Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28473 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | 28473 nr. 10 |
Vastgesteld 28 mei 2003
De vaste commissie voor Europese Zaken1 heeft de regering een aantal vragen voorgelegd over de ontwerpartikelen van het ontwerp-Constitutioneel Verdrag, ingediend door het Praesidium van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie, inzake de instellingen (ontwerpartikelen voor titel IV, Deel I (artikel 14 tot en met 23) alsmede inzake het externe beleid van de Unie (ontwerpartikelen voor titel V, Deel I (artikel 29 en 30) en titel B, Deel II (artikel 1 tot en met 36) en Titel IV: de instellingen van de Unie (ontwerpartikelen 31, Deel I en 1–23 Deel II) (brief EU03-94).
De regering heeft de vragen beantwoord bij brief van 27 mei 2003.
Vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
Antwoorden op de schriftelijke kamervragen van de vaste commissie voor Europese Zaken over de ontwerpartikelen van het ontwerp-Constitutioneel Verdrag, ingediend door het Praesidium van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie, inzake de instellingen (ontwerpartikelen voor titel IV, Deel I (artikel 14 tot en met 23) alsmede inzake het externe beleid van de Unie (ontwerpartikelen voor titel V, Deel I (artikel 29 en 30) en titel B, Deel II (artikel 1 tot en met 36).
TITEL IV: DE INSTELLINGEN VAN DE UNIE (ONTWERPARTIKELEN 31, DEEL I EN 1–23 DEEL II)
De leden van de Groen Links-fractie vragen of er in de ontwerp artikelen voor de EU Grondwet artikelen staan die, gelet op artikel 91, derde lid van de Nederlandse Grondwet, afwijken van de Nederlandse Grondwet en of er artikelen zijn die in bepaalde gevallen tot afwijken van de Nederlandse Grondwet noodzaken? Indien dit het geval is, vragen deze leden de regering aan te geven welke artikelen dit zouden zijn en waarom?
De regering wijst erop dat het ontwerp-Constitutioneel Verdrag van de EU belangrijke bepalingen bevat over het constitutionele bestel van de Europese Unie. Specifieke onderwerpen als de verdeling van bevoegdheden, de rol van nationale parlementen en fundamentele rechten zijn er in terug te vinden. Dit Constitutionele Verdrag heeft mogelijk ook consequenties voor ons constitutionele recht. Bij de voorbereiding van de wet tot goedkeuring van het Constitutioneel Verdrag zal dan ook nauwgezet moeten worden bekeken of het Constitutioneel Verdrag, zoals het dan voorligt, bepalingen bevat die mogelijk afwijken van de Grondwet. Mocht dit het geval zijn, dan zal uiteraard worden voorgesteld om de procedure van artikel 91, derde lid, van de Grondwet te volgen. Thans wil de regering hier nog niet op vooruitlopen, aangezien de tekst van het Constitutioneel Verdrag, dat de Conventie zal aanbieden aan de Europese Raad van Thessaloniki, nog niet definitief is vastgesteld.
Artikel 14 (institutioneel kader)
De leden van de CDA-fractie vragen of de Europese Raad een zwaarder accent zal krijgen nu zij als een instelling genoemd wordt. Ook vragen zij of daarmee de nadruk meer zal komen te liggen op de intergouvernementele samenwerking, aangezien consensus als hoofdregel geldt voor besluitvorming binnen de Europese Raad. In de tweede plaats vragen de leden van de CDA-fractie of hiermee niet een aparte bureaucratie voor de Europese Raad zal worden opgetuigd, die los zal komen te staan van de rest van het raadssecretariaat.
De regering deelt deze zorgen en heeft daarom met een Benelux-amendement voorgesteld de Europese Raad niet als instelling in het verdrag op te nemen.
Artikel 15 (Europees Parlement)
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewoordingen van artikel 15 inzake de benoeming door het Europees Parlement van de voorzitter van de Commissie meer ruimte geven aan het Europees Parlement dan de tekst van artikel 18 bis, lid 1. Verder vragen deze leden of in dit artikel geen bepalingen over de vestigingsplaats van het Europees Parlement moeten worden opgenomen.
De regering heeft met een Benelux amendement duidelijk voorgesteld dat de Voorzitter van de Commissie door het Europees Parlement wordt gekozen. Geen amendement is ingediend dat betrekking heeft op de vestigingsplaats van het Europees Parlement.
De leden van de Groen Links-fractie vragen of artikel 15, lid 2 ruimte biedt om een deel van de zetels in het Europees Parlement te verdelen via grensoverschrijdende kieslijsten. Ook willen deze leden weten of de regering het wenselijk acht dat kandidaat-voorzitters van de Europese Commissie zich aan het hoofd van een Europese kieslijst kunnen presenteren aan alle Europese kiezers.
De regering is van mening dat artikel 15 de verkiezing van zetels in het Europees Parlement via grensoverschrijdende kieslijsten niet uitsluit. Ook de Benelux-amendementen inzake het Europees Parlement doen dit niet. Verder heeft de regering in een Benelux-amendement bepaald dat de voorzitter van de Commissie door het Europees Parlement dient te worden gekozen. Het amendement gaat niet in op de procedure, maar het ligt uit oogpunt van scheiding der machten en transparantie meer in de rede dat Europese kieslijsten alleen dienen voor de verkiezing van leden van het Europees Parlement en dat eventuele kandidaat voorzitters van de Commissie zich op andere wijze presenteren.
De leden van de SGP-fractie vragen een oordeel over het terugbrengen van het uiteindelijke zeteltal van het Europees Parlement van 736 naar 700. De leden van de VVD fractie vragen wat de inkrimping van het aantal leden van het Europees Parlement tot maximaal 700 voor het aantal per lidstaat betekent. Moet dit volledig nieuw onderhandeld worden?
De regering heeft in een Benelux amendement voorgesteld dat het aantal leden – conform de huidige bepaling – op 732 vastgesteld dient te worden. Daaruit volgt dat de zetelverdeling zoals overeengekomen in het compromis van Nice naar het oordeel van de regering gehandhaafd dient te blijven.
