28 428
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mongolië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Ulaanbaatar, 8 maart 2002

nr. 384
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2002

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 12 juni 2002.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 12 juli 2002.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 8 maart 2002 te Ulaanbaatar totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mongolië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot blastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2002, 88).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State)Het onderhavige Verdrag geeft regels die aanwijzen welke van de verdragsluitende staten, het Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland dan wel Mongolië, bevoegd is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen van inwoners van een of van beide staten; dit teneinde dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale gegevens en de wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden. Het Verdrag past in het netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die het Koninkrijk met vele landen ter wereld is aangegaan.

2. Verloop van de onderhandelingen

In september 1999 deed Mongolië een verzoek aan Nederland om onderhandelingen te starten over een belastingverdrag. Ook van Nederlandse zijde bestond belangstelling. Een belastingverdrag past in het streven naar een verdere bestendiging van de relatie met Mongolië, dat tevens deel uitmaakt van de Nederlandse kiesgroep bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD).

Als basis voor de onderhandelingen diende een van Nederlandse zijde opgesteld ontwerp. Dit ontwerp kwam nagenoeg overeen met de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs 1–2), met dien verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4) en de tekst op enige punten in overeenstemming is gebracht met de tekst van het OESO-modelverdrag 2000.

De Nederlandse inzet van de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het in voormelde notitie neergelegde beleid.

De besprekingen zijn aangekondigd in het persbericht van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078. Naar aanleiding van dit persbericht zijn geen reacties van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen.

De besprekingen hebben plaatsgevonden van 24 tot en met 30 oktober 2001 in Ulaan Baatar. Deze besprekingen hebben in één ronde geleid tot overeenstemming over het ontwerp voor een Nederlands-Mongools belastingverdrag.

De structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag stemmen in het algemeen overeen met het gebruikelijke patroon van de recente door het Koninkrijk gesloten verdragen op dit terrein. De in het Verdrag neergelegde regelingen weerspiegelen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen nagenoeg geheel worden gerealiseerd waaronder kunnen worden genoemd:

• een bepaling op grond waarvan pensioenfondsen als verdragsgerechtigd worden aangemerkt (artikel 4, tweede lid) en een bepaling krachtens welke een uitsluitende woonstaatheffing voor dividenden is overeengekomen indien de uiteindelijk gerechtigde een pensioenfonds is zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid (Protocolbepaling IX ad artikel 10);

• de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren 12 maanden (artikel 5, derde lid);

• het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (turnkey-bepaling) (Protocolbepaling VI ad artikel 7);

• de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (costsharing-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9);

• een uitsluitende woonstaatheffing voor dividend bij 10%-deelnemingen (artikel 10, derde lid) en een uitsluitende woonstaatheffing voor royalty's (artikel 12, eerste lid, en Protocolbepaling XIII ad artikel 12);

• een vrijstelling van bronheffing voor verschillende soorten interest (artikel 11, derde lid);

• heffing in de voormalige woonstaat over de winst behaald met de vervreemding van aandelen behorende tot een zogenoemd aanmerkelijk belang met een tienjaarstermijn (Protocolbepaling XIV ad artikel 13);

• een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen en iedere afkoopsom die hiervoor in de plaats komt (artikel 18);

• een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24);

• een regeling voor wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden (artikel 28);

Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Mongolië. Deze specifieke wensen betreffen in het bijzonder een uitbreiding van de regeling voor in het internationaal vervoer behaalde zee- en luchtvaartwinst tot vervoer over de weg of per spoor, een bronheffing van 10% voor interest, een bronheffing van 5% voor technische vergoedingen, het opnemen van een 183-dagentermijn bij het verrichten van zelfstandige arbeid in de andere staat en het verlenen van een tax sparing credit voor interest.

Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden aangegeven.

3. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt, gezien de huidige stand van de investeringen, nog geen concrete indicatie te geven. Voor het Nederlandse bedrijfsleven zal het Verdrag bij toenemende activiteiten en investeringen in Mongolië positief uitwerken. De grenzen van de heffingsbevoegdheden van beide landen zijn duidelijk vastgelegd en er is een goede basis gelegd voor overleg in die situaties waarin toepassing van het Verdrag desalniettemin tot problemen zou kunnen leiden.

4. Koninkrijkspositie

Het Verdrag wordt, wat het Koninkrijk betreft, aangegaan voor Nederland. In artikel 31 is evenwel, zoals gebruikelijk, bepaald dat het Verdrag hetzij in het geheel, hetzij gewijzigd, kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door het Koninkrijk ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba met Mongolië wordt aangegaan.

