Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28429 nr. 1;385 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 28429 nr. 1;385 |
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 juni 2002
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 juni 2002.
De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 juli 2002.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 6 januari 2000 te Ankara totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije overeenkomstig de artikelen 7 en 26 van het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid, gesloten op 14 december 1972, en houdende herziening van het Verdrag inzake sociale zekerheid, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije op 5 april 1966, met Slotprotocol, Aanvullend Verdrag en Administratief Akkoord (Trb. 2000, 25 en 2001, 121).1
Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
Het op 5 april 1966 te Ankara totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (Trb. 1966, 155) is op 1 februari 1968 in werking getreden. Daarnaast is het op 14 juni 1967 te 's-Gravenhage totstandgekomen Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het op 5 april 1966 te Ankara ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (Trb. 1968, 23) van kracht om uitvoering te geven aan het eerdergenoemde Verdrag van 1966.
Het op 4 september 1980 te Ankara totstandgekomen Verdrag houdende wijziging van het Verdrag van 5 april 1966 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (Trb. 1980, 164) is op 1 mei 1983 in werking getreden. Deze wijziging was noodzakelijk in verband met het op 14 december 1972 te Parijs totstandgekomen Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (Trb. 1976, 54 en 158), dat voor Nederland in werking is getreden op 8 mei 1977 en voor Turkije op 2 december 1976. Op grond van artikel 5 van het Europees Verdrag treedt dit Verdrag in beginsel in de plaats van de bilaterale verdragen die tussen de landen die tot het Europees Verdrag zijn toegetreden, zijn gesloten. Artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag biedt de mogelijkheid om bepalingen van bilaterale verdragen van kracht te doen blijven door deze te vermelden in Bijlage 3 van dit Verdrag.
In Bijlage 3 bij het Europees Verdrag is Titel III van het bilaterale verdrag inzake sociale zekerheid met Turkije opgenomen.
Dit betekent dat in de betrekkingen tussen Nederland en Turkije alleen Titel III van het bilaterale verdrag wordt gehandhaafd.
Voor het overige zijn de bepalingen van het Europees Verdrag met de daarbij behorende bijlagen van toepassing verklaard.
Titel III bevat de bepalingen met betrekking tot de afzonderlijke prestaties. In de loop der jaren hebben – gelet op de grote migratie vanuit Turkije naar Nederland – vooral Turken die hier werkzaam waren of werkzaam zijn, alsmede hun al dan niet in Turkije achtergebleven gezinsleden, van de voordelen van het bilaterale verdrag kunnen genieten.
De voordelen van het sociale zekerheidsverdrag komen belanghebbenden onder andere toe door de gelijkstelling van de nationaliteit van de ene Staat met de nationaliteit van de andere Staat, indien het sociale verzekeringsstelsel daaromtrent eisen stelt, door samentelling van verzekeringstijdvakken in beide Staten ten behoeve van de opening van het recht op uitkering in één der Staten en door bepalingen die export van uitkeringen en prestaties mogelijk maken of vergemakkelijken. Tevens vereenvoudigen administratieve voorschriften de samenwerking tussen de voor de uitvoering van de betrokken wetten aangewezen uitvoeringsinstanties. Deze voorschriften zijn met name neergelegd in het op 14 december 1972 te Parijs totstandgekomen Aanvullend Akkoord ter toepassing van het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid (Trb. 1976, 54, blz. 172 e.v.), en het hierbovengenoemde Administratief Akkoord betreffende de toepassing van het Verdrag inzake sociale zekerheid met Turkije.
In Nederland woonden op 1 januari 1999 102.003 personen met de Turkse nationaliteit (1 januari 1998: 114.696). Nadat het aantal Turkse onderdanen in Nederland aanvankelijk sterk was gestegen, is het de laatste paar jaar sterk gedaald (1985: 156.000; 1990: 191.000; 1994: 203.000; 1995: 182.000). Belangrijkste reden is het groeiend aantal personen met de Turkse nationaliteit dat het Nederlanderschap verkrijgt (1993: 18.000; 1994: 23.000; 1995: 33.000).