Artikel 16 bis (Voorzitter Europese Raad)
De leden van de CDA-fractie vragen of een gekozen voorzitter van de Europese Raad niet te veel de intergouvernementele samenwerking benadrukt. De leden vinden dat de waarborg voor de continuïteit zou moeten liggen bij de Europese Commissie en dat daarmee de grondslag voor een meer permanent voorzitterschap van de Europese Raad komt te vervallen. Ten aanzien van de bevoegdheden van de voorzitter van de Europese Raad meent de CDA-fractie dat deze beperkt moeten blijven tot het voorzitten van de vergaderingen («chairman» in plaats van «president»). Daarnaast vragen de leden zich af op welke manier de functie van voorzitter democratisch ingebed zal zijn.
De zorgen zoals die uit deze vragen voortvloeien – te sterke intergouvernementele insteek, ruim takenpakket, democratische inbedding – worden volkomen gedeeld door de regering. De regering heeft dan ook in een Benelux amendement vastgehouden aan het roterende voorzitterschap van (onder meer) de Europese Raad.
De leden van de Groen Links-fractie vragen of ook in andere taalversies het woord «voorzitter» wordt gebruikt, in plaats van «president». Voorts willen deze leden weten of voldoende is gegarandeerd dat de voorzitter van de Europese Raad zich niet met de titel «voorzitter van de Europese Unie» tooit. Deze leden vragen verder hoe de parlementaire controle op de Europese Raad vorm wordt gegeven. Ook willen zij weten of de regering het wenselijk acht dat het Europees Parlement de bevoegdheid krijgt om de conclusies van de Europese Raad af te keuren en of dit de positie van de kleine lidstaten versterkt. Tot slot willen de leden weten of de regering akkoord kan gaan met een vast voorzitterschap van de Europese Raad, wanneer deze functie door een zittend(e) staatshoofd of regeringsleider wordt uitgeoefend.
De regering deelt de zorgen die voorvloeien uit bovengestelde vragen. De regering is van mening dat de conclusies van de Europese Raad geen onderdeel uitmaken van de formele Europese besluitvormingsprocedures en reeds om die reden de rol van het Europees Parlement beperkt dient te zijn. Uiteraard zal de Voorzitter van de Europese Raad verslag blijven doen in het Europees Parlement van bijeenkomsten van de Europese Raad.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het praesidiumvoorstel voor een vaste voorzitter van de Europese Raad in strijd is met het door Nederland gewenste rotatiemodel. In de notitie van 7 maart 2003 geeft de regering aan dat er «creatief gewerkt zal worden aan constructies die de nadelen van het huidige systeem opvangen onder behoud van de voordelen» (p. 9). Deze leden vragen voorts of de regering kan aangeven welke creatieve oplossing haar inmiddels voor ogen staat en hoe zij daarvoor draagvlak zoekt in de Conventie.
In het tweede lid wordt gestipuleerd dat de (permanente) voorzitter van de Europese Raad «op zijn niveau zorgt voor de externe vertegenwoordiging» inzake het GBVB. Deze leden vrezen dat deze bepaling de aan te stellen «double hatted» minister van Buitenlandse Zaken vleugellam zal maken. De leden van de SGP-fractie stellen voor door middel van amendering te bepalen dat de voorzitter van de Europese Raad kwesties van externe vertegenwoordiging overlaat aan genoemde minister. Verder vragen zij of de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger bereid is bij amendement voor te stellen de bepaling over een door de Europese Raad in te stellen bureau te elimineren. Deze leden memoreren voorts dat de regering zich voorstander heeft getoond van een «double hatted» Europese minister van Buitenlandse Zaken met een sterke verankering in zowel Raad van Ministers als Commissie. Zij vragen of de door het presidium voorgestelde figuur beantwoordt aan de wensen van de regering. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de expliciete vermelding «minister van Buitenlandse Zaken» in artikel 16 lid 2 rijmt met de vermelding «een minister» in artikel 16 lid 3?
De passage uit de bovengenoemde notitie heeft betrekking op het systeem van het roterend voorzitterschap in zijn geheel en niet alleen op de Europese Raad. In dat licht heeft de regering een Benelux-amendement ingediend waarbij wordt voorgesteld dat in afwijking van het huidige systeem de Algemene Raad en de Raad Externe Betrekkingen door vaste voorzitters worden voorgezeten, respectievelijk door de Voorzitter van de Commissie en de Europese Minister voor Buitenlandse Zaken. Wat betreft het bureau heeft de regering met de Benelux-amendementen duidelijk gemaakt dat deze bepalingen niet in het Verdrag moeten worden opgenomen.
Voorts heeft de regering inzake de Europese Minister van Buitenlandse Zaken in een Benelux amendement duidelijk willen stellen dat deze figuur zowel binnen de Commissie (als vice-voorzitter) als binnen de Raad moet worden geplaatst. Hij is als vice-voorzitter van de Commissie gebonden aan de regels van collegialiteit en de andere procedurele regels, behalve voor het GBVB en het EVDB: daarin treedt hij op onder mandaat van de Raad.
De leden van de VVD-fractie willen weten wie de agenda bepaalt (artikel 16.3)? Welke mogelijkheden zijn er voor lidstaten om zaken op de agenda te plaatsen? Zij vragen voorts waarom is er in artikel 16bis eerste lid geen passage is opgenomen vergelijkbaar met art. 17bis.6 «rekening houdend met het Europese politieke en geografische evenwicht»? Deze leden merken op dat de voorzitter van de Europese Raad aan het Europees Parlement een verslag voorlegt. Deze leden willen weten welke bevoegdheden het Europees Parlement ten aanzien van dit verslag heeft.
De regering merkt op dat, voorzover deze vragen refereren aan een vaste Voorzitter voor de Europese Raad, zij in een Benelux amendement juist inzet op het behoud van roterend Voorzitterschap van de Europese Raad. Voor wat betreft de bevoegdheden van het Europees Parlement inzake het verslag van de Voorzitter van de Europese Raad wijst de regering erop dat het hier gaat om een informatieplicht. Leden van het Europees Parlement kunnen de voorzitter van de Europese Raad vragen stellen naar aanleiding van de verslaglegging.
De leden van Groen Links-fractie willen inzake lid 1 weten op welke wijze parlementaire controle plaatsvindt op de beleidsbepalende en coördinerende taken die de Raad uitoefent.