5. Artikelsgewijze toelichting

Titel en preambule

Het Verdrag geldt voor belastingen naar het inkomen en niet voor belastingen naar het vermogen. Daar Nederland met ingang van 1 januari 2001 de Wet op de vermogensbelasting 1964 heeft laten vervallen, is overeengekomen dat het Verdrag niet op vermogen ziet. Mongolië kent overigens wel een vermogensbelasting.

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2 juncto onderdeel I van het Protocol)

Naast de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting kent Mongolië ook een «presumptive tax». Dit is een forfaitaire belasting voor een specifieke, weinig verdienende groep belastingplichtigen. Gezien het zeer geringe belang van deze heffing is overeengekomen deze niet in het Verdrag op te nemen. De Mongoolse dividendbelasting maakt deel uit van de Mongoolse inkomstenbelasting en hoeft daarom niet als aparte belasting in artikel 2 genoemd te worden.

Er wordt door Mongolië geen belasting geheven over winst behaald met, of dividenden betaald uit winst van, contracten ter verdeling van de productie of enige andere vergelijkbare contracten met betrekking tot de olie- en gassector gesloten tussen de Regering van Mongolië met een persoon die inwoner is van een andere Staat. Op verzoek van Nederland is zekerheidshalve een protocolbepaling opgenomen waarin staat dat er geen belasting wordt geheven bij een contract tussen de Regering van Mongolië met een persoon die inwoner is van Nederland.

Algemene begripsbepalingen (artikel 3 juncto onderdeel II van het Protocol)

In onderdeel II van het Protocol wordt overeenkomstig het verzoek van Nederland bepaald dat in geval van kwalificatieverschillen met betrekking tot lichamen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, zodanige maatregelen nemen dat dubbele belasting of dubbele vrijstelling als gevolg van toepassing van het Verdrag wordt voorkomen.

Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 5.1.2 van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Op verzoek van Mongolië is met het oog op de toekomst in het eerste lid, onderdeel g, de internationale vervoersdefinitie uitgebreid tot vervoer over de weg en per spoor. Als gevolg van deze uitbreiding van de internationale vervoersdefinitie zijn tevens de artikelen 6, 8, 13, en 15 aangepast.

Inwoner (artikel 4)

Teneinde buiten twijfel te stellen dat een erkend pensioenfonds aanspraak kan maken op de voordelen van het Verdrag, is in het tweede lid van artikel 4 van het Verdrag uitdrukkelijk vastgelegd dat een dergelijk pensioenfonds is aan te merken als inwoner in de zin van het Verdrag. Op verzoek van Mongolië is de zinsnede waarin staat dat het inkomen van het erkende pensioenfonds in het algemeen is vrijgesteld van belasting, vervallen. Daar hiermee geen materiële wijziging van de bepaling wordt bewerkstelligd, kon Nederland hiermee instemmen. Indien immers een pensioenfonds niet is vrijgesteld van belasting, zal dit pensioenfonds op basis van het eerste lid al gerechtigd zijn tot de voordelen van het Verdrag. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.2.5. van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Vaste inrichting (artikel 5 juncto onderdeel IV van het Protocol)

Conform het Nederlandse verdragsbeleid is in het derde lid van artikel 5 bepaald dat bij uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden uitsluitend een vaste inrichting wordt aangenomen indien de duur daarvan 12 maanden overschrijdt. De Mongoolse inzet was een termijn van 6 maanden. De termijn van 12 maanden is overeengekomen in het kader van een compromis. Op Mongools verzoek is een bronheffing voor technische vergoedingen overeengekomen. Deze bronheffing wordt nader toegelicht in de toelichting bij artikel 12. Voor een nadere toelichting op het derde lid van artikel 5 wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.2 van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Op verzoek van Mongolië en overeenkomstig het VN-modelverdrag (voor belastingverdragen tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden) is aan het zesde lid van artikel 5 een volzin toegevoegd, op grond waarvan een onafhankelijk vertegenwoordiger die werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend verricht voor één onderneming, niet geacht wordt een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn. Nederland kon instemmen met deze nadere uitwerking van het begrip onafhankelijk vertegenwoordiger nadat ter verdere verduidelijking een aanvullende toevoeging was opgenomen. Op grond van deze toevoeging wordt hij niet geacht een onafhankelijk vertegenwoordiger te zijn indien wordt aangetoond dat de handelingen tussen de vertegenwoordiger en de onderneming hebben plaatsgevonden onder voorwaarden die afwijken van die welke tussen onafhankelijke partijen zouden gelden. Deze aanvullende toevoeging is in het Protocol opgenomen.