Door diverse wijzigingen in de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving alsmede in de jurisprudentie omtrent de toepasselijkheid van verdragen zoals het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Turkije is opnieuw een herziening van dit Verdrag geboden. Bovendien is het noodzakelijk in verband met de totstandkoming van de Wet Beperking Export Uitkeringen bepalingen op te nemen ten behoeve van de vaststelling van de rechtmatige toekenning en betaling van uitkeringen.
De belangrijkste elementen uit het thans aan de orde zijnde Verdrag zijn:
– het van toepassing verklaren van de bepalingen van het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid met betrekking tot uitkeringen bij ziekte en moederschap.
– het aanpassen van de bepalingen omtrent de aangewezen wetgeving, teneinde deze aanwijzing exclusief te laten gelden ten opzichte van de andere mogelijk in het geding zijnde wetgeving.
– aanpassingen in de materiële bepalingen met betrekkingen tot de toekenning van uitkeringsrechten zoals opgenomen in het thans vigerende verdrag, met de strekking deze bepalingen te laten aansluiten op de gewijzigde nationale wetgeving van de verdragsluitende Staten.
– een aanvulling op het Verdrag houdende de beperking van de toekenning van rechten indien deze gebaseerd zouden zijn op een verzekeringsduur van minder dan één jaar en zonder het Verdrag ook niet zouden worden toegekend.
– een aanvulling op het Verdrag houdende de beperking van de relevante verzekeringsduur van de vijftiende tot de vijfenzestigste verjaardag van de verzekerde indien deze duur medebepalend is voor de vaststelling van de proratabreuk voor de toekenning van een gedeeltelijke uitkering op basis van een risicoverzekering.
– wijzigingen in de bijlagen bij het Europese Verdrag in verband met het van toepassing worden van het hoofdstuk Ziekte en moederschap uit het Europees Verdrag in de verhouding tussen Nederland en Turkije.
III. Artikelsgewijze toelichting
In Titel III, hoofdstuk 1, van het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid zijn de bepalingen met betrekking tot ziekte en moederschap opgenomen. Op grond van artikel 26 van dit Verdrag is de toepassing van de bepalingen van de artikelen 20, 21, 23 en 24 tussen twee of meer landen die partij zijn bij het Europees Verdrag, afhankelijk gesteld van het sluiten van aparte overeenkomsten tussen deze landen.
Deze overeenkomsten mogen bovendien bijzondere, aan de omstandigheden aangepaste regelingen bevatten. In dit hoofdstuk worden deze bepalingen van toepassing verklaard in de verhouding tussen Nederland en Turkije.
De overige bepalingen van het hoofdstuk Ziekte en moederschap van het Europees Verdrag, te weten de artikelen 19, 22 en 25, hebben directe werking.
In artikel 2 worden de artikelen 20, 21, 23 en 24 van het Europees Verdrag van toepassing verklaard.
Artikel 20 heeft betrekking op het verlenen van medische zorg aan personen die verzekerd zijn ingevolge de sociale ziektekostenverzekeringswetgeving van de ene Staat doch wonen op het grondgebied van de andere Staat.
Artikel 21 voorziet in een recht op verstrekkingen ten behoeve van verzekerden en hun gezinsleden in een drietal specifieke situaties, te weten: bij tijdelijk verblijf in de Staat waar men niet is verzekerd; bij terugkeer tijdens het genot van verstrekkingen naar het grondgebied van de Staat waar men niet is verzekerd; of bij een verblijf van een verzekerde van de ene Staat op het grondgebied van de andere Staat in het geval men toestemming van de verzekeringsinstelling heeft verkregen voor het aldaar ondergaan van een medische behandeling. De verstrekkingen worden ten laste van de verzekeringsinstelling van de Staat onder wiens wetgeving men verzekerd is, verleend door de verzekeringsinstelling van het woon- of verblijfland. Aard, omvang en voorwaarden voor het verlenen van de verstrekkingen worden bepaald door de wetgeving van het woon- of verblijfland, alsof de betrokkene verzekerd was volgens de wetgeving van dat land.
Artikel 23 heeft betrekking op de verlening van medische zorg aan werklozen en hun gezinsleden die wonen op het grondgebied van de Staat die niet de werkloosheidsuitkering betaalbaar stelt.