Naar het oordeel van de regering beoogt deze bepaling niet de huidige bepalingen en praktijk te wijzigen. Voor zover de taken van de Raad uitmonden in wetgeving oefent het Europees Parlement controle uit in de verschillende besluitvormingsprocedures. Daarnaast kan het Europees Parlement controle op de Raad uitoefenen door het stellen van schriftelijke vragen en mondelinge vragen indien de Raad in het Europees Parlement verslag doet van actuele ontwikkelingen.
Artikel 17bis (Raadsformaties)
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat enkele raden expliciet worden vermeld, te weten de raden voor Algemene Zaken, Externe Betrekking, JBZ en Ecofin. De andere raden kunnen door de Raad Algemene Zaken worden ingesteld. Deze leden willen weten wat hiervan de consequenties zijn. Zal dit in de praktijk betekenen dat de raad Algemene Zaken de legislatieve raad zal zijn, waar alle wetgevingsbesluiten zullen worden vastgesteld? In de voorstellen van het presidium worden geen voorstellen gedaan omtrent het voorzitterschap van de Raad Algemene Zaken. De CDA-fractie stelt voor om deze door de voorzitter van de Europese Commissie te laten voorzitten.
De leden van de Groen Links-fractie willen weten waarom de Raad wel bijeenkomt in de formatie Justitie en Veiligheid en niet in de formatie Milieu. Tevens willen de leden van de Groen Links-fractie weten wat de zin is van de opsomming van Raadsformaties wanneer op grond van artikel 5 ook andere formaties in het leven geroepen kunnen worden.
De regering deelt de zorgen van de leden van de CDA-fractie en de Groen links-fractie. De regering heeft een Benelux-amendement ingediend waarin alleen de Raad Algemene Zaken en de Raad Externe Betrekkingen, die door respectievelijk de vice-voorzitter van de Commissie en de Europese Minister van Buitenlandse Zaken worden voorgezeten, expliciet worden genoemd. De Raad Algemene Zaken besluit over de samenstelling van vakraden. De regering zet dus niet in op een limitatieve lijst met raadsformaties die in het verdrag wordt opgenomen. Overigens heeft de Benelux in een begeleidende brief bij de amendementen aangegeven dat vast dient te worden gehouden aan de raadsformaties waartoe is besloten door de ER van Sevilla.
Artikel 17 ter (Gekwalificeerde meerderheid van stemmen)
Artikel 17 ter bepaalt dat minimaal drievijfde van de Europese bevolking achter een voorstel moet staan in geval van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. De leden van de CDA-fractie willen weten welke gevolgen deze extra eis heeft: betekent dat een verzwaring van de besluitvormingsprocedure in vergelijking met de huidige situatie of juist niet? Indien het laatste het geval is, wat is dan de toegevoegde waarde van deze bepaling?
De leden van de SGP-fractie willen weten wat de ratio achter de wijziging van de gekwalificeerde meerderheid in artikel 17 ter is ten opzichte van hetgeen in het Verdrag van Nice is bepaald. Werkt deze forse drempelverlaging niet in het voordeel van de grote lidstaten? Deze leden willen bovendien weten of het voorgestelde artikel ook een afscheid van de dubbele sleutel (stemgewichten in de Raad én bevolkingstoets) zoals in Nice overeengekomen betekent. De leden vragen de regering of zij met hen reden ziet de bepalingen van Nice te handhaven en daartoe strekkende amendementen in te laten dienen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in art. 17ter.1 niet gekozen is voor de dubbele sleutel? Betekent dit dat de huidige «grote 5», zelfs in een Unie van 27, een gekwalificeerde meerderheid hebben en dus de besluiten kunnen nemen, bijvoorbeeld in onderling vooroverleg gevolgd door een «dictaat»? (blz. 6)
De regering heeft het ontwerp-artikel 17ter overgenomen in de set institutionele artikelen van de Benelux. Groot winstpunt van deze verdeelsleutel is de transparantie. Nederland blijft nagenoeg gelijk in stemgewicht in vergelijking met de Nice-regeling. In algemene zin winnen de grote staten en verliezen de kleine lidstaten in stemgewicht. Daar staat tegenover dat het vereiste van de helft der lidstaten de kleine lidstaten weer versterkt.
Artikel 18 (Europese Commissie)
Artikel 18 gaat in op de omvang van de Commissie. Het presidium stelt voor om de Commissie te beperken tot 15 leden. In samenhang daarmee creëert het presidium in artikel 18 bis, lid 5 de mogelijkheid om gedelegeerde commissarissen te benoemen. De leden van de CDA-fractie vragen of het dan niet beter zou zijn om de huidige verdragsbepalingen te handhaven, namelijk dat iedere lidstaat het recht heeft om een lid naar de Commissie af te vaardigen. Inzake lid 3 willen de leden van de Groen Links-fractie weten hoe de regering het nadeel van een Commissie zonder vast Nederlands lid weegt tegen het voordeel van vereenvoudigde regels voor stemming bij gekwalificeerde meerderheid.
De leden van de SGP-fractie merken op dat in Nice niet is overeengekomen hoe «klein» de uiteindelijke Commissie zou worden. Deze leden willen weten hoe de Nederlandse regering oordeelt over het aantal vijftien, waarvoor in het presidiumvoorstel wordt gekozen. De leden stellen voor dat de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger zich met het oog op de legitimiteit van de Commissie allereerst sterk maakt voor handhaving van één Commissaris per lidstaat en, indien dit onhaalbaar zou zijn, zich door middel van amendementen in ieder geval sterk inzet voor verankering van een gelijkwaardige rotatie in het nieuwe verdrag.
De regering steunt het voorstel van het Praesidium om het aantal leden van de Commissie tot 15 terug te brengen, aangevuld met 15 «gedelegeerde» Commissarissen. De regering wijst erop dat zij in Nice overeengekomen is dat uiteindelijk het aantal leden van de Commissie lager zal zijn dan het aantal lidstaten. Daarmee heeft de regering aangeven in te kunnen stemmen met het «verlies» van een eigen Commissaris. De regering heeft in een Benelux-amendement wel aangegeven dat aan het voorstel van het Praesidium dient te worden toegevoegd dat de rotatie van commissarissen op voet van volstrekte gelijkwaardigheid dient plaats te vinden. Daarmee wordt recht gedaan aan hetgeen hierover in het Verdrag van Nice is bepaald. Tenslotte dient naar de mening van de regering stemming bij gewone meerderheid in de Commissie regel te blijven.