Inkomsten uit onroerende zaken (artikel 6 juncto onderdeel V van het Protocol)

Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid is in onderdeel V van het Protocol bij het Verdrag een bepaling opgenomen krachtens welke het bezit van exploratie- en exploitatierechten, met inbegrip van belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit exploratie of exploitatie, fictief wordt aangemerkt als het bezit van onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat waartoe de zeebodem en de ondergrond behoren waarop deze rechten betrekking hebben en tevens als behorend tot het vermogen van een vaste inrichting die in die Staat is gevestigd. Hiermee wordt zeker gesteld dat inkomsten die uit dergelijke rechten worden getrokken en winst die wordt behaald met de vervreemding van dergelijke rechten, aan de bronstaat ter belastingheffing toekomt. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.4. van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Winst uit onderneming (artikel 7 juncto onderdeel VI van het Protocol)

Overeenkomstig Nederlands verdragsbeleid is in het Protocol een interpretatieve bepaling omtrent bedrijfsklare projecten (zogenoemde turnkey-projecten) opgenomen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.2. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Internationaal vervoer (artikel 8)

Op verzoek van Mongolië strekt de regeling inzake «internationaal vervoer» zich, naast winsten behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer, uit tot vervoer over de weg en per spoor in internationaal verkeer. Zie ook de toelichting op artikel 3.

Op verzoek van Mongolië ontbreekt de bepaling op grond waarvan het regime voor scheep- en luchtvaartwinst ook geldt voor voordelen die worden verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning, alsmede uit het gebruik of het onderhoud, mits die voordelen voortvloeien uit de voordelen behaald met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer en daarmee van bijkomstige aard zijn. Mongolë heeft geen inhoudelijke bezwaren tegen deze bepaling, zodat het niet opnemen van de bepaling geen materiële gevolgen heeft.

Gelieerde ondernemingen (artikel 9)

Mongolië kon tot genoegen van Nederland instemmen met een zogenoemde cost-sharing bepaling conform het Nederlandse verdragsbeleid (paragraaf 4.3.1.4.3. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)-recht).

Dividenden (artikel 10 juncto onderdelen VII, IX, X, XI en XII van het Protocol)

De huidige nationale wetgeving van Mongolië voorziet in een bronheffing van 20% op uitgekeerd dividend aan niet-inwoners. In overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid zoals verwoord in de paragrafen 4.3.2.2.2. en 4.3.2.2.3. van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht streeft Nederland voor dividenden op deelnemingen van ten minste 10% een bronheffing van 0% na en voor overige dividenden een bronheffing van 15%. Mongolië kon instemmen met het Nederlands voorstel. Het Nederlandse systeem was voor de Mongolen aanleiding zekerheidshalve een protocolbepaling voor te stellen waarin de werking van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling is opgenomen. Hierdoor verkrijgt Mongolië de zekerheid dat dividenden die in een deelnemingsverhouding worden ontvangen niet nogmaals worden belast.

Nederland streeft ernaar om voor elke verdragsrelatie uitvoeringsvoorschriften op te stellen. Hiertoe wordt een delegatiebepaling in het dividend- interest- en royalty-artikel opgenomen. Op verzoek van Mongolië zijn deze delegatiebepalingen inzake de uitvoeringsvoorschriften in onderdeel X van het Protocol opgenomen. Voor een nadere toelichting op deze protocolbepaling wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4. van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Op verzoek van Mongolië wordt in de definitie van dividenden «jouissance» shares or «jouissance» rights niet opgenomen, daar deze termen voor Mongolië onbekend zijn. Inkomsten uit winstdelende obligaties zijn op grond van onderdeel XI van het Protocol, voor wat betreft Nederland onder het begrip dividend gerangschikt. Inkomsten uit de inkoop van (aanmerkelijkbelang)aandelen en liquidatieuitkeringen ter zake van dergelijke aandelen worden voor de toepassing van het Verdrag uitdrukkelijk als dividend aangemerkt (artikel XII van het Protocol).

Overeenkomstig het Nederlands verdragsbeleid is in onderdeel IX van het Protocol bij het Verdrag een bepaling opgenomen krachtens welke een uitsluitende woonstaatheffing is overeengekomen indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, is. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.2.5. van de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Voor een algemene toelichting op het dividendartikel wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.2. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)-recht.