Artikel 24 voorziet in het recht op medische zorg ten behoeve van rechthebbenden, op één of meer pensioenen, en hun gezinsleden. Dit artikel ziet toe op meerdere situaties, namelijk het verlenen van medische zorg ingeval van wonen of tijdelijk verblijven op het grondgebied van de Staat ingevolge wiens wetgeving men niet verzekerd is; overbrengen van de woonplaats; en verblijf in de andere Staat om met toestemming van de verzekeringsinstelling een medische behandeling te ondergaan. Voorts wordt geregeld welke verzekeringsinstelling de verstrekkingen verleent en voor wiens rekening.
Artikel 3 van het onderhavige Verdrag regelt de personele werkingssfeer voor de toepassing van het hoofdstuk Ziekte en moederschap, te weten alle personen en hun gezinsleden die zijn onderworpen aan de sociale ziektekostenwetgeving van één van de verdragsluitende partijen, mits zij woonachtig zijn op het grondgebied van één van die partijen.
Artikel 4 bepaalt dat, behalve in het geval de kostenverrekening geschiedt op basis van forfaitaire bedragen, voor het verlenen van «dure» verstrekkingen voorafgaand toestemming nodig is van de verzekeringsinstelling waar men is verzekerd en die verantwoordelijk is voor het betalen van de daaraan verbonden kosten. In absolute noodsituaties volstaat een onmiddellijke notificatie door de verzekeringsinstelling van de woon- of verblijfplaats aan de instelling waar de betrokkene als verzekerde is ingeschreven. In het geval van kostenverrekening op basis van forfaitaire bedragen, is ook de notificatie niet noodzakelijk.
De bevoegdheid om een lijst van dergelijke belangrijke (dure) verstrekkingen als bedoeld in artikel 4 op te stellen is overgedragen aan de verbindingsorganen in de zin van het Europees Verdrag. Voor Nederland is de Ziekenfondsraad als verbindingsorgaan aangewezen. De lijst is onderworpen aan de instemming van de wederzijdse bevoegde autoriteiten (de vakministeries).
Artikel 5 van het Verdrag verbindt het recht op verstrekkingen ten laste van de instelling waar de «hoofdverzekerde» is verzekerd, ten behoeve van diens gezinsleden, aan de voorwaarde dat deze niet op grond van de wetgeving van de verdragsluitende partij op het grondgebied waarvan zij wonen een eigen recht op verstrekkingen hebben.
Artikel 6 geeft de basis voor de verrekening van wederzijds gemaakte kosten voor de verlening van medische hulp aan elkaars verzekerden. De wijze van afrekening is geregeld in het Administratief Akkoord.
Het tweede lid, tweede alinea, van artikel 21 van het Europees Verdrag, bepaalt dat het verlenen van toestemming om voor medische behandeling naar de andere Staat te gaan door de verzekeringsinstelling waarbij men is verzekerd niet kan worden geweigerd wanneer de behandeling op het grondgebied van de verdragsluitende partij waarop hij woont, niet kan worden gegeven.
Ingevolge artikel 7 wordt deze bepaling niet toegepast in de onderlinge verhouding tussen beide Staten. Dit om medisch toerisme, voornamelijk vanuit Turkije naar Nederland, waarvan de kosten ten laste van Turkije zouden komen, te voorkomen.
In dit hoofdstuk is een aantal verschillende bepalingen opgenomen.
Artikel 9 bepaalt ten aanzien van de aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving van het Europees Verdrag, dat de aangewezen wetgeving van toepassing is, bij uitsluiting van de wetgeving van de andere verdragsluitende Staat. Deze toevoeging is noodzakelijk sedert de arresten van de Hoge Raad van 25 juni 1986 (nrs. 186 en 202, RSV 1987, nr. 26), waarin werd bepaald dat de uit een verdrag inzake sociale zekerheid voortvloeiende aanwijzing van de toepasselijke wetgeving van een andere Staat, de eventuele verzekering onder het Nederlands stelsel onverlet laat, indien die aanwijzing niet uitdrukkelijk het exclusiviteitsbeginsel bevat.
Artikel 11 bevat een aantal wijzigingen van het bilaterale verdrag tussen Nederland en Turkije van 5 april 1966. Het betreft de volgende wijzigingen:
a.
(II) Titel III, hoofdstukken 1 en 4 worden geschrapt. Dit houdt verband met de in hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen.
b.
