescherming van het milieu, behoud van natuurlijk erfgoed en de bescherming van dieren moeten waarden worden die door de Unie bescherming genieten 6 Ruimte van interne veiligheid, vrijheid en rechtvaardigheid: dit wordt gecommunautariseerd, waaronder ook het Europol verdrag. 7 Vrede: ontwikkeling van GBVB, ook moet de Unie ernaar streven tot het verkrijgen van een permanente zetels in de VN Veiligheidsraad.
CONV. 500/03 Lekberg (NP Zweden) Verkiezing van de voorzitter van de EC door NP'en: de legitimiteit van de EC neemt toe als de voorzitter gekozen is door de NP'en, immers de democratische legitimatie van de EC neemt toe. Procedure moet als volgt zijn: De raad nomineert drie of vier kandidaten, daarna organiseert het EP hoorzittingen met de kandidaten. Na de hoorzittingen stem het EP over de kandidaten waardoor duidelijk wordt welke de meeste voorkeur geniet. Daarna stemmen de NP'en over de kandidaten en hij die het hoogst aantal stemmen heeft verkregen, wordt voorzitter van de EC
CONV. 501/03 Fontelles (NP SP) Laten we God hier buiten laten: de integratie is tot nu toe een politiek proces geweest, gebaseerd op secularisering. Er is in het verdrag geen verwijzing te vinden naar de godsdienstlijke waarden. Dat is niet zonder reden, gezien de godsdienstoorlogen die vroeger in Europa hebben geheerst. Een verwijzing naar God moet derhalve achterwege blijven.
CONV. 503/03 Haenel (NP FR) c.s. De rol van NP'en: naarmate de rol die NP'en spelen toe neemt, zal de Unie meer democratisch worden en dichter bij de burgers komen te staan. De rol van NP'en moet zijn: – Controleren van nationale regeringen. Om de controle effectief te laten verlopen moeten de NP'en samenwerken, dat doen de regeringen ook in de Raad – Is onmisbaar in het verankeren van Europa in de lidstaten. – Er is een grote overlapping op de terreinen waar de Unie en de lidstaten bevoegd zijn. Europese zeken zijn geen buitenlandse zaken meer, zo spelen de NP'en een rol daar waar Europese regelgeving op nationaal niveau moet worden geïmplementeerd Deze verantwoordelijkheid moeten de NP'en nadrukkelijk nemen. \ Zo kan een hervormd COSAC worden gebuikt als interparlementair forum waar van gedachten gewisseld kan worden.
CONV. 505/03Söderman (Eu. Ombudsman) Het functioneren van de instellingen: rekening moet worden gehouden hoe de burgers aankijken naar de wijze waarop de instellingen functioneren: – Openheid: burgers vinden nog steeds dat de instellingen in beslotenheid functioneren – Goed bestuur: het functioneren van de instellingen vinden burgers nog te bureaucratisch – Rechtsstaat: het functioneren van de instellingen moet conform de rechtsstaat geschieden met respect voor de fundamentele grondrechten.
CONV. 506/03 Duhamel (EP FR)Benoeming van de voorzitter van de EC: Drie argumenten voor het verkiezen van de EC-voorzitter door het EP: – een gekozen voorzitter heeft meer legitimiteit – het waarborgt het politieke pluralisme van de EC – het bevordert het democratisch gehalte van de EU In het verdrag moet de verkiezingsmethode worden vastgelegd; voorbeeld daarbij is de methode die gebruikt wordt in Zweden bij het kiezen van de premier. De Europese Raad dient de aanstelling te bevestigen.
