Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28457 nr. 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 28457 nr. 22 |
Vastgesteld 18 april 2005
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 9 maart 2005 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 1 juni 2004 inzake Protocol aanvraag vergunning adoptiebemiddeling (28 457/29 200-VI, nr. 16);
– verslag schriftelijk overleg over onder andere adoptie door homoparen (28 457, nr. 21);
– verslag schriftelijk overleg over Afstammingsrechtelijke gelijkstelling van kinderen geboren uit een relatie van twee vrouwen (26 672, nr. 15);
– moties op stuk nr. 28 457, nrs. 11 en 12;
– de brief van de minister van Justitie d.d. 21 februari 2005 inzake Interlandelijke adoptie, homoadoptie, aanpak knelpunten en verbeterpunten (28 457, nr. 20).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Albayrak (PvdA) is verheugd dat de minister, na in maart 2004 van de meerderheid van de Kamer kritiek te hebben gekregen op de adoptieprocedure, actie heeft ondernomen om die procedure te verbeteren. De Kamer heeft een plan van aanpak gekregen dat dateert van 21 februari. Uit de brief hierover wordt echter niet duidelijk wat de visie van de minister is als het gaat om adoptie. Vindt hij adoptie bijvoorbeeld een kinderbeschermingsmaatregel of gaat het om het vervullen van kinderwensen van ouders? De minister is voornemens in de zomer van 2006 het een en ander voor elkaar te krijgen. Niet al zijn voorstellen behoeven echter een wetswijziging. Zij denkt dan aan de verruiming van het aantal beginseltoestemmingen van 1500 naar 1800, een beginseltoestemming voor twee kinderen en het verhogen van de leeftijdsgrens voor het tweede kind naar 48 jaar. Die zaken kunnen volgens haar sneller worden geregeld.
De minister wil, als het aantal beginseltoestemmingen zal stijgen, de kosten van het gezinsonderzoek gaan doorberekenen aan de ouders. Deze kosten komen bovenop de kosten die al gemaakt moeten worden voor bijvoorbeeld de voorlichtingscursus. Mevrouw Albayrak is bang dat dat tot gevolg zal hebben dat adoptie alleen nog is weggelegd voor rijke mensen. Zij vraagt of de minister zich er hard voor wil maken dat dat niet het geval zal zijn. De gezinnen met wat minder geld zouden tegemoet moeten worden gekomen als zij een kinderwens hebben en die niet op een andere manier kunnen vervullen.
Een aantal fracties in de Kamer is er voorstander van de mogelijkheden voor deelbemiddeling te verruimen. De minister komt nu echter met een beperking. Voor homoparen is het echter bijna de enige weg om kinderen te kunnen adopteren. Mevrouw Albayrak vindt het dan ook wrang dat hij juist dat gaat beperken. Deelbemiddeling is in andere landen, zoals Frankrijk, een heel gangbare manier van adopteren. Zij vindt dan ook dat onderzocht moet worden of deelbemiddeling uitgebreid kan worden in plaats van beperkt.
De Nederlandse wet discrimineert op dit moment homoparen die een kind willen adopteren. Nu staat namelijk in de wet dat adoptie alleen mogelijk is voor partners van verschillend geslacht. Mevrouw Albayrak vindt dat dat uit de wet moet worden gehaald. De minister geeft in zijn brief aan dat 14 van de landen die hij heeft aangeschreven, hebben geantwoord dat, als de wet wordt gewijzigd, zij hun beleid niet zullen wijzigen. Zij verzoekt de minister dan ook om te komen met een initiatief om discriminatie van homoparen uit de wet te halen.
Kinderen die worden geboren in een relatie tussen twee vrouwen kunnen op dit moment niet erven van de tweede moeder, de mee-moeder. Mevrouw Albayrak vraagt de minister erkenning door de mee-moeder mogelijk te maken. Er wordt nu naar de biologische band gekeken, maar niet-biologische vaders kunnen een kind wel erkennen. Zij vraagt daarom waarom de minister homostellen blijft discrimineren.
De minister verhoogt de leeftijd tot waarop een tweede kind kan worden geadopteerd tot 48 jaar. Mevrouw Albayrak vindt dat een goede ontwikkeling, hoewel zij vindt dat de leeftijd als criterium om mensen een adoptiekind te weigeren ter discussie moet komen te staan. Van jonge vrouwen wordt namelijk verwacht dat zij zich emanciperen en meedoen op de arbeidsmarkt. Het krijgen van kinderen wordt daarom uitgesteld. Op het moment dat zij eraan toe zijn, kunnen zij er achter komen dat zij biologisch niet in staat zijn om moeder te worden. Het is wrang om dan te moeten concluderen dat als je ouder dan 40 bent je dan ook geen kind meer kunt adopteren. Is de minister bereid die leeftijdsgrens uit de wet te halen of, als hij dat niet wil, die te verhogen naar bijvoorbeeld 50 jaar? Leeftijd moet uiteraard wel worden meegenomen in het onderzoek of een gezin geschikt is om te adopteren, maar het moet niet als absolute grens in de wet komen te staan. Nu komt het voor dat mensen die al jaren in de procedure zitten niet meer in aanmerking komen voor een kind, omdat zij tijdens de procedure de maximumleeftijd bereiken.