Artikel 18 bis (Voorzitter Europese Commissie)
De leden van de CDA-fractie vragen of de individuele verantwoordingsplicht van de individuele commissaris geen plek zou moeten krijgen in dit grondwettelijk deel van het Verdrag. Inzake lid 2 en 3 willen de leden van de Groen Links-fractie weten of de regering zich ervoor blijft inzetten dat het EP de mogelijkheid krijgt om Eurocommissarissen individueel te benoemen en te ontslaan. Voorts willen de leden van de SGP-fractie weten wat de opvatting van de regering is over de regeling van het collectief ontslag in het derde lid. Is de regering bereid zich door middel van amendementen in te zetten voor opneming van art. 216 EG in het nieuwe verdrag?
De regering heeft in een Benelux amendementen de mogelijkheid voor collectief ontslag van de Commissie opgenomen (zie artikel 19 lid 6). Art 20 derde lid van de Benelux amendementen geeft de bevoegdheid aan de Voorzitter van de Commissie om het ontslag van een collega te vragen.
In lid 4 van dit artikel wordt het instrument van richtsnoeren geïntroduceerd. In het wetgevende deel van het verdrag is nog geen omschrijving te vinden van dit instrument. De leden van de CDA-fractie willen weten of de regering ook van mening is dat enige toelichting op het karakter van deze richtsnoeren noodzakelijk is. Deze leden vinden dat het beter zou zijn om te praten van een werkprogramma zodat er geen verwarring ontstaat over het begrip richtsnoer. Deze leden stellen voor het instrument richtsnoer te vergelijken bij de globaal economische richtsnoeren en de richtsnoeren voor het GBVB.
De regering meent dat het hier niet zo zeer om een formeel instrument gaat, maar veeleer om algemene beleidslijnen die leden van het College van commissarissen in acht nemen bij de concrete invulling van het beleid van de Commissie. Ook het huidige Verdrag geeft de Voorzitter van de Commissie de bevoegdheid politieke richtsnoeren op te stellen.
Inzake lid 1 vragen de leden van de Groen Links-fractie of deze procedure geen verslechtering is ten opzichte van die welke is voorgesteld is het Frans-Duitse document van 15 januari. Deze leden willen voorts weten of het voor het Europees Parlement in dit geval niet belangrijker is om het eerste woord te hebben, in plaats van het laatste. Zal de regering zich daarvoor inzetten? De leden van de VVD-fractie vragen of artikel 18bis eerste lid betekent dat de «grote 5» de voorzitter van de Commissie kunnen aanwijzen? Welke gevolgen heeft dit voor de politieke onafhankelijkheid van de Commissievoorzitter en daarmee voor de politieke onafhankelijkheid van de Commissie? De leden van de Groen Links-fractie willen weten of de regering vindt dat een ruimere keuze van kandidaat-Commissarissen voor de verkozen voorzitter de kans op een kwalitatief sterke Commissie vergroot en of zij het wenselijk acht dat de Kamer de volgorde op de lijst bepaalt, wanneer dit voorstel werkelijkheid wordt. De leden van de SGP-fractie willen weten hoe de regering oordeelt over de verzwakking van de positie van de nationale regeringen en de versterking van de positie van de Commissievoorzitter inzake de benoeming van de andere Commissieleden.
De regering heeft als Benelux amendement voorgesteld dat de Voorzitter van de Commissie moet worden gekozen door het Europees Parlement met 3/5 meerderheid en dat goedkeuring moet plaatsvinden door de Europese Raad. Hiermee wordt nog in het midden gelaten hoe de persoon waarover het Europees Parlement beslist wordt voorgedragen, maar in ieder geval is de regering geen voorstander van dat de voordracht geheel en alleen door de Europese Raad geschiedt, zoals het Praesidium voorstelt.
Artikel 19 (Minister van Buitenlandse Zaken)
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de formuleringen zoals die nu zijn opgenomen in het constitutionele deel van het Verdrag. Het lijkt alsof de functie van minister meer binnen de Europese Raad zal zijn ingebed dan binnen de Commissie. Als coördinator van het totale externe betrekkingenbeleid zouden de bestaande communautaire bevoegdheden verder uitgehold kunnen worden. De leden van de CDA-fractie willen weten of de regering vindt dat dit een ongewenste ontwikkeling is, en zo ja, op welke manier dit tegen gegaan kan worden. De leden van de Groen Links-fractie willen voorts weten of de regering vindt dat het wenselijk is dat de minister van Buitenlandse Zaken opstapt wanneer het Europees Parlement een motie van afkeuring tegen hem of haar aanneemt. Indien dit het geval is, willen de leden van de Groen Links-fractie weten of de regering bereid is om te bevorderen dat deze vorm van parlementaire controle in de EU-Grondwet wordt opgenomen.
Zoals boven reeds uiteengezet, heeft de regering in een Benelux amendement duidelijk willen stellen dat deze figuur zowel binnen de Commissie (als vice-voorzitter) als binnen de Raad moet worden geplaatst. Hij is als vice-voorzitter van de Commissie gebonden aan de regels van collegialiteit en de andere procedurele regels, behalve voor het GBVB en het EVDB: daarin treedt hij op onder mandaat van de Raad.
Artikel 21 (Europese Centrale Bank)
De leden van de VVD-fractie vragen of het verstandig is het hoofddoel van de ECB in de grondwet vast te leggen?
Het primaire doel van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) – het handhaven van prijsstabiliteit – is opgenomen in het huidige EG-Verdrag en het ligt in de rede dat dit doel ook in de grondwet wordt opgenomen. De ECB heeft in een korte tijdspanne een sterke reputatie gevestigd en de introductie van de euro met succes gerealiseerd. Dat is mede te danken aan het feit dat het ESCB heeft kunnen opereren op basis van bovengenoemde heldere doelstelling.
Nederland heeft in een Benelux-amendement kunnen instemmen met het feit dat de ECB als instelling in het Verdrag wordt opgenomen. Ook in dat verband is het opnemen van een doelstelling in de grondwet gepast. Overigens is het bij het opnemen van de ECB als instelling in het verdrag wel van belang dat de onafhankelijkheid, rechtspersoonlijkheid en regelgevende bevoegdheden van de ECB zijn gewaarborgd, hetgeen ook is vastgelegd in artikel 21.