CONV. 507/03⋆Lamassoure (EP FR) Het evenwicht in de instellingen: De auteur komt met meerdere voorstellen teneinde de institutionele balans te behouden en de Unie dichter bij de burger te brengen: De burgers: een uniform, direct verkiezingssysteem voor de verkiezingen van het EP; de EC-voorzitter moet verkozen worden door het EP middels een gewone meerderheid, elke Europese partij kiest een lijsttrekker die tevens kandidaat is voor de functie van EC-voorzitter; invoeren van een Europees referendum tezamen met het recht van petitie. Deze hervormingen zijn noodzakelijk om de reeds voorgenomen referenda in de (kandidaat-)lidstaten positief te doen uitvallen. Verhouding kleine, middelgrote en grote lidstaten: Indien het EP een gelijke wetgevende macht krijgt als de Raad, dan kunnen de verhoudingen tussen de verschillende lidstaten worden gemeten in termen van zowel het EP als de Raad i.p.v. de huidige situatie waarin slechts de verhoudingen in de Raad tellen. In een uitgebreide Unie zullen bovendien de huidige verhoudingen in de Raad worden omgedraaid: de kleinen lidstaten zullen oververtegenwoordigd zijn. Voor de toekomst komt de auteur met 2 opties: a) de samenstelling van het EP wordt veranderd en proportioneel gemaakt aan de bevolkingspercentages van de lidstaten. In dat geval kunnen de stemwegingen in de Raad worden afgeschaft: een besluit vertegenwoordigt automatisch een meerderheid van de bevolking (EP) en een meerderheid van de lidstaten (Raad). b) Er worden geen wijzigingen aangebracht in de samenstelling van het EP. In dat geval blijven de kleine lidstaten oververtegenwoordigd en is een bepaalde stemmenweging in de Raad een noodzaak. De eerste optie is de gemakkelijkste en meest effectieve. Europese Commissie: de EC-voorzitter moet zelf zijn eigen EC samenstellen, een bevestiging van die samenstelling moet komen van de ER middels een eenvoudige dubbele meerderheid of een QMV. (Europese) Raad: Een Europese president is geen optie, de EU heeft reeds een collectieve president, de ER. De ER zal i.p.v. de EC boven de partijen staan, derhalve zal er sprake zijn van een duale onafhankelijkheid om de Europese belangen te behartigen. Een Europese Minister van BZ is een goed voorstel (conclusies WG Extern optreden). N.a.v. onder andere het Benelux-memorandum mag geconcludeerd worden dat een «multi-voorzitterschap» van de Unie meer kans van slagen zal hebben dan het behoud van het huidige roterende voorzitterschap. Betrokkenheid van de NPen is zeer gewenst, met name bij de coördinatie van beleidsterreinen die onder de nationale verantwoordelijkheid vallen, zoals belasting en begroting.
CONV. 509/03 Kiljunen (NP Fin.), Vanhanen (NP Fin), Korhonen (plv. NP Fin) en Helle (plv NP Fin) Standpunt van Finland (Fins Parlement): doelstellingen voor de Conventie: – De positie van het Finse parlement, inzake Europese regelgeving, mag niet verzwakt worden. – Het verdrag moet de bevoegdheden van het Unie duidelijk afbakenen – Gebruik van de open-coördinatiemethode moet tot een minimum beperkt blijven. In plaats daarvan moeten procedures komen die onderhevig zijn aan democratische controle. Rol instellingen: De Europese Raad is een aparte instelling die tot taak heeft het stimuleren en het vastleggen van de politieke beleidslijnen. QMV past niet in deze rol die de Europese Raad vervult. Het voorstel omtrent het voorzitterschap zoals door de Franse en Duitse regering gedaan, verdient niet de voorkeur. De voorzitter zou namelijk dan ook de autoriteit moeten hebben om, namens de grote lidstaten en namens de lidstaten die permanent lid zijn van de VN Veiligheidsraad en die nucleaire wapens bezitten, te spreken. Dat zal niet snel gebeuren. Het roulerend voorzitterschap is niet de oorzaak van het moeilijk operen van de Raad. De oorzaak is gelegen in politieke onwil. De Raad moet meer wetgevende bevoegdheden krijgen, QMV moet leidend worden. Voorzitterschap kan roulerend blijven maar moet terug naar de originele betekenis namelijk slechts het voorzitten van de Raad. De verschillende programma's die bij het voorzitterschap worden geïntroduceerd moeten vervangen worden door lange- termijnprogramma's. Wat betreffend de samenstelling van de EC geldt dat elk voorstel dat de effectiviteit vergroot aanvaardbaar is, mits rekening wordt gehouden met de gelijkheid van de lidstaten.
CONV. 510/03 Caspar (NP O'rijk)Met behulp van een aantal andere Conventie stukken en werkgroep verslagen, komt auteur met een voorstel voor twee titels Titel 1 – definitie en doelstellingen van de Unie Titel 2 bevat de waarden waarop de Unie is gebaseerd terwijl titel 3 de doelstellingen en activiteiten van de Unie bevat.
CONV. 512/03 Bruton (NP Ier) en Carey (plv NP Ier) Bijdrage aan de Conventie: op dit moment hebben Ierse leden van het EP het recht om het woord te voeren in het Ierse Parlement, andersom moet dat ook het geval worden, zodat leden van NP'en het recht krijgen het woord te voeren in het EP.