De heer Luchtenveld (VVD) vindt dat het nu tijd is om knopen door te hakken en wetgeving tot stand te brengen en dat dat eerder moet gebeuren dan de zomer van 2006, zoals het voornemen is van de minister. Uit de stukken maakt hij namelijk op dat een forse liberalisering van de regels rond adoptie wenselijk en mogelijk is. In plaats van lange wachtlijsten, knellende limieten en omwegen in de vorm van een-ouderadoptie kan ouders meer vrijheid worden geboden om samen te adopteren. Dat geldt ook voor ouders van gelijk geslacht. Randvoorwaarde blijft daarbij wel dat uit een deugdelijk gezinsonderzoek moet blijken dat adoptie ook in het belang van het kind is.
Anders dan verleden jaar werd aangenomen, zijn er meer kinderen beschikbaar voor adoptie, met name uit China. De heer Luchtenveld acht onvoldoende gemotiveerd, waarom het aantal beginseltoestemmingen slechts wordt uitgebreid van 1500 naar 1800 per jaar. Waarom wordt het aantal niet vrijgelaten en overgelaten aan het feitelijke aanbod? Waarom vindt de minister dat enige regulering onvermijdelijk is? Hij vindt verder dat een beginseltoestemming vijf jaar geldig zou moeten zijn. Als een land vindt dat die toestemming vaker moet worden ververst, moet dat gebeuren, maar het uitgangspunt zou moeten zijn dat een beginseltoestemming vijf jaar geldig is, want dat leidt tot kostenbesparing. Hij plaatst verder grote vraagtekens bij de passages in de brief over sturing, controle en toezicht. Hij heeft geen behoefte aan individuele toetsing door de minister van elke matching. Hij zit evenmin te wachten op een aanvullend onderzoek via de International Social Service te Génève of een diplomatieke vertegenwoordiging, want dat levert alleen vertraging op. Hij voelt veel meer voor een onafhankelijk toezicht op instellingen die zich met adoptie bezighouden, waar ouders en vergunningverlenende instanties met hun klachten terecht kunnen en een onafhankelijk oordeel kunnen krijgen.
De overwegingen rond de leeftijdsgrenzen deelt de heer Luchtenveld niet. Iets oudere ouders kunnen een kind als het in de puberteit komt – kwetsbare kinderen hebben dan de meeste begeleiding nodig – misschien juist wat meer aandacht geven. Het gaat hem te ver om vanuit de overheid te zeggen dat iemand van 46 dat wel, maar iemand van 50 dat niet kan. Dat moet individueel worden bekeken. Dat kan goed worden meegenomen in het gezinsonderzoek.
De Centrale autoriteit vraagt bij interlandelijke adoptie nu vaak drie andere contacten in eigen land. De minister wil dat billijken, maar de heer Luchtenveld zou vreemd vinden als dat ook geldt voor de lopende aanvragen waar al een beginseltoestemming is verleend en een contact was goedgekeurd.
De heer Luchtenveld is voorstander van een openstelling van de Wobka (Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie) voor adoptie door paren van gelijke geslacht. Zeker nu uit de enquête en de ervaring in Zweden blijkt dat er geen gevaar is voor repercussies, moet snel een wetsvoorstel worden ingediend. Als de minister dit blijft weigeren, zal de VVD-fractie samen met de fracties van de PvdA en D66 een initiatiefwetsvoorstel indienen. Verder zou hij graag zien dat bij een zwangerschap in een lesbische relatie beide dames ouder worden en niet zijn aangewezen op de U-bocht van de een-ouderadoptie. Verder pleit hij voor een onafhankelijk toezichtorgaan voor de interlandelijke adopties.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) merkt op dat het aantal interlandelijke plaatsingen is toegenomen. Enerzijds omdat er minder aanvragen voor een beginseltoestemming zijn, anderzijds omdat er meer kinderen uit het buitenland aangeboden worden. Zij vraagt aandacht voor moeilijk plaatsbare kinderen, kinderen die iets ouder zijn of kinderen met een medisch dossier. Wanneer er in eigen land geen pleeggezin of adoptiefouders kunnen worden gevonden, kunnen zij wellicht in Nederland geborgenheid in een liefdevol gezin vinden. Volgens haar informatie is juist voor deze groep het totale aanbod groter dan het aantal beginseltoestemmingen.