Interest (artikel 11)

De huidige nationale wetgeving van Mongolië voorziet in een bronheffing van 20% op interestbetalingen aan niet-inwoners. Mongolië streeft naar een bronheffing voor interest. Nederland is echter voorstander van een uitsluitende woonstaatheffing voor interest conform het Nederlandse verdragsbeleid zoals verwoord in de paragraaf 4.3.2.3. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht. In het kader van een compromis is overeenstemming bereikt over een bronheffing van 10% voor interest met enkele belangrijke uitzonderingen waarvoor een vrijstelling geldt. Daarbij gaat het om interest betaald aan de Staat, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, interest betaald op een lening verstrekt, goedgekeurd, gegarandeerd of verzekerd door de Staat, de Centrale Bank of enig agentschap dat of enige instantie die eigendom is van of wordt beheerst door de Staat, interest betaald op een lening verstrekt door een bank of een andere financiële instelling en interest betaald wegens verkoop op afbetaling van nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting (artikel 11, derde lid, onderdelen a, b, c, en d van het Verdrag).

Royalty's (artikel 12 juncto onderdeel XIII van het Protocol)

De huidige nationale wetgeving van Mongolië voorziet in een bronheffing van 20% op royaltybetalingen aan niet-inwoners. Uit de tot nog toe door Mongolië gesloten verdragen blijkt dat het laagste door Mongolië overeengekomen verdragspercentage 5 is. Mongolië was echter bereid om tegemoet te komen aan de Nederlandse wens voor een uitsluitende woonstaatheffing. Mongolië wilde echter geen precedent scheppen ten opzichte van andere verdragspartners. Hiertoe is in artikel 12 een bepaling opgenomen op grond waarvan de Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een 5% bronbelasting mag heffen, en een protocolbepaling inhoudende, zolang Nederland op grond van zijn nationale wetgeving geen bronbelasting heft op royalty's betaald aan niet-inwoners, geen bronbelasting wordt geheven door de Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn. Per saldo betekent dit een uitsluitende woonstaatheffing voor royalty's.

Recentelijk is in de nationale wetgeving van Mongolië de mogelijkheid opgenomen om een bronbelasting op technische vergoedingen te heffen. In het kader van een compromis is een bronbelasting van 5% overeengekomen voor technische vergoedingen en een termijn van 12 maanden (artikel 5, derde lid).

Vermogenswinsten (artikel 13 juncto onderdeel XIV van het Protocol)

Door Mongolië is ingestemd met de Nederlandse wens een voorziening te treffen tegen het ontgaan van belasting over de winst behaald met de vervreemding van een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Met de in onderdeel XIV van het Protocol neergelegde regeling kunnen voormalige inwoners van een staat tot en met 10 jaar na hun emigratie naar de andere staat in de eerstbedoelde staat waar het lichaam is gevestigd worden belast voor door hen met de vervreemding van aandelen in dat lichaam behaalde winst. In paragraaf 4.3.3. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht wordt deze bepaling nader toegelicht.

Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie bij gelegenheid van zijn emigratie uit Nederland een conserverende aanslag met betrekking tot de aanmerkelijkbelang-winst is opgelegd, wordt deze heffing slechts geëffectueerd met betrekking tot dat deel van de conserverende aanslag dat op het moment van daadwerkelijke vervreemding van het aanmerkelijk belang nog openstaat.

Zelfstandige arbeid (artikel 14)

In deze bepaling is op Mongools verzoek voor de toewijzing van het heffingsrecht aan de bronstaat, naast de gebruikelijke voorwaarde van het hebben van een vast middelpunt, een element uit het VN-modelverdrag opgenomen. Een verblijf in de bronstaat van in totaal meer dan 183 dagen in een tijdvak van 12 maanden leidt tot een heffingsrecht voor de bronstaat over de inkomsten die met de in de bronstaat verrichte arbeid zijn verkregen. Soortgelijke bepalingen zijn onder andere opgenomen in de belastingverdragen van Nederland met Kazachstan (Trb. 1996,150) en Kroatië (Trb. 2000, 64).

Directeursbeloningen (artikel 16 juncto onderdeel XV van het Protocol)

Deze bepaling is geredigeerd conform het Nederlandse verdragsbeleid ter zake. Daardoor kunnen alle door een inwoner van een Staat als lid van de raad van beheer genoten beloningen worden belast in de Staat waar het lichaam is gevestigd waarvan hij bestuurder is. Voor Nederland is dit een bestuurder of commissaris en voor Mongolië is