Artikel X (Democratisch leven)
De leden van de CDA-fractie willen weten of artikel X de mogelijkheid zou kunnen bieden voor de instelling van een nieuwe instelling, te weten het Europese Volkerencongres. Deze leden willen voorts weten of de regering de mening van de leden van de CDA-fractie deelt dat deze instelling geen toegevoegde waarde heeft in vergelijking met de huidige situatie en dat deze zelfs een bedreiging zou kunnen vormen voor de positie van het Europees Parlement. De leden van de Groen Links-fractie willen weten hoe de conventieleden denken over een dergelijk volkscongres en of het niet zo is dat een meerderheid van de leden zich tegen dit voorstel heeft uitgesproken. Indien dit het geval is dan willen de leden van de Groen Links-fractie weten waarom het dan toch in het conceptvoorstel is opgenomen en wat de mening van de regering hierover is.
De leden van de SGP-fractie verzoeken de regeringsvertegenwoordiger eliminatie van art. X voor te stellen. De leden delen de opvatting die de regering tot nu toe gehuldigd heeft, namelijk dat de instelling van een Europees Volkscongres niet wenselijk is. Aangezien slechts weinige lidstaten dit idee toejuichen, moet een krachtige inzet volgens deze leden op dit punt succesvol kunnen zijn.
De regering deelt de mening dat artikel X de mogelijkheid biedt tot de instelling van een «Europese Volkerencongres». De regering heeft zich tot op heden uitgesproken tegen de instelling van een Congres met ruime bevoegdheden. In de tekstvoorstellen van de Benelux wordt dan ook niet gerefereerd aan een «volkscongres». Overigens hebben veel leden van de Conventie zich tegen een «volkscongres» gekant. Conventie-voorzitter Giscard lijkt er evenwel aan te willen vasthouden.
CONV 685/03 Ontwerpartikelen betreffende extern optreden in het constitutioneel verdrag
De leden van de Groen Links-fractie willen weten of het behoud van het vetorecht volgens de regering wenselijk is in een Unie van 25 lidstaten. Naar aanleiding van het zesde lid stellen de leden van de SGP-fractie vragen over de democratische controle op de totstandkoming van het GBVB. Nu de Raad van Ministers met gekwalificeerde meerderheid zal besluiten over voorstellen die de Commissie en de minister van Buitenlandse Zaken in gezamenlijkheid doen, laat het zich volgens de leden van de SGP-fractie aanzien dat democratische controle ook hier een probleem kan worden. De leden van de SGP-fractie vragen of het niet logischer is om het gehele GBVB onder de consensusregel te laten vallen, dan wel indien op onderdelen gekozen wordt voor gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming, dit te paren aan een co-decisierecht voor het Parlement.
De regering is van mening dat op het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (met inbegrip van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid), besluitvorming in principe op basis van unanimiteit moet blijven plaatsvinden. Zij kan zich daarom in het algemeen vinden in de voorstellen die het Praesidium terzake heeft gedaan. Wel is zij van mening dat op het gebied van het GBVB een ruimere mate van besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid dan nu het geval is mogelijk zou moeten zijn. Nederland heeft daartoe een amendement bij het Praesidium van de Conventie ingediend tot aanpassing van artikel 9, tweede lid van deel II.
De leden van de Groen Links-fractie willen weten waarom het GBVB niet onder de rechtsmacht van het Hof van Justitie zou mogen gaan vallen en wat komt er zo terecht komt van de opheffing van de pijlerstructuur.
Het Praesidium laat zich in de ontwerp-artikelen inzake extern beleid niet expliciet uit over de rechtsmacht van het Hof. Er zal bij de artikelen inzake het Hof een aparte bepaling komen die over de rechtsmacht van het Hof gaat. Het opheffen van de pijlerstructuur is overigens een kwestie die los staat van de reikwijdte van de rechtsmacht van het Hof.
Voorts willen de leden van de Groen Links-fractie weten of GBVB wel onder de rechtsmacht van het Mensenrechtenhof in Straatsburg valt, wanneer de EU toetreedt tot het EVRM.
Of het GBVB straks onder het EVRM zal vallen is afhankelijk van de besluitvorming over de modaliteiten van de toetreding van de EU tot het EVRM. Ook dan zal niet automatisch het GBVB onder de reikwijdte van het klachtrecht in Straatsburg vallen, maar zal nadrukkelijk moeten worden bezien of daaraan daadwerkelijk behoefte bestaat.
De leden van de SGP-fractie memoreren dat de regering zich voorstander heeft getoond van een «double hatted» Europese minister van Buitenlandse Zaken met een sterke verankering in zowel Raad van Ministers als Commissie. Zij vragen of de door het presidium voorgestelde figuur beantwoordt aan de wensen van de regering.
De institutionele ophanging van de Europese minister van Buitenlandse Zaken beantwoordt in grote mate aan de wensen van de Regering. Deze functionaris is verankerd in zowel Raad als Commissie. Voor wat betreft de onderwerpen van extern beleid waar de Commissie exclusief initiatiefrecht, is de functionaris lid van de Commissie en blijft hij gebonden aan de regels van collegialiteit. Op GBVB/EVDB gebied treedt hij onder mandaat van de Raad op. Met de Benelux-partners heeft Nederland voorgesteld dat de Minister tevens vice-voorzitter van de Commissie wordt.
Over het vijfde lid vragen de leden van de SGP-fractie of de aanscherping van de overlegplicht («alvorens», vgl. art. 16 VEU) de steun heeft van de Nederlandse regering. Beperkt deze bepaling niet onnodig sterk de vrijheid van lidstaten om zelfstandig internationaal op te treden of verbintenissen aan te gaan?
De Nederlandse regering steunt het voorstel van het Praesidium tot aanscherping van de overlegplicht. Zij meent dat hiermee de effectiviteit en geloofwaardigheid van het externe optreden van de Unie als geheel wordt versterkt, zonder dat dit te sterke beperkingen oplegt aan individuele lidstaten.
De leden van de Groen Links-fractie vragen de regering ten aanzien van lid 7 uitvoerig in te gaan op de strekking van dit artikel en de consequenties ervan. Voorts willen deze leden weten hoe dit artikel zich tot artikel 5 van het NAVO-verdrag verhoudt en of de regering opname van een dergelijk artikel wenselijk acht.