De minister stelt voor het aantal beginseltoestemmingen per jaar te verhogen van 1500 naar 1800. De extra financiële middelen die daarvoor nodig zijn, kunnen volgens hem gevonden worden in het doorberekenen van de kosten van het gezinsonderzoek aan de aspirant-adoptiefouders. Uit de stukken blijkt niet om welke bedragen het gaat. Adoptie is nu echter al een vrij kostbare zaak. Mevrouw De Pater vindt dat de kosten niet onnodige drempels mogen opwerpen voor mensen.
De minister wil de duur van de beginseltoestemming verlengen naar vier jaar. Mevrouw De Pater vindt dit een goed voorstel, gelet op de soms lange wachttijden, bijvoorbeeld omdat uit bepaalde landen een tijdlang geen kinderen kunnen komen vanwege een besmettelijke ziekte. Zij vindt het ook een goede gedachte om de beginseltoestemming in voorkomende gevallen niet langer voor één kind, maar eventueel voor twee kinderen te laten gelden. Daarbij blijft uiteraard wel voorop staan dat uit het gezinsonderzoek moet blijken dat de aspirant-adoptiefouders daartoe geschikt geacht moeten worden. Een aantal aspirant-adoptiefouders ziet in deze verruiming namelijk juist een bezwaar, omdat de spanning en emotie rondom adoptie het bijna onmogelijk voor ze maakt om twee kinderen tegelijk te adopteren.
Wat betreft deelbemiddeling moet sprake zijn van uiterste zorgvuldigheid. Bemiddelende instanties moeten absoluut zeker zijn van de betrouwbaarheid van de contacten en deze contacten moeten daarop worden geverifieerd. Met name moet nagegaan worden of voldaan is aan het subsidiariteitsbeginsel. Dat daardoor soms naar het gevoel van de aspirant-adoptiefouders vertraging wordt opgelopen, terwijl zij al met het kind hebben kennisgemaakt, is vervelend, maar rondom het afstand doen en de identiteit mag geen spoor van twijfel bestaan.
Naar Nederlands recht kunnen homoparen nu kinderen adopteren. De minister ziet geen principiële bezwaren om de wet zo aan te passen dat homoparen op dezelfde wijze de procedure voor interlandelijke adoptie in kunnen als heteroparen. Van belang is of landen van herkomst hun politiek ten aanzien van Nederland zullen wijzigen wanneer de wet dusdanig wordt aangepast dat voor homoparen ook interlandelijke adoptie mogelijk wordt. De extra procedurele constructie die destijds is gekozen om interlandelijke adoptie door homoparen mogelijk te maken, verdient in het kader van goede en zorgvuldige wetgeving zeker niet de schoonheidsprijs. Via een U-bochtconstructie, met veel rompslomp, blijkt in de praktijk adoptie door homoparen mogelijk te zijn. De huidige rechtsongelijkheid heeft geen aantoonbare functie meer. Het is wel van belang dat in alle gevallen de wens van landen van herkomst gerespecteerd wordt. Dat geldt ook voor de wens van afstandsmoeders, die mogen meepraten over het profiel van de adoptiefouders.
Mevrouw Vos (GroenLinks) brengt naar voren dat er nog steeds grote problemen bestaan bij de uitvoering van de adoptieregels. Adoptieprocedures duren lang, soms zelfs langer dan vijf jaar en het aantal kandidaat-adoptiefouders overstijgt het aantal beschikbare adoptiekinderen. Homoadoptiefouders komen niet op gelijke voorwaarden als hetero adoptiefouders in aanmerking voor de adoptie van buitenlandse kinderen. Zij kunnen alleen via een-ouderadoptie buitenlandse kinderen adopteren en pas na lange tijd kan de andere ouder het juridisch ouderschap op zich nemen. Zij vindt dat een onwenselijke situatie, die zo snel mogelijk herzien moet worden. Ook de nazorg aan adoptiefouders en kinderen is niet goed geregeld. Er is te weinig gespecialiseerde hulp, waardoor ouders en kinderen met de handen in het haar zitten. Zij vraagt verder aandacht voor de kosten die aan de adoptieprocedure verbonden zijn. Die kosten zijn erg hoog en maken het voor een bepaalde groep ouders moeilijk om tot adoptie over te gaan.