(III) De bepalingen met betrekking tot de vaststelling van het recht op een invaliditeits-, ouderdoms- of overlijdensuitkering worden aangevuld met een bepaling die er in voorziet dat, wanneer aanspraak bestaat op een uitkering op basis van de wetgeving van beide Staten, die in de ene Staat gebaseerd is op verplichte verzekering en in de andere Staat op vrijwillige verzekering, er geen anticumulatie van beide uitkeringen op elkaar zal plaatsvinden.
c.
(IV) Door de toevoeging van een nieuw vierde lid aan artikel 22 wordt bereikt dat het samentellingsvoorschrift van de eerdere leden van dit artikel alleen geldt indien de vervulde verzekeringstijdvakken onder het stelsel dat de samentelling toepast, tenminste één jaar bedraagt.
d.
(V) De nieuwe tekst van artikel 23, eerste lid, onder b. en c., bepaalt dat de prorata-berekening van invaliditeits- en overlevingspensioenen alleen rekening mogen houden met in het verleden vervulde tijdvakken van verzekering, gelegen tussen de 15e en 65e verjaardag. Deze verandering hangt samen met de sedert 1990 gewijzigde Nederlandse wetgeving inzake de leeftijden volgens welke men onder de volksverzekeringen verzekerd kan zijn.
In het nieuwe tweede lid van artikel 23 wordt bepaald dat bij de toepassing van nationaal-rechtelijke bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking van uitkeringen in geval van samenloop met andere uitkeringen, geen rekening mag worden gehouden met uitkeringen die zijn gebaseerd op tijdvakken van vrijwillige verzekering.
e.
(VI) Artikel 24 wordt aangepast aan de veranderingen die in de Algemene Ouderdomswet (AOW) hebben plaatsgevonden. Nu de AOW sedert 1985 uitgaat van een verzelfstandigde positie van mannen en vrouwen kunnen de bepalingen die voorzien in een «medeverzekering» van de in Turkije wonende echtgenote van de in Nederland verplicht AOW-verzekerde niet langer worden gehandhaafd.
De bij deze wijziging overeengekomen bepalingen zijn analoog aan die van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb. EG, L 149) (hierna: Verordening (EEG) nr. 1408/71), en van andere bilaterale sociale zekerheidsverdragen waarbij Nederland partij is. De betreffende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 zijn reeds in werking getreden; over herziening van de betreffende verdragen is tussen de regeringen overeenstemming bereikt; sommige herziene verdragen (Tunesië, Kaapverdië) zijn ook reeds in werking getreden.
Het eerste en tweede lid van het gewijzigde artikel 24 zijn opgenomen om te bewerkstelligen dat de rechten die onder de werking van het bestaande Verdrag zijn opgebouwd, worden geëerbiedigd.
Teneinde te voorkomen dat de pensioenrechten (in het bij zonder de toeslag) van de buitenlandse werknemer, wiens echtgenote in Turkije is blijven wonen, achteruitgaan en dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de echtgenote haar pensioenrechten achteruitgaan ten opzichte van de situatie van vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag, wordt in het gewijzigde artikel 24 de echtgenote in de gelegenheid gesteld zich vrijwillig te verzekeren vanaf de datum van inwerkingtreding van dit verdrag. Dit is neergelegd in het derde lid van artikel 24.
Voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW, die op grond van de nationale wet slechts in combinatie met vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet (Anw) kan worden afgesloten, gelden verschillende voorwaarden. De voorwaarden zijn in het derde, vierde en vijfde lid opgenomen. De voorwaarden betreffen onder andere de termijn binnen welke de gehuwde partner van de Turkse werknemer zich moet hebben aangemeld voor de vrijwillige verzekering (vierde lid), de periode gedurende welke de bevoegdheid van kracht is, alsmede de premie die men ten behoeve van de verzekering moet betalen.
Wat betreft het laatste punt – de uit de vrijwillige verzekering voortvloeiende premieverplichting – wordt nog gewezen op het premieregime voor oude gevallen, het zogenaamde overgangsregime (echtgenoten van Turkse werknemers, die reeds vóór de inwerkingtreding van dit wijzigingsverdrag verplicht verzekerd waren voor de AOW), én op het premieregime voor nieuwe gevallen (echtgenoten van Turkse werknemers, die op of na de inwerkingtreding van dit wijzigingsverdrag in Nederland zijn komen werken en aldus verplicht verzekerd raken voor de AOW). Het overgangsregime is getroffen om tegemoet te komen aan onder het Verdrag van 1966 gewekte verwachtingen van gehuwde Turkse werknemers omtrent de opbouw van ouderdomspensioenaanspraken.