CONV. 513/03 ECOSOC Comité (waarnemers)Economische bestuur in de EU: De Ecosoc geeft een uitgebreide analyse van de totstandkoming van het economisch beleid in de EU en doet enkele aanbevelingen ter verbetering hiervan: – de EC dienst niet slechts een inventarisatie te geven van de verschillende procedures voor de economische politiek op communautair niveau, maar moet tevens bereid zijn tot een kritische evaluatie en dient te zoeken naar mogelijkheden ter vereenvoudiging en verbetering van haar effectiviteit op dit beleidsterrein.
  – Een expertgroep moet bijeen worden geroepen teneinde het vraagstuk van het economisch bestuur binnen de context van de Conventie en de daarop volgende IGC te bestuderen. – Ook moet een onafhankelijke groep experts worden samengebracht om de ontwikkelingen binnen het economisch bestuur te evalueren en met goede voorstellen ter verbetering daarvan te komen. Deze groep zal hiermee tevens het publieke debat kunnen stimuleren. – Uit het verdrag moet beter naar voren komen dat het economisch bestuur een belangrijk beleidsterrein is waarmee o.a. de doelstellingen van de EU gerealiseerd kunnen worden. \ In de bijdrage volgen voorts een x-aantal concrete tekstvoorstellen voor de artikelen uit de concept grondwet van het Praesidium teneinde de hierboven genoemde aanbevelingen te realiseren.
CONV. 514/03Tiilikainen (RV Finland), Peltomäki (plv RV Finland) De toekomst van de EU en het werk van de Conventie: Conv. 509/03 geeft het standpunt weer van het Finse parlement. Dit stuk geeft de positie weer van de Finse regering. : – Omtrent de institutionele hervormingen: doelstelling voor Finland is het behouden van de unieke structuur van de Unie, waarbij de Unie wordt gezien als een verband van lidstaten en burgers. De bestaande instellingen dienen te worden versterkt, in plaats van het oprichten van nieuwe instellingen. – De Raad: besluitvorming moet plaatsvinden bij «dubbele gewone meerderheid». In GBVB zaken kan QMV gebruikt worden, dat moet echter per casus beoordeeld worden. Het roulerend voorzitterschap moet blijven bestaan voor de Europese Raad, de Algemene Raad en Coreper Voor het voorzitterschap van de vakraden kan een ander systeem komen. Het samenvoegen van de HV en de Commissaris voor Externe Betrekkingen in één ambt is mogelijk, echter het recht van initiatief die hij bezit moet duidelijk omschreven worden zodat er geen inbreuk kan worden gemaakt op het recht van initiatief van de EC – De EC: moet het recht van initiatief behouden in zaken die vallen onder pijler I.. In zaken die vallen onder pijler II en III moet het recht van initiatief van de EC uitgebreid worden. Er kan een ander systeem komen met betrekking tot de benoeming van de leden van de EC Ongeacht welk systeem er komt mag dat niet tot gevolg hebben dat de operationele werkwijze van de EC in gevaar komt. – Het EP: positie moet versterkt worden wanneer het om wetgeving gaat, dat betekent dat de co-decisie procedure vaker toegepast moet worden, dit moet wel van geval tot geval bekeken worden. Harmonisering van de verkiezingsprocedure, overeenkomstig het voorstel van de EC, kan rekenen op steun van Finland, echter het introduceren van een Europese kieslijst niet. – Het HvJ: jurisdictie moet uitgebreid worden naar JBZ zaken, echter art.35 lid 2 VEU moet hiervan uitgesloten blijven. Op GBVB gebied kan bevoegdheid voor het HVJ om te toetsen komen, dat moet in ieder geval in zaken voorzien in art. 300 lid 6 VEG.