De leden van de SGP-fractie nemen verder, gelezen de notities van de regering, als vanzelfsprekend aan dat de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger zich zal inzetten voor eliminatie van het zevende lid van art. 30.
De regering is van oordeel dat opname van lid 7 van artikel 30 onwenselijk is juist omdat, zoals ook in de Regeringsnotitie Stand van Zaken Conventie is aangegeven, Nederland geen voorstander is van het opnemen in het EU-verdrag van een solidariteitsclausule à la artikel 5 NAVO- of WEU-verdrag. Nederland heeft dan ook voorgesteld genoemd lid 7 te schrappen.
De leden van de SGP-fractie stellen voor de tweede zin en derde zin van het tweede lid te schrappen. Indien volgens de Nederlandse regering een solidariteitsclausule in het verdrag te ver zou gaan, dan gaat immers ook de oprichting van een gemeenschappelijke defensie te ver.
De regering is om redenen zoals eerder uiteengezet in de Regeringsnotitie Stand van Zaken Conventie tegen opname van een solidariteitsclausule zoals artikel 5 van het NAVO-verdrag. Dit laat onverlet het feit dat de regering hecht aan de verdere ontwikkeling van het EVDB als onderdeel van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid en erkent dat zulks, bezien vanuit genoemd uitgangspunt, tot totstandkoming van een gemeenschappelijke defensie zal leiden, indien de Europese Raad met unanimiteit hiertoe besluit. Deze passage is overigens nagenoeg gelijk aan de bestaande verdragstekst.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering zich ervoor in te zetten het imperatieve zesde lid een facultatief karakter te geven, in de geest van het vijfde lid. Zij achten het niet wenselijk concrete vormen van nauwe samenwerking reeds in het verdrag te regelen. Het verdrag dient alleen de rechtsgrondslag te bieden voor nauwere samenwerking op bepaalde terreinen te verschaffen.
De regering acht, gegeven het belang dat door haar wordt gehecht aan daadwerkelijke versterking van de Europese militaire capaciteiten nauwere samenwerking op genoemd terrein van groot belang, zulks mits uiteraard op het desbetreffende lid ook de artikelen inzake nauwere samenwerking, zoals vastgelegd in artikel XX, van toepassing worden verklaard. In het ingediende amendement is dan ook expliciet gevraagd een verwijzing hiernaar op te nemen.
Artikel X (Solidariteitsclausule)
De leden van de SGP-fractie willen weten wat de ratio van de solidariteitsclausule in artikel X is. Als de regering de in artikel 30 voorgestelde solidariteitsclausule inzake militaire aanvallen afwijst met een verwijzing naar een soortgelijke clausule in het NAVO-verdrag, wijst zij dan ook de clausule in artikel X af. Gelet op terrorismebestrijding als nieuwe taak van de NAVO sinds november 2002? Indien dit het geval is, is de regering dan bereid zich in te zetten voor eliminatie van dit artikel uit de presidiumvoorstellen?
Alhoewel de regering in principe geen tegenstander van een solidariteitsclausule is (immers, een van de uitgangspunten van de samenwerking binnen de EU is onderlinge solidariteit), is de regering is tegen de opname van artikel X zoals thans voorgesteld. Zo is de tekst niet erg duidelijk, is het de vraag of deze zich zou moeten beperken tot louter terrorisme en lijkt een en ander al te worden afgedekt door andere ontwerp-artikelen. De regering heeft dan ook een amendement bij het Praesidium ingediend waarin wordt voorgesteld dit artikel te schrappen.
Het externe optreden van de Unie
De leden van de SGP-fractie willen weten hoe de formulering in artikel 1, lid 2, onder c, waar de formulering niet verder reikt dan handhaving van de vrede, zich verhoudt tot die in artikel 17, lid 1 (blz.17), waar zelfs gesproken wordt van het tot stand brengen van vrede.
De regering wijst erop dat de formulering in artikel 1 lid 2 («preserving peace») staat vermeld in een algemene opsomming van breed scala van beleidsactiviteiten en -optredens die de Unie ter beschikking staat op het gebied van de internationale betrekkingen. De formulering zoals opgenomen in artikel 17 lid 1 («peacemaking») heeft betrekking op de zogeheten Petersbergtaken en betreft een verbijzondering, welke aansluit bij reeds bestaande verdragstekst (artikel 17 VEU).
De leden van de Groen Links-fractie willen weten of de positie van Commissie en EP niet sterk ondergraven wordt wanneer de besluiten van de Europese Raad betrekking kunnen hebben op andere, communautaire onderdelen van het externe optreden van de Europese Unie en zo ja, of dit de regering dit acceptabel vindt.
Met de fractie van Groen Links meent de regering dat het niet aan de Europese Raad is om «besluiten» te nemen op het gebied van het externe optreden van de EU (zowel voor wat betreft het GBVB als de communautaire onderdelen van het externe optreden). De regering heeft daarom ook amendementen ingediend op art 2, lid 1 die ertoe strekken de rol van de Europese Raad in te perken tot het opstellen van richtsnoeren op het gebied van het externe optreden.
Wat betreft lid 2 willen de leden van de Groen Links-fractie weten of voormalig regeringsvertegenwoordiger dhr. Van Mierlo de geestelijk vader van deze creatieve bepaling is. Ook willen zij weten op welke manier de parlementaire controle vorm krijgt wanneer de Raad (vaker) met gekwalificeerde meerderheid besluit. Kan de Kamer de regering nog in afdoende mate ter verantwoording roepen voor Raadsbesluiten waarbij zij overstemd is of compromissen heeft moeten sluiten teneinde niet overstemd te worden? Zo niet, komt hier geen rol toe aan het Europees Parlement die verder gaat dan raadpleging? Deze leden willen bovendien weten of de regering zich daarvoor inzet en zo nee, waarom niet. Is het GBVB te belangrijk om toe te staan dat parlementariërs zich ermee bemoeien?