Volledigheidshalve wordt er hier nog eens op gewezen dat volgens artikel 24, derde lid, de bevoegdheid tot vrijwillige verzekering geldt zolang de buitenlandse werknemer in Nederland werkzaam is en derhalve verplicht verzekerd is. Evenals dit ingevolge het huidige Verdrag ten aanzien van het in aanmerking nemen als verzekeringstijdvakken geldt, zal slechts de in Turkije wonende gehuwde partner die geen eigen pensioenrechten opbouwt of niet zelfstandig pensioen ontvangt een vrijwillige verzekering kunnen afsluiten (artikel 24, vijfde lid).
f.
(VII) Artikel 33 met betrekking tot het recht op kinderbijslag wordt vervangen. Hierdoor wordt het mogelijk de kinderbijslag, indien overigens aan de voorwaarden voor het recht daarop wordt voldaan, rechtstreeks uit te betalen aan de verzorgende ouder.
Artikel 12, derde lid, verwijst naar het Slotprotocol, dat een integrerend onderdeel uitmaakt van het wijzigingsverdrag.
Zoals te doen gebruikelijk is ook aan dit Verdrag een slotprotocol toegevoegd, waarin in de onderdelen 1 tot en met 3 unilaterale bepalingen zijn opgenomen voor de toepassing van de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringswetgeving in het kader van dit Verdrag. Onderdeel 4 is bilateraal geformuleerd.
In onderdeel 1 van dat Protocol zijn bepalingen opgenomen, ingevolge welke de toepassing van de bepalingen betreffende de verlening van medische zorg aan personen die ingevolge de Nederlandse ziektekosten verzekeringswetgeving zijn verzekerd, wordt beperkt tot ziekenfondsverzekerden. Een dergelijke bepaling is te doen gebruikelijk in de bi- en multilaterale regelingen welke Nederland met andere landen sluit. Zij wordt daarin opgenomen omdat particuliere ziektekostenverzekeringen geen onderdeel kunnen worden van de internationale coördinatie.
In onderdeel 2 zijn de pensioenen genoemd die voor de toepassing van de op pensioengerechtigden betrekking hebbende bepalingen van het hoofdstuk Ziekte en moederschap van dit Verdrag zijn gelijk gesteld met pensioenen die ingevolge de Nederlandse sociale zekerheidswetten worden toegekend. Hoewel een aantal van die pensioenregelingen gebaseerd is op wettelijke regelingen, worden deze niet beschouwd als invaliditeits- en ouderdomspensioenen in de zin van artikel 2, eerste lid, letter a, onder a, van het Verdrag van 5 april 1966 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid, zoals gewijzigd door het op 4 september 1980 te Ankara totstandgekomen verdrag. De in onderdeel 2 genoemde uitkeringen hebben veeleer een rechtspositioneel karakter. De desbetreffende pensioenen vormen titel voor verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet.
Teneinde te bewerkstelligen dat bedoelde categorieën van personen en hun gezinsleden bij een al dan niet tijdelijk verblijf in Turkije aanspraak op verstrekkingen ten laste van de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringen kunnen doen gelden is de onderhavige regeling, die ook is, dan wel wordt opgenomen in andere internationale coördinatieregelingen, in de verdragsregeling opgenomen.
De in onderdeel 3 genoemde categorieën van in Nederland wonende personen zijn niet verzekerd of meeverzekerd ingevolge de Ziekenfondswet, doch zijn alle tegen ziektekosten verzekerd ingevolge de Turkse wetgeving. In Turkije wordt voor de verlening van medische zorg geen onderscheid gemaakt in een «AWBZ-deel» en een «Ziekenfondswet-deel»; alle verstrekkingen zijn begrepen in één pakket. De Turkse verzekerden betalen de ingevolge die wetgeving verschuldigde premie in Turkije. Krachtens het Verdrag hebben de betrokkenen ten laste van Turkije recht op in Nederland te verlenen medische zorg in de vorm van in de Ziekenfondswet en de AWBZ geregelde verstrekkingen. Zonder nadere regeling zouden deze personen in Nederland op basis van hun ingezetenenschap evenwel ook verzekerd en mitsdien premieplichtig zijn ingevolge de AWBZ, omdat op deze personen de bepalingen betreffende de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving van Titel II van vorenbedoeld Nederlands-Turkse Verdrag inzake sociale zekerheid, niet van toepassing zijn.
