28 468
Wijziging van de Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van enkele EEG-heffingen, de omzetbelasting en de accijnzen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 1 oktober 2002

* I.v.m. herstel van een omissie.

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden zien het belang in van de Europese regelgeving op het gebied van wederzijdse bijstand bij invordering en het wetsontwerp dat hieruit voortvloeit. Wederzijdse bijstand bij invordering is niet alleen van belang voor de fiscale neutraliteit van de interne markt maar ook voor het waarborgen van de nationale financiële belangen van Nederland.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. In het wetsvoorstel wordt de wederzijdse bijstand geregeld bij de invordering door de staat van belastingen en heffingen waarbij de schuldenaar of diens opeisbare vermogensbestanddelen zich in een andere (lid)staat bevinden.

Zoals bekend kunnen veel Nederlandse ondernemers die zaken doen in andere EU-lidstaten niet, moeizaam of met zeer veel vertraging teruggave van de buitenlandse BTW claimen (schriftelijke vragen van de leden De Vries (VVD) van 6 juli 2001, Aanhangsel Handelingen 2000–2001, nr. 1618) en Stroeken en De Haan (beiden CDA) van 6 december 2001, Aanhangsel Handelingen 2001–2002, nr. 483). Nu de overheden hun zaken onderling hebben geregeld vragen de leden van de VVD-fractie zich af wanneer de Tweede Kamer voorstellen tegemoet kan zien waarin ook ondernemers die problemen hebben met de teruggave van de buitenlandse BTW worden geholpen.

Baten en (administratieve) lasten

De leden van de CDA-fractie constateren dat de kosten begroot zijn op € 1,2 mln. (structureel), waarvan € 1 mln. verhaalbaar zal zijn op de belastingplichtigen. Kan inzicht worden gegeven in de zekerheid en de wijze waarop deze € 1 mln. ook daadwerkelijk verhaald zal worden? Dit is van belang omdat tegenover de kosten in beginsel niet meer dan € 1 mln. aan verwachte opbrengsten staan.

Advies Raad van State en Nader Rapport

De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel wel de invordering binnen EU-verhoudingen regelt, maar dat voor wat betreft de verhoudingen die buiten de EU liggen, slechts gevaren kan worden op de bilaterale verdragen die Nederland met andere staten heeft afgesloten. De regering ziet het belang van een wettelijke regeling die voorziet in een meer verbijzonderde uitwerking van ook de bilaterale verdragen in het nationale wettelijke kader niet in. Deze leden kunnen dat standpunt wel begrijpen: met betrekking tot de wederzijdse bijstand bij invordering gelden binnen de Europese context de Richtlijn en de wettekst, voor buiten EU-verhoudingen gelden de bilaterale verdragen. Genoemde leden zouden daarom willen weten, met welke staten buiten de EU Nederland dergelijke verdragen heeft afgesloten en of deze verdragen voldoen.

In een aantal gevallen kan bij emigratie van de belastingplichtige met behulp van een conserverende aanslag uitstel van betaling worden verleend voor een periode van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld door de belastingplichtige. De leden van de CDA-fractie zijn – met de Raad van State en de regering van mening dat het vereiste van zekerheidsstelling de toets van de in het communautaire recht gewenste proportionaliteit moet doorstaan. De vraag is of met de inwerkingtreding van Richtlijn 2001/443/EG aanleiding bestaat het stellen van het vereiste van zekerheidsstelling te heroverwegen. Deze leden hebben begrip voor de argumenten van de regering dat de onderhavige richtlijn de conserverende aanslag nog niet overbodig maakt. Deze leden vinden de conserverende aanslag echter in haar wezen een Europa-onvriendelijk facet van ons belastingstelsel. In de Richtlijn 2001/44/EEG, en in dienovereenkomstig in onderhavig wetsvoorstel, ligt een zware nadruk op het wederzijds vertrouwen. Ligt het dan niet voor de hand om voor wat betreft de verhaalbaarheid van belastingschulden op belastingplichtigen in andere EU-lidstaten ook op de capaciteiten van de collega-lidstaten te vertrouwen. Meer in concreto zijn de leden van de CDA-fractie zeer benieuwd naar het standpunt van de regering inzake de conserverende aanslag in EU-verband voor de langere termijn. de leden van de CDA-fractie verzoeken de regering op het voorgaande te reageren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdelen M en N (artikelen 13a en 14)

De leden van de CDA-fractie constateren dat onder het nieuwe regime het verzoek om wederzijdse bijstand niet langer ultimum remedium is. Ook als nog niet bewezen is dat alle daartoe beschikbare middelen zijn uitgeput, kan een verzoek worden gedaan voor het verlenen van bijstand. Genoemde leden kunnen zich voorstellen dat mede hierdoor het instrument van de wederzijdse bijstand een vlucht zal nemen. Belangrijke voorwaarde voor deze leden is evenwel dat voor de belastingplichtige de hoofdregel blijft gelden dat betwisting van de vordering of aanvechting van de executoriale titel tot schorsing van de invorderingsactiviteiten leidt. Kan de regering dit bevestigen?

Artikel I, onderdelen O, X en AA (artikelen 16, 29 en 31a)

Kan een voor beeld worden gegeven van een situatie waarin het verzoek voor bijstand geweigerd kan worden op grond van het risico dat deze bijstand, wegens de situatie van de debiteur, in Nederland ernstige moeilijkheden van sociale of economische aard zou kunnen opleveren, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

Artikel II

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Richtlijn 2001/44/EG uiterlijk op 30 juni 2002 in werking had moeten treden. Nederland is dus te laat. Kan een overzicht worden gegeven van de voortgang van de implementatie van onderhavige richtlijn in de andere lidstaten? Waaraan is de vertraging in Nederland te danken?

De voorzitter van de commissie,

Tichelaar

De griffier van de commissie,

Berck


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Rosenmöller (GroenLinks), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Oven (PvdA), Hofstra (VVD), Van Hoof (VVD), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Alblas (LPF), Van As (LPF), Veling (ChristenUnie), Teeven (LN), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), De Nerée tot Babberich (CDA), Van der Velden (LPF) en Van Loon-Koomen (CDA).

Plv. Leden: Vacature (GroenLinks), Bakker (D66), Bos (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), B.M. de Vries (VVD), Verbugt (VVD), Kortenhorst (CDA), Luchtenveld (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Vacature (GroenLinks), Gerkens (SP), Vacature (CDA), Van den Doel (VVD), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Koenders (PvdA), Eberhard (LPF), Stuger (LPF), Van der Vlies (SGP), Jense (LN), Jan de Vries (CDA), T. de Graaf (LPF), Mastwijk (CDA), Hoogendijk (LPF) en Vacature (CDA).

Naar boven