Mevrouw Vos vindt dat de leeftijdsgrens afgeschaft moet worden. Het moet erom gaan dat een ouder in staat is om een kind tot het 21ste jaar op een goede manier op te voeden en een toekomst te bieden. Als er al een grens moet worden gehanteerd, moet die aanmerkelijk hoger liggen dan de grens die nu wordt gehanteerd.
De minister verhoogt het aantal beginseltoestemmingen dat per jaar wordt verleend van 1500 naar 1800. Waarom wordt er niet meer gekeken naar het aanbod van kinderen? Waarom wordt deze grens vastgesteld? Er komen nu veel adoptiekinderen uit China. Daar zitten kinderen in een afschuwelijke situatie, terwijl Nederland een grens stelt aan het aantal beginseltoestemmingen. Mevrouw Vos stelt daarom voor die grens los te laten. Zij vraagt zich ook af waarom de geldigheidsduur van beginseltoestemmingen beperkt moet zijn. Alleen als er zich dringende veranderingen voordoen in de gezinssituatie zou moeten worden bekeken of de beginseltoestemming opnieuw verleend dient te worden.
Het lijkt mevrouw Vos van belang dat er gespecialiseerde bureaus adoptie jeugdzorg komen, zodat de specifieke problemen die zich voor kunnen doen, goed kunnen worden aangepakt. Binnen een aantal raden voor de kinderbescherming bestaan gespecialiseerde teams van mensen die uitsluitend adoptie en gezinsonderzoeken behandelen. Dat is echter nog lang niet op alle plekken het geval. Zij pleit ervoor dat er binnen de raden speciale teams komen die dit werk doen.
De heer Van der Staaij (SGP) vindt dat bij adoptie het belang van het kind voorop moet staan. Hij zou het daarom ongelukkig vinden als de mogelijkheid van adoptie door homoparen geopend wordt. Een kind is gebaat bij een vader en een moeder en niet bij twee vaders of twee moeders, want daarmee wordt een kind een normale, natuurlijke opvoedingsomgeving onthouden. Veel landen willen geen kinderen afstaan voor adoptie aan homoparen. Dat zou Nederland te denken moeten geven. Hij vindt het dan ook jammer dat de minister heeft aangegeven de wet aan te zullen passen als de attitude in de landen van herkomst mocht veranderen.
Het aantal beschikbare kinderen voor adoptie vertoont een stijgende lijn. De minister is daarom voornemens het aantal beginseltoestemmingen substantieel te verhogen. Het is de heer Van der Staaij niet helder of daarmee invoering van het wachtlijstensysteem van de baan is. De financiële consequenties van een verhoging van het aantal beginseltoestemmingen zal worden doorberekend aan adoptiefouders. Adoptie is echter al een dure aangelegenheid en het adopteren van kinderen dreigt al steeds meer een eliteaangelegenheid te worden. Hij vindt dan ook dat de minister terughoudend moet zijn als het gaat om het verhogen van de kosten voor adoptiefouders. Hij is verder van mening dat de verantwoordelijkheid voor de adoptiecapaciteit losgekoppeld moet worden van de verantwoordelijkheden die Justitie op adoptiegebied heeft. Het is volgens hem niet een taak van Justitie om vraag en aanbod van adoptiekinderen te reguleren op de wijze zoals de minister doet.
De heer Van der Staaij heeft er geen problemen mee dat voorzichtig wordt gekeken of de huidige leeftijdsgrenzen enige aanpassing behoeven, maar hij vindt het wel goed om bepaalde leeftijdsgrenzen te stellen. Volgens hem moet namelijk zo veel mogelijk worden aangesloten bij een natuurlijke opvoedingsomgeving.
Mevrouw Van der Laan (D66) vindt het verheugend dat het aantal adopties is gestegen, dat de termijn voor de een-ouderadoptie is verkort tot één jaar en dat de stiefouderadoptie wordt vereenvoudigd. Er zijn echter nog steeds problemen met de reguliere adoptie. Er is nog geen openstelling van de Wobka en er zijn nog geen gelijke rechten voor lesbische ouders. Het gaat allemaal heel langzaam. Daarom wil zij een initiatief nemen en het samen met de PvdA en de VVD gaan regelen. Sommige problemen kunnen namelijk snel en gemakkelijk opgelost worden.
Mevrouw Van der Laan vindt het mooi dat het aantal beginselbestemmingen verhoogd gaat worden van 1500 naar 1800, maar het is haar niet duidelijk waarom voor 1800 is gekozen. Wat gebeurt er als in een bepaald jaar opeens veel kinderen voor adoptie ter beschikking komen? Dan kan het zijn dat er te weinig ouders met een beginseltoestemming zijn. Het lijkt haar daarom beter die grens los te laten. Hetzelfde geldt voor het leeftijdscriterium. Of iemand in staat is een kind goed op te voeden, hangt af van de persoonlijke kwaliteiten en niet van de vraag of iemand homo of hetero is en of hij of zij 28 of 48 jaar is. Het is tijd om die grens los te laten. De leeftijd moet uiteraard wel onderdeel blijven van het gezinsonderzoek.