Deze personen zijn daardoor niet bij uitsluiting onderworpen aan de Turkse wetgeving. Omdat betrokkenen ingezetenen zijn van Nederland, geldt voor hen de nationale sociale zekerheidswetgeving voor zover deze betrekking heeft op ingezetenen. Voor zover de AWBZ niet anders regelt, zouden deze personen in beginsel verzekerd zijn voor de AWBZ en deswege premieplichtig. Zonder nadere verdragsregeling zouden betrokkenen voor wat de AWBZ betreft dus dubbel verzekerd zijn, waardoor Turkije zich op het standpunt zou kunnen stellen dat Nederland dan ook maar de kosten van de door de AWBZ gedekte vormen van medische zorg voor eigen rekening neemt, omdat de betrokkene ook in Nederland premie betaalt. Het gevolg daarvan zou zijn dat enerzijds betrokkene voor het «AWBZ-deel» van zijn verzekering dubbel premie betaalt, namelijk in Turkije en Nederland, terwijl Turkije voor de medische verzorging van zijn verzekerden alleen de kosten betaalt die betrekking hebben op het «Ziekenfonds-deel» van de medische zorg.
De onderhavige regeling strekt ertoe te voorkomen dat de Nederlandse AWBZ-verzekering voorrang zou hebben boven de Turkse, door betrokkenen van de AWBZ-verzekering uit te sluiten. Hierdoor wordt dubbele premiebetaling door Turkse verzekerden voorkomen door voorrang te geven aan de verzekering en premiebetaling krachtens het Turkse wettelijke stelsel van sociale ziektekostenverzekering, welk stelsel krachtens het Verdrag ook aansprakelijk is voor betaling van de kosten van in Nederland te verlenen zorg.
In onderdeel 4 wordt bepaald dat de bepalingen die betrekking hebben op het verlenen van medische zorg bij tijdelijk verblijf, worden toegepast ongeacht de nationaliteit van de verzekerde die op het grondgebied van één van de verdragsluitende partijen zorg inroept. Dat betekent dus dat ook personen die geen onderdaan zijn van een staat die Partij is bij het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid, bij een tijdelijk verblijf in Nederland respectievelijk Turkije, recht heeft op zorg ten laste van Turkije respectievelijk Nederland, mits men verzekerd is ingevolge de sociale ziektekostenverzekeringswetgeving.
Naast de toepassingsbepalingen voor het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid, het wijzigingsverdrag en het slotprotocol zijn Nederland en Turkije eveneens een Aanvullend Verdrag overeengekomen. Het Aanvullend Verdrag voorziet in de mogelijkheid om het recht op uitkering en de rechtmatigheid van de betaling te controleren conform de Nederlandse wet- en regelgeving.
Het Aanvullend Verdrag omvat verificatiebepalingen van aanvragen en betalingen, identificatiebepalingen, waarbij de uitvoeringsinstanties gemachtigd worden ook zelf ter plekke controles op onder andere identiteit en arbeidsongeschiktheid uit te voeren; de mogelijkheid uitkeringen te weigeren, te schorsen of in te trekken, indien belanghebbende of de uitvoeringsinstanties in het andere land onvoldoende informatie verschaffen welke noodzakelijk is voor de vaststelling van het Nederlandse uitkeringsrecht.
In verband met de inwerkingtreding van de Wet Beperking Export Uitkeringen (Wet Beu), met ingang van 1 januari 2000, is het afsluiten van een Aanvullend Verdrag voorwaarde geworden om export van uitkeringen in de toekomst mogelijk te maken. Op grond van de Wet Beu hebben personen die buiten Nederland wonen of daar langer dan drie maanden verblijven, geen recht meer op een sociale verzekeringsuitkering. De exportbeperking van uitkeringen is geen doel op zich. Als de handhaafbaarheid kan worden gewaarborgd, dan is er geen sprake van exportbeperking. Met het opnemen van het Aanvullend Verdrag in het onderhavige verdrag is hierin met betrekking tot personen die in Turkije (gaan) wonen voorzien.