Voormalig Regeringsvertegenwoordiger de heer Van Mierlo heeft zich in 2002 voorstander getoond van de formule dat de Raad op GBVB-gebied met gekwalificeerde meerderheid zou stemmen over gezamenlijke voorstellen van de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB en de Commissaris belast met Externe Betrekkingen. De gedachte achter deze formule circuleert echter al langere tijd. De parlementaire controle op het GBVB zal, net als thans het geval is, vooral vorm krijgen via de nationale parlementen; het Europees Parlement zal worden geïnformeerd over GBVB-besluitvorming. Voorzover op GBVB-gebied besluitvorming plaatsvindt bij gekwalificeerde meerderheid, heeft dit vooral betrekking op uitvoeringsbesluiten. Over de basis van deze uitvoeringsbesluiten heeft dan reeds eerder in Raadskader besluitvorming plaatsgevonden op basis van unanimiteit, waarbij het parlement de regering in afdoende mate ter verantwoording kan roepen. Bij «pijleroverstijgende» voorstellen van de Europese Minister voor Buitenlandse Zaken en de Commissie zal daar waar van toepassing bovendien het Europees Parlement worden betrokken. Tot slot heeft het EP, als begrotingsautoriteit, het laatste woord bij de vaststelling van het GBVB-budget.
De leden van de SGP-fractie willen weten wat het oordeel van de regering is over artikel 9, lid 2, tweede liggende streepje. Ziet zij dit als een forse uitbreiding van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid op het terrein van het GBVB, of zal dit afhangen van de vraag hoe krachtig de Commissie en de minister van Buitenlandse Zaken zich samen zullen opstellen?
De regering heeft bij het Praesidium voor artikel 2, lid 2 een amendement ingediend dat duidelijk beoogt te maken waarop voorstellen, zoals genoemd in artikel 9, lid 2, tweede liggende streepje betrekking moeten hebben. De regering is van mening, indachtig de visie van de SGP-fractie, dat de mate waarin deze bepaling zal leiden tot toename van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid uiteindelijk afhankelijk is van de bereidheid van de Commissie en de EU Minister van BZ samen voorstellen in te dienen.
Inzake lid 2 willen de leden van de Groen Links-fractie weten of de vertegenwoordigers van individuele EU-landen die lid zijn van de Veiligheidsraad er ook het zwijgen toe zullen doen wanneer de minister van Buitenlandse Zaken van de EU het EU-standpunt vertolkt.
De regering is van mening dat de Unie zo veel mogelijk dient te streven naar een gemeenschappelijke opstelling in de Veiligheidsraad. Daarom zouden op die onderwerpen waarop de Unie een standpunt heeft ingenomen, de individuele EU-landen die lid zijn van de Veiligheidsraad dat standpunt ook dienen te vertolken. De vrijheid die de EU-landen die permanent lid zijn van de VN Veiligheidsraad thans genieten op basis van artikel 19, lid 2 van het huidige EU-Verdrag («onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten») zou derhalve moeten worden ingeperkt. Nederland heeft daartoe ook een amendement bij het Praesidium ingediend.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering door middel van amendement voor te stellen de woorden «met inbegrip van het tot stand brengen van vrede» te schrappen. Zij achten het feitelijk onrealistisch en vanuit het oogpunt van duplicatie met de NAVO-taakstelling ongewenst om de Unie de bevoegdheid tot vredesafdwingende missies te geven.
De regering deelt de mening van de SGP-fractie niet. Zij is van mening dat de Unie op dit terrein zonder meer een positieve rol kan spelen, juist ook gelet op het brede palet aan instrumenten van extern beleid waarover de Unie beschikt. Dat laat uiteraard onverlet dat duplicatie van de NAVO-middelen om dergelijke taken uit te kunnen voeren voorkomen moet worden. Zij wijst in dit verband op het amendement dat zij bij het Praesidium op dit artikel heeft ingediend, waar nadrukkelijk wordt verwezen naar de mogelijkheid om gebruik te maken van de NAVO-middelen en capaciteiten.
De Nederlandse regering heeft zich voorstander betoond van een Europees agentschap voor materieelsamenwerking op defensiegebied. De leden van de SGP-fractie vragen of de regering zich kan vinden in het voorgestelde art. 19. Zij bepleiten tevens een consequente terminologie in het artikel te gebruiken. Het eerste lid spreekt nu van een «Bureau», het tweede van een «Agentschap».
De regering kan zich in grote lijnen vinden in de voorstellen van het Praesidium ten aanzien van het agentschap. Wel is zij van mening dat de rol van het agentschap op het gebied van capaciteiten iets duidelijker naar voren kan komen, onder andere in de benaming van het agentschap. Zij heeft daartoe een amendement bij het Praesidium ingediend.
De leden van de Groen Links-fractie willen weten wat precies de juridische status van het artikel is. Geldt het alleen voor landen die in de verklaring zijn opgenomen? Bij het commentaar worden een aantal voordelen opgenoemd van het opnemen van een dergelijke verbintenis. De leden van de Groen Links-fractie willen weten of de regering die voordelen ook ziet.
De regering is van mening dat onderhavig artikel overbodig is, omdat zij een duplicatie vormt van de afspraken die in het kader van de NAVO en de WEU gemaakt zijn. Zij heeft daarom bij het Praesidium een amendement tot schrapping van dit artikel ingediend.
HOOFDSTUK 2: DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK
De leden van de Groen Links-fractie willen weten in hoeverre het verlagen van de tarief- en andere barrières geldt voor ontwikkelingslanden en welke andere barrières hier zoal worden bedoeld?
De regering merkt hierover het volgende op. Verlaging van tarief- en andere barrières zoals in artikel 23 verwoord geldt zowel voor de Unie zelve als voor andere landen, met name WTO leden en inclusief ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden zelf hebben immers ook veel te winnen door het stimuleren van de onderlinge handel door barrières te verminderen. Daarbij moet in het kader van «special and differential treatment» wel rekening worden gehouden met hun specifieke situatie. De Regering hecht veel waarde aan het verlagen van barrières door de Unie op die producten die van bijzonder belang voor ontwikkelingslanden zijn.
Bij andere barrières moet in de eerste plaats worden gedacht aan quotaregelingen en douane- en administratieve formaliteiten.
De leden van de Groen Links-fractie willen inzake lid 1 weten wat de inzet van de regeringsvertegenwoordiger is ten aanzien van het invoeren van stemmen met gekwalificeerde meerderheid op alle gebieden van de handelspolitiek. Onderschrijft de regering de stelling dat de huidige voorstellen het democratisch tekort vergroten? Voorts willen de leden van de Groen Links-fractie weten of de regering zich ervoor inzet dat alle handelsverdragen waarover de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluit door het Europees Parlement dienen te worden goedgekeurd.