Adoptieorganisaties kunnen nog steeds een land of een regio claimen. Daardoor is het voor andere organisaties moeilijk om daar te werk te gaan. Moet dat niet eens aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) worden voorgelegd?
Mevrouw Van der Laan is uiteraard voor uiterst zorgvuldige adoptieprocedures, maar uit de evaluatie van de Wobka blijkt dat er geen enkel kwaliteitsverschil is tussen deelbemiddeling en volledige bemiddeling. Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat deelbemiddeling wel kan vanuit landen die het Haags Adoptieverdrag hebben geratificeerd, mits het deelbemiddelingscontract is ingeschreven. Waarom worden andere kwaliteitseisen gesteld aan deelbemiddeling en waarom beweert de minister nog steeds dat deelbemiddeling uit Haags-Adoptieverdraglanden niet mogelijk is?
Mevrouw Van der Laan vindt dat als een lesbisch paar een kindje krijgt, de mee-moeder meteen ook de juridische moeder moet worden. Er zijn heterostellen waarvan de man onvruchtbaar is en waar na kunstmatige inseminatie met een donor een kindje wordt geboren. Dat is dus precies hetzelfde als bij de lesbische stellen. De mannelijk echtgenoot is dan gewoon de juridische vader, maar de vrouwelijke echtgenote is dat niet. Dat is niet in het belang van het kind. Dat is iets dat gemakkelijk te regelen is, want dat kan veel gemakkelijker en minder bureaucratisch dan nu. Als de minister dit niet wil regelen, zal de Kamer dat zelf doen.
De minister merkt op dat in 2000 in de Wobka is opgenomen dat interlandelijke adoptie door homoparen niet mogelijk is, omdat de landen van herkomst daar problemen mee zouden kunnen hebben en geen kinderen meer zouden willen afstaan voor adoptie. Er is een onderzoek gedaan bij de verschillende landen. Daaruit is gebleken dat zij niet van plan zijn hun beleid te wijzigen als adoptie door homoparen mogelijk wordt. Daarom heeft hij er geen bezwaar tegen de wet te wijzigen. Hij zal in de zomer van 2006 de wijzigingen die hij in de brief heeft genoemd, doorvoeren. Op dit moment is er geen land dat kinderen voor adoptie door homoparen aanbiedt. Een paar landen, waaronder Brazilië, staan wel de een-ouderadoptie toe. Daar wordt nu al gebruik van gemaakt. Daarvoor is het dus niet nodig die bepaling te schrappen. Het is echter een discriminerende bepaling en moet daarom geschrapt worden. Het schrappen van die bepaling, heeft echter geen prioriteit in het wetgevingsbeleid. Er moet eerst gewerkt worden aan die knelpunten die daadwerkelijk tot belemmeringen leiden. Die wijziging zal dan niet voor de zomer bij de Kamer liggen. Hij vindt bovendien dat het schrappen van deze bepaling logischer kan in samenhang met andere bepalingen die gewijzigd moeten worden in de wet. Hij heeft echter geen verschil van mening met de Kamer over de wenselijkheid om de bepaling te schrappen. Het is alleen een kwestie van wanneer dat wordt gedaan.
Nederland kan het proces wel verder vereenvoudigen, maar de knelpunten zitten niet primair in de Nederlandse procedure. Uit gesprekken met betrokken organisaties is gebleken dat het overheidsbeleid soms kan bijdragen tot knelpunten. De minister is bereid het beleid op die punten bij te stellen. Het doel van interlandelijke adoptie is dat op basis van een beginseltoestemming een kind geadopteerd kan worden. Hij kan het aantal af te geven beginseltoestemmingen wel verhogen, maar als dat inhoudt dat er dan meer mensen komen die wel een beginseltoestemming hebben, maar geen kind, is het een papieren operatie. De knelpunten zitten in de landen van herkomst, die eisen stellen ten aanzien van de termijn voor een beginseltoestemming. Een ander probleem is dat er veel mensen zijn die kinderen beneden de twee jaar willen, terwijl er meer oudere kinderen en kinderen met medische problemen en handicaps worden aangeboden dan er ouders zijn. Het is dus niet zo dat er een markt kan ontstaan als er maar genoeg beginseltoestemmingen worden afgegeven. In China wordt op dit ogenblik het beleid verruimd en daarom verruimt hij het aantal beginseltoestemmingen. Een beginseltoestemming is echter ook een investering in onderzoek en in opleiding. Ook daarom kunnen niet eindeloos beginselverklaringen worden afgegeven om achteraf te constateren dat een groot aantal van de mensen met een beginseltoestemming geen kind hebben gekregen. Er moeten geen ongerechtvaardigde verwachtingen worden gewekt.