Om te kunnen toetsen of de verdragsbepalingen daadwerkelijk een bijdrage leveren aan betere waarborgen voor de rechtmatigheid, hebben de uitvoeringsorganen – de Sociale Verzekeringsbank Bank, het Landelijke instituut sociale verzekeringen en de Uitvoeringsinstanties – per sociale verzekeringswet de rechtmatigheidsfactoren in kaart gebracht. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer leefvorm, identiteit, inkomen, leeftijd en gezondheidstoestand van de belanghebbende. De uitvoeringsorganen hebben kenbaar gemaakt dat de gemaakte handhavingsafspraken naar hun oordeel in eerste aanleg voldoende houvast bieden om de dienaangaande gestelde doelen te bereiken. Het spreekt evenwel voor zich dat de uitvoeringsorganen tijd nodig hebben om vast te stellen of de handhavingsafspraken ook in de praktijk overeenkomen met de verwachtingen. Over de bevindingen in de praktijk wordt bij de evaluatie gerapporteerd.
In het (gewijzigde) Administratief Akkoord worden voorschriften gegeven over de wijze van toepassing van het bilaterale Verdrag.
Voor de toepassing van het hoofdstuk Ziekte en moederschap van het Verdrag is aansluiting gezocht bij de daarop betrekking hebbende toepassingsbepalingen van het Aanvullend Akkoord bij het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid. Daarin is onder meer bepaald hoe een verzekerde moet handelen wanneer hij in de andere dan de bevoegde Staat medische zorg wil ontvangen, alsmede hoe de verdragsinstanties onderling dienen te handelen in het kader van het verlenen van medische zorg (artikel 2).
Artikel 3 bepaalt dat een kennisgeving van ziekenhuisopname aan de instelling waar betrokkene is verzekerd, niet nodig is wanneer de kostenafrekening op basis van forfaitaire bedragen geschiedt, of wanneer wordt afgezien van wederzijdse kostenverrekening.
In artikel 4 wordt geregeld hoe de notificatie van het verlenen van dure verstrekkingen plaats dient te vinden.
Artikel 5 regelt de kostenvergoeding door de Turkse bevoegde verzekeringsinstelling. In beginsel worden de kosten gemaakt bij tijdelijk verblijf afgerekend op basis van werkelijke kosten, en de kosten gemaakt in woonsituaties op basis van gemiddelde kosten.
Tevens wordt de methode geregeld volgens welke het bedrag van de gemiddelde kosten wordt berekend.
In artikel 6 wordt de kostenvergoeding door de Nederlandse bevoegde verzekeringsinstelling geregeld.
Artikel 7 voorziet in een vaststelling van de administratiekosten van 10% van het verschuldigde forfaitaire bedrag.
Krachtens artikel 8 vinden de kostenvergoedingen plaats door tussenkomst van de verbindingsorganen. Voor Nederland is dat de Ziekenfondsraad. De verbindingsorganen mogen overeenkomen dat voorschotten worden betaald.
Artikel 9 bepaalt dat voor het verlenen van verstrekkingen geen afzonderlijk detacheringsbewijs hoeft te worden overlegd, doch dat kan worden volstaan met de reguliere formulieren.
Ingevolge artikel 10 hebben de verbindingsorganen de bevoegdheid formulieren en andere documenten vast te stellen ten behoeve van de toepassing van het Aanvullend Verdrag en het onderhavige Administratieve Akkoord.
Artikel 11 voorziet erin dat de bepalingen van het hoofdstuk Ziekte en moederschap van het Administratief Akkoord betreffende de toepassing van het Nederlands-Turkse Verdrag inzake sociale zekerheid, van 14 juni 1967, komen te vervallen, met uitzondering van de artikelen 12 tot en met 16. In plaats van de vervallen bepalingen treden de ingevolge het huidige Akkoord aangewezen bepalingen van het Aanvullend Verdrag alsmede de artikelen 3 tot en met 10 van het onderhavige Akkoord.
Artikel 12 bevat een aantal wijzigingen waardoor de medische en administratieve controlevoorschriften in geval van invaliditeit worden aangescherpt.
Evenals het Verdrag van 1966 zal het onderhavige Verdrag, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28429-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.