De regering stelt zich op het standpunt dat er in beginsel op alle terreinen van de handelspolitiek met gekwalificeerde meerderheid moet worden gestemd. Slechts in gevallen waarin het handelsakkoord bepalingen over beleidsterreinen bevat waarvoor interne voorschriften met eenparigheid van stemmen moeten worden aangenomen, zijn uitzonderingen gerechtvaardigd (leer van de parallellie).
De regering onderschrijft niet de stelling dat de huidige voorstellen het democratisch tekort vergroten. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de wetgevingsprocedure (i.e. co-decisie) de Europese wetten en de Europese kaderwetten vast die nodig zijn voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Bij associatieovereenkomsten (die doorgaans een grote component handel bevatten) en akkoorden die betrekking hebben op gebieden waarop de wetgevingsprocedure van toepassing is, heeft het Europees Parlement immers instemmingsrecht (zie art 33 lid 7 EG).
De leden van de SGP-fractie vragen of het derde lid van art. 24 volledig is. Het lid stipuleert wel dat de Commissie gemandateerd is tot onderhandelen over akkoorden, maar regelt niet de besluitvorming over het onderhandelingsresultaat. De leden van de SGP-fractie bevelen de regering aan expliciet in dit lid te bepalen dat de besluitvormende bevoegdheid over akkoorden bij de Raad ligt.
De regering meent dat het betreffende artikel volledig is. In het derde lid van art 24 zijn namelijk de procedures van artikel 33 (onderhandelingen van internationale overeenkomsten) van toepassing. In lid 6 en 7 van artikel 33 wordt de besluitvorming over het onderhandelingsresultaat door Raad (en in bepaalde gevallen instemmingsrecht voor het Europees Parlement) geregeld.
De leden van de Groen Links-fractie willen weten of het schrappen van artikel 178 VEG gezien kan worden als een afzwakking van de door dat artikel ingevoerde doelstelling. Deze doelstelling komt immers niet meer zo expliciet in het concept verdrag terug.
Met de fractie van Groen Links meent de regering dat het schrappen van art 178 VEG (coherentie en ontwikkelingssamenwerking) een stap terug is. De regering wil dit corrigeren en heeft een amendement ingediend waarin het belang wordt onderstreept tussen coherentie van extern en intern beleid en waarin wordt gesteld dat intern beleid ondermeer moet bijdragen aan het verwezenlijken van doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking. De regering heeft ervoor gekozen deze amendementen in te dienen onder artikel 1 (doelstellingen van extern beleid).
Inzake lid 3 willen de leden van de Groen Links-fractie weten wat de inzet van de regeringsvertegenwoordiger is ten aanzien van het al dan niet behouden van de bepaling over de samenwerking met de ACS-landen.
De regering heeft in een amendement voorgesteld de bijzondere bepalingen inzake de samenwerking met de ACS landen (artikel 4) te schrappen. De regering meent namelijk het Europees Ontwikkelingsfonds in beginsel zou moeten worden geïntegreerd in de begroting van de Unie.
Ten aanzien van lid 3 willen de leden van de Groen Links-fractie weten wat de argumenten zijn om bij het sluiten van associatieovereenkomsten met eenparigheid te stemmen en welke argumenten daartegen zouden kunnen spreken.
Associatieovereenkomsten zijn pijleroverstijgende overeenkomsten. Zij bevatten altijd bepalingen over beleidsterreinen waarvoor interne voorschriften met eenparigheid van stemmen worden aangenomen (bijvoorbeeld GBVB, JBZ, belastingen, audio-visueel).
De Associatieovereenkomst kan derhalve niet met gekwalificeerde meerderheid worden aangenomen (leer van de parallellie).
Wat betreft lid 5 vragen de leden van de Groen Links-fractie uit welke werkzaamheden een Europees vrijwilligerskorps zullen bestaan en of het Amerikaanse Peace Corps hiervoor het voorbeeld is? Voorts vragen de leden hoe dit vrijwilligerskorps zich tot het door het Europees Parlement bepleite Civil Peace Corps verhoudt. Waarom maken de Presidiumvoorstellen hiervan geen melding?
De leden van de SGP-fractie vermogen nut en noodzaak van een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulp niet in te zien. Zij willen weten of de Nederlandse regering bereid is zich ervoor in te zetten het vijfde lid van art. 30 te schrappen.
De regering is geen voorstander van een Europees vrijwilligerskorps dat zou worden opgericht teneinde een kader tot stand te brengen voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese jongeren aan humanitaire acties van de Unie. Humanitaire hulp is een risicovolle aangelegenheid die bovendien vraagt om professionele coördinatiestructuren. Dit beleidsterrein leent zich daarom niet goed voor structurele betrokkenheid van Europese jongeren. De regering heeft daarom een amendement voorgesteld om lid 5 van artikel 30 te schrappen. De regering zou wel kunnen instemmen met een vrijwilligerskorps dat wordt ingezet om de bredere doelstellingen van de Europese ontwikkelingssamenwerking te verwezenlijken. Tenslotte, het is de regering niet bekend hoe het door het Praesidium voorgestelde vrijwilligerskorps zich verhoudt tot het door het Europees Parlement bepleite Civil Peace Corps.
Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), voorzitter, De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Karimi (GL), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wilders (VVD), Waalkens (PvdA), van Baalen (VVD), Van Winsen (CDA), Van den Brink (LPF), Van den Brand (GL), Hessels (CDA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), ondervoorzitter, Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Dubbelboer (PvdA), Vacature (D66), Vacature (VVD) en Vacature (VVD).
Plv. leden: De Vries (VVD), Duivesteijn (PvdA), Kruijsen (PvdA), Bruls (CDA), Van Heteren (PvdA), Vacature (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Duyvendak (GL), Bussemaker (PvdA), De Wit (SP), Eijsink (PvdA), Rouvoet (CU), Griffith, MPA (VVD), Douma (PvdA), Geluk (VVD), Algra (CDA), Vacature (LPF), Vos (GL), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Varela (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Mastwijk (CDA), Fierens (PvdA), Van der Laan (D66), Hirsi Ali (VVD) en Van Aartsen (VVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28473-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.