Een voor Nederland bepalend element is de kinderwens van ouders. Ouders willen nu eenmaal graag kinderen. Er is echter wel degelijk vanuit het aspect van interlandelijke adoptie een verantwoordelijkheid om ook kinderen waarvoor niet in de eerste plaats bij Nederlandse ouders een wens zou bestaan, zo mogelijk toch te plaatsen. In die zin is het dus meer dan alleen maar het faciliteren van vraag en aanbod. Op dat punt kun je constateren dat er in tal van opzichten zelfs te weinig ouders zijn en dat er meer interlandelijke adopties plaats zouden kunnen vinden. Plaatsing binnen het land van herkomst blijft echter de voorkeur hebben. Het criterium dat wel bij adoptie uit de Verenigde Staten worden gesteld, is dat driemaal is geprobeerd het kind in de VS te plaatsen. Pas als dat niet is gelukt, komt het kind voor interlandelijke adoptie in aanmerking. Die eis speelt een rol bij de controle van de zorgvuldigheid van de contacten voorafgaande aan een deelbemiddelingsbesluit. Dan wordt gekeken of het beginsel van binnenlandse adoptie is gerealiseerd. Als het contact eenmaal is goedgekeurd, wordt de eis niet achteraf gesteld.
De mogelijkheid van een wachtlijst is niet definitief van de baan. Zo'n lijst zou nodig kunnen zijn om te voorkomen dat er te veel beginseltoestemmingen komen. Door de uitbreiding van het aanbod en de verlenging met een jaar van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming, kan het probleem van de wachtlijsten in belangrijke mate worden opgevangen. Het nog verder verlengen van de geldigheidsduur van beginseltoestemmingen is geen oplossing, omdat de landen van herkomst, zoals China en Colombia, het vaak niet accepteren als een beginseltoestemming nog langer geldig zou blijven.
De organisaties die kinderen aangeboden krijgen zouden graag zien dat er meer beginseltoestemmingen worden toegekend, zodat zij een bredere keuze hebben. De minister is bereid om te kijken hoe daaraan tegemoet kan worden gekomen. Het punt blijft dan wel dat bij een toename van het aantal beginseltoestemmingen de administratieve betrokkenheid van de overheid wordt uitgebreid. Hij probeert daarvoor ruimte te vinden door een grotere doelmatigheid en het minimaliseren van overbodige activiteiten. Ook zou een deel of het geheel van die kosten doorberekend kunnen worden. Deze kosten vormen slechts een klein gedeelte van de totale kosten van adoptie, die de overheid niet voor haar rekening kan nemen. Het is namelijk niet een bewust belang voor Nederland dat er interlandelijke adoptie plaatsvindt. Dat is primair in het belang van de ouders. De Nederlandse overheid neemt overigens al via belastingaftrek een belangrijk deel van die kosten voor haar rekening. De reis- en verblijfskosten zijn namelijk volledig aftrekbaar van de belastingen. Er zullen echter altijd kosten aan verbonden zijn en er zullen altijd personen zijn die zeggen: dan doe ik het niet.
Afstammingsrechtelijke gelijkstelling van kinderen geboren binnen een huwelijk heeft strikt genomen niets met adoptie te maken. Het gaat dan om de vraag of bij een huwelijk tussen twee vrouwen de niet-natuurlijke moeder ook ouder kan worden en of het kind voor de afstamming gelijkgesteld wordt. Er is op dat punt een wetswijziging in voorbereiding. Een aanvraag voor stiefouderadoptie door de duo-moeder zal dan al bij de geboorte van het kind kunnen worden ingediend. Nu dient de duo-moeder eerst gedurende drie jaar met de biologische moeder te hebben samengeleefd, alvorens een verzoek tot adoptie van het kind kan worden ingediend. Die termijn zal geschrapt worden in de wetswijziging. De adoptie kan dan ten tijde van de geboorte plaatsvinden. Er wordt echter niet voorzien in de mogelijkheid van erkenning, noch in de mogelijkheid van ouderschap van rechtswege. Bij het afstammingsrecht wordt voor het juridisch ouderschap het biologisch ouderschap gevolgd. Als een kind staande het huwelijk wordt geboren, wordt de vader geacht de natuurlijke en biologische vader te zijn, behoudens de situatie dat later het tegengestelde bewezen wordt. De biologische vader verliest zijn rechten namelijk niet volledig. In het geval van twee getrouwde vrouwen is dit rechtsvermoeden biologisch niet mogelijk. Er moet dan een biologische vader zijn. Erkenning van een vrouw als vader is onlogisch. Daarom heeft de wetgever geregeld dat beide vrouwen in een huwelijk ouderschap kunnen krijgen via adoptie. Door een vereenvoudiging van de adoptiemogelijkheid wordt voor de duo-moeder een gelijkwaardige situatie gecreëerd als erkenning. De minister is bereid te kijken hoe dit goed geregeld kan worden via een rechtsfiguur die ook internationaal de meeste erkenning kan krijgen en die het beoogde doel het beste kan realiseren.