CONV. 515/03 28-01-2003Hjelm-wallén (RV Zweden), kiljunen (NP Finland), Kristensen (NP DK), Lekberg (NP Zweden) en Thorning- Schmidt (plv EP DK)Het recht van vakbonden op grensoverschrijdende acties en het waarborgen van diensten van algemeen belang in het belang van de verzorgingmaatschappij: Globalisering heeft het mogelijk gemaakt dat werkgevers niet meer gebonden zijn aan nationale grenzen. Ze kunnen vrijelijk hun kapitaal en productiemiddelen verplaatsen van land naar land. Dit heeft werknemers benadeeld; de sociale balans die voorheen binnen de nationale grenzen bestond, is verstoord. Dit moet gecorrigeerd worden. Dat kan door werknemers de mogelijkheid te geven om grensoverschrijdende acties te organiseren. Dit kunnen steunbetuigingen zijn aan collegae in een lidstaat. Diensten van algemeen belang: deze diensten behoren traditioneel tot het publieke domein, die door de staat gecontroleerd worden. Uitdaging is ervoor te waken dat de liberalisering geen sociaal verval tot gevolg heeft. Uitgangspunt moet zijn dat ieder burger toegang heeft tot deze diensten, ongeacht de sociale status en verblijfplaats.
CONV. 517/03 Resoluties van het EP ingezonden door Méndez De Vigo y Montojo (EP SP) Rol van regionale en lokale overheden en de typologie van besluiten en de hiërarchie van normen in de EU: De rol van de regionale en lokale overheden moet door de Europese grondwet worden erkend. Ook de implementatie en toepassing van het subsidiariteitsbeginsel moet duidelijk worden omschreven. Het EP steunt het voorstel van COREG om in het constitutioneel verdrag een Europees Handvest van het lokale zelfbestuur op te nemen als onderdeel van de communautaire verworvenheden.Regionale en lokale overheden moeten de mogelijkheid krijgen, indien er in hun ogen sprake is van een schending van het subsidiariteitsbeginsel, een klacht in te dienen bij het HvJ. Deze mogelijkheid moet ook worden toegekend aan het COREG. Wat betreft de typologie en de hiërarchie van besluiten beveelt het EP aan om met een geheel vernieuwde typologie te komen, gebaseerd op drie beginselen het eerste beginsel is dat van vereenvoudiging. Dat houdt in de afschaffing van het dubbele assortiment van rechtsinstrumenten waarin het VEU respectievelijk VEG voorzien. Het vervangen van titels V en VI VEU door communautaire procedures, waarbij het recht van initiatief bij de EC ligt. Het tweede beginsel is dat van specialisatie, gebaseerd op de regel «één besluit, één procedure, één naam». De invoering houdt in een classificatie naar functie; constitutioneel, wetgevend en uitvoerend. Het derde beginsel is dat van democratisering, hetgeen inhoudt dat de hervorming van de juridische nomenclatuur niet binnen het gevestigde recht haar beslag moet krijgen, maar een belangrijke democratische vooruitgang moet inhouden.
  Er moeten drie categorieën van normatieve besluiten komen, elk met relatief homogene goedkeuringsprocedures: – Het constitutioneel deel: één tekst bestaand uit twee delen; deel A is de grondwet en deel B, deze omvat alle bepalingen die alle huidige verdragsbepalingen die niet in deel A zijn opgenomen en die niet komen te vervallen. Procedure ter herziening van de verdragen moet worden gewijzigd ter consolidering van de democratische vooruitgang. De Europese Raad komt met een ontwerpamendement op het constitutioneel verdrag, die wordt opgesteld door een Conventie, opgericht naar het huidige model, moet goedkeuren. Zou de Europese Raad wijzigingen willen aanbrengen in de hem voorgelegde tekst, dan zouden de voorgestelde amendementen aan de Conventie ter goedkeuring moeten worden voorgelegd. – Het wetgevende deel: het gaat dan om de volgende zaken; een «wet», welke verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing is. De «kaderwet» die de lidstaten verbindt ten aanzien van de te bereiken resultaten, de «organieke wet» waarin bepalingen zijn opgenomen die nodig zijn voor de goede werking van de instellingen en «financiële wetten». Deze laatste bestaat uit twee besluiten; een wet die de financiële vooruitzichten van de Unie voor vijf jaren vastlegt en de jaarlijkse begroting.. Wetten en kaderwetten moeten volgens de medebeslissingprocedure, art. 251 VEG, worden vastgesteld. Vereenvoudiging en verduidelijking van dit artikel is gewenst. Organieke wetten moeten volgens de volgende procedure worden vastgesteld: de EC kan van haar recht van initiatief gebruik maken na een uitdrukkelijk verzoek van de Europese Raad. De organieke wetten worden vastgesteld bij versterkte gekwalificeerde meerderheid, in zowel het EP als de Raad. Het definitieve besluit wordt door de Europese Raad vastgesteld. Financiële wetten moeten met behulp van de medebeslissingsprocedure, worden vastgelegd. Hiërarchie organieke wetten moeten in overeenstemming zijn met de Grondwet. Wetten, kaderwetten en financiële wetten moeten in overeenstemming zijn met de Grondwet en de organieke wetten. – Het uitvoerend deel: bestaan uit twee verschillende. De eerste zijn uitvoeringsbepalingen van wetgevende en budgettaire besluiten. Ze bevatten geen aanvullende rechtsnormen. De tweede zijn gedelegeerde verordeningen die overeenkomstig de wet en binnen de daardoor gestelde grenzen regels bevatten ter aanvulling van de normen die door de wetgever zijn vastgesteld. Procedure tot vaststelling: de aan de EC gedelegeerde uitvoeringsmaatregel moet worden voorgelegd aan de Raad en het EP. Indien de Raad met QMV of het EP binnen drie maanden bezwaar maken tegen een maatregel, wordt de betrokken maatregel onderworpen aan de wetgevingsprocedure.