In alle landen hanteert men leeftijdsgrenzen. Die zijn echter niet altijd in de wet vastgelegd, maar liggen besloten in de toetsing van de gezinssituatie. De wetgever in Nederland heeft gekozen voor een aantal meer absolute leeftijdsgrenzen. Bij iedere leeftijdsgrens zijn er grensgevallen. Het voorstel om het op maat te doen, betekent een substantiële uitbreiding van het gezinsonderzoek en een verzwaring van de procedure. Er moet ook rekening worden gehouden met wat in de landen van herkomst nog geaccepteerd wordt. De minister miskent niet dat het eventueel laten vallen van de absolute leeftijdsgrens in sommige gevallen soelaas kan bieden, maar het kan zijn dat landen van herkomst dat geen aanvaardbare situatie vinden voor interlandelijke adoptie. Hij zal bekijken of een redelijke oplossing kan worden gevonden voor mensen die tijdens de procedure de leeftijdsgrens overschrijden.
De minister wil de werkwijze en beleid van vergunninghouders in protocollen vastleggen. Op dit moment houdt de Inspectie jeugdzorg toezicht op de vergunninghouders. Verder wordt de betrouwbaarheid van de contacten gecontroleerd. Het besluit inzake het onderzoek naar buitenlandse contacten van aspirant-adoptiefouders dat wordt gebruikt bij deelbemiddeling, zou als leidraad kunnen dienen voor de toetsing van de werkzaamheden van de vergunninghouders. Het is volgens hem dubbelop om naast de Inspectie jeugdzorg weer een aparte toezichthouder te creëren.
Bij adoptie uit verdragslanden wordt de matching tussen adoptiefkind en adoptiefouders getoetst door de Centrale autoriteit. Bij adopties uit niet-verdragslanden gebeurt dat niet. Het systeem van jeugdbescherming en naleving van de algemene beginselen inzake de adoptie is in verdragslanden over het algemeen echter beter dan in niet-verdragslanden. Om die reden ligt het voor de hand om ook bij adoptie uit niet-verdragslanden de matching te toetsen. Dat kan gebeuren bij de akkoordverklaring. Daarbij volgt de minister de aanbevelingen uit het evaluatierapport van de Wobka.
Ingevolge artikel 16 van de Wobka bestaat er tussen de vergunninghouders een verplichting tot samenwerking. Die samenwerking is uitgewerkt in het convenant en in onderlinge afspraken. Daarbij is afgesproken dat per land één vergunninghouder werkzaam zal zijn, tenzij het gaat om een zo groot land dat er meerdere kunnen zijn. Die afspraken worden door vergunninghouders op dit moment opnieuw doorgelicht om te kijken of daar knelpunten zijn. De minister wacht de bemiddeling die nu plaatsvindt af en zal dan kijken wat er nodig is.
Wat de aftrekbaarheid van kosten van de belasting betreft, is de minister in overleg met Financiën. Er wordt gekeken in hoeverre de kosten van bemiddeling tot een hoger bedrag kan worden afgetrokken dan nu. Dat zal echter meer in de orde van indexering liggen, dan dat het tot een fundamentele verandering van de aftrekbaarheid van het bedrag zal leiden. Blijft wel dat de grootste posten, zoals reis- en verblijfskosten, aftrekbaar zijn.
Mevrouw Albayrak (PvdA) is van plan om samen met de heer Luchtenveld en mevrouw Van der Laan een initiatiefwetsvoorstel in te dienen, aangezien de minister heeft aangegeven pas in de zomer 2006 met een wetsvoorstel te willen komen. In dat initiatiefwetsvoorstel wil zij in ieder geval drie punten regelen. De discriminatie van homoparen en de leeftijdsdiscriminatie moeten uit de wet worden gehaald. Verder moet iets worden geregeld voor de lesbiennes.
Volgens de heer Luchtenveld (VVD) is er nog steeds sprake van een misverstand als het gaat om de eis van de Centrale autoriteit dat er drie contacten in het eigen land zouden moeten zijn geweest. De minister zegt dat dat achteraf niet meer wordt toegepast, maar volgens zijn informatie wordt bij elk concreet voorstel voor een adoptiekind nagegaan of er wel drie keer elders een aanbieding is geweest.
Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) wil inzichtelijk hebben hoe het zit met de kosten die verbonden zijn aan de beginseltoestemming en die de minister wil doorberekenen. Verder vraagt zij of de minister wil kijken hoe het Europees Hof, als het gaat om familierechtelijke zaken, heeft geoordeeld over de positie van de biologische vader bij een kind van twee lesbische moeders. Voor zover zij de discussie begrijpt, is erkenning een exclusief middel voor vaders. Zij wil graag weten hoe dat internationaal precies zit.
Mevrouw Vos (GroenLinks) dringt erop aan dat de kosten van het gezinsonderzoek niet worden doorberekend aan de kandidaat-adoptiefouders. Verder wijst zij op het belang van nazorg en vraagt of het niet zinvol is gespecialiseerde bureaus adoptie jeugdzorg in te stellen. Ten slotte merkt zij op dat lesbische moeders graag moeder wil zijn en geen vader. Zij vindt het merkwaardig dat KI bij een lesbische vrouw blijkbaar andere consequenties heeft ten aanzien van de biologische vader, dan bij een niet-lesbische vrouw.
De heer Van der Staaij (SGP) was als het gaat om het uitgangspunt bij adoptie, een beetje verrast dat de minister zei dat het bepalende element de kinderwens van de ouders is. In het Haags Adoptieverdrag en in de nationale wetgeving wordt namelijk nadrukkelijk als uitgangspunt het belang van het kind genomen.
Als het gaat om de kosten, zei de minister dat een groot bedrag al aftrekbaar is van de belasting. Van de bemiddelingskosten is echter zo'n € 600 aftrekbaar, terwijl de werkelijke kosten € 5000 tot € 6000 kunnen bedragen. Daar zit dus een forse kloof tussen. Er is ook sprake van een cumulatie van kosten.
Mevrouw Van der Laan (D66) merkt op dat er tientallen homoparen zijn die door een-ouderadoptie kinderen hebben geadopteerd. De tweede vader of moeder wil graag mee kunnen adopteren. Het is een concreet probleem dat opgelost kan worden. Dat moet ook gebeuren. Voor de lesbische ouders is het, getalsmatig, nog veel belangrijker. Het enige dat zij willen is juridische zekerheid. Als dat op een gemakkelijke manier kan worden geregeld, moet dat worden gedaan. Dat kan via een initiatiefwetsvoorstel snel geregeld worden.
De minister zal schriftelijk ingaan op het punt van de financiering en op de mogelijkheid van het van de belasting aftrekken van kosten. Als men de leeftijdsgrenzen af wil schaffen, zal dat een extra beslag leggen op de kosten. Bij eenzelfde hoeveelheid beschikbare middelen, zal dat tot een reductie van het aantal beginseltoestemmingen leiden. Verder zal hij schriftelijk ingaan op de vraag hoe het precies zit met het driemaal aanbieden van kinderen in eigen land.
Juridische erkenning is alleen mogelijk voor de vader. De Nederlandse wetgever kan wel van alles zelf regelen, maar dan komen er problemen met de internationale erkenning van die erkenning.
Naar aanleiding van de Wet op de jeugdzorg zijn alle bureaus onder het Bureau jeugdzorg gebracht. Daarbinnen is ruimte voor specialisatie. De minister zal met de Bureaus jeugdzorg kijken of er behoefte bestaat aan dergelijke specialistische hulp. Dat is echter iets anders dan het instellen van gespecialiseerde bureaus nazorg.
Als er in Nederland geen behoefte zou zijn aan interlandelijke adoptie, was er geen interlandelijke adoptie. In die zin is het gegeven dat er ouders zijn die kinderen vanuit het buitenland willen adopteren, bepalend. Bij iedere individuele adoptie zal het belang van het kind uiteraard voorop staan. Daarbij wordt ook gekeken of kinderen, waarvoor niet op het eerste gezicht een wens bestaat, geplaatst kunnen worden.
De heer Van Fessem (fungerend voorzitter) merkt op dat in een procedurevergadering nadere afspraken zullen worden gemaakt over een vervolg op dit AO. De minister zal voor die tijd zijn schriftelijke antwoorden aan de Kamer doen toekomen. Verder is de Kamer van plan om een initiatiefwetsvoorstel op te stellen.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Wolfsen (PvdA), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD), Azough (GroenLinks).
Plv. leden: Jonker (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen -van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Arib (PvdA), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Karimi (GroenLinks), Vergeer (SP), Hermans (LPF).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28457-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.