CONV. 520/03 COREG (waarnemers)De rol van regionale en lokale overheden: versterken van de democratische legitimatie van de Unie betekent dat, de participatie van regionale en lokale overheden in de besluitvorming, de voorbereiding en de implementatie van Europees beleid, moet toenemen. Regionale en lokale overheden moeten de mogelijkheid hebben om naleving van het subsidiariteitsbeginsel voor het HvJ af te dwingen. Het constitutioneel verdrag moet als onderdeel van het acquis, het Europees Handvest vaar lokaal zelfbestuur opnemen. Er moet een mechanisme komen die het mogelijk maakt dat, indien consultatie van het COREG had moeten plaatsvinden en consultatie achterwege is gebleven, het COREG naar het HvJ kan stappen om zodoende de maatregels in te trekken. Het COREG moet in de toekomst tot een instelling worden omgevormd
CONV. 521/03 Tiilikainen (RV Finland) Het instellen van nieuwe elites versterkt niet de legitimiteit noch de effectiviteit van de EU: Het democratisch gehalte van Europese besluitvorming kan verbeterd worden door: – een Europa-breed politiek debat, waarbij men niet gebonden is aan de instellingen -het vaker toepassen van de co-decisie procedure -wetgevings activiteiten van de Raad openstellen voor het publiek er moet een beter verantwoordingsplicht komen van de EC naar het EP
CONV. 524/03 Duff (EP VK) en Dini (NP IT)Voorstel voor een verenigd voorzitterschap: er is brede consensus voor het samenvoegen van de functie van HV en Commissaris Externe Betrekkingen. Hij zal alleen in een moeilijke positie komen te verkeren als hij twee verschillende presidenten heeft, namelijk één in de Raad en één in de EC. Dezelfde logica die is gevolgd tot het komen van één vertegenwoordiger van het buitenlandbeleid, die zowel zitting heeft in de Raad als in de EC, moet leiden tot één voorzitter die zowel de Raad als de EC voorzit. Deze voorzitter heeft een dubbele legitimatie nodig, namelijk van de Raad als het EP. Er zijn twee mogelijke manieren waarop de voorzitter gekozen kan worden: – door de Europese Raad, besluitvorming door QMV, gebaseerd op EP-verkiezingen, komt met een kandidaat. Hij kan door het EP vervolgens benoemd of afgewezen worden. – De tweede manier is dat na EP-verkiezingen, de lidstaten een aantal kandidaten naar voren schuiven. Een Kiescollege, bestaand uit EP'ers en NP'ers, kiest de voorzitter. Verder moet er een strikt onderscheid komen tussen de Wetgevende Raad en de Uitvoerende Raad.
CONV. 525/03 31/01/2003 MacCormick (plv EP VK) Staatloze naties en het debat over de regio's: in een aantal landen in Europa zijn er een aantal staten in staten die geen soevereiniteit bezitten, zoals Wales, Catalonie, Vlaanderen. Hun juridische entiteit vloeit voort uit de constitutionele orde waartoe zij behoren. De landen die deel zullen gaan nemen na de uitbreiding hebben in het verleden ook tot een groter geheel behoort. Er moet meer rekening worden gehouden met sommige van deze regio's. Sommige spelen namelijk een meer autonome rol in wetgevingsproces en zijn veelal ook belast met de uitvoering van wetgeving.
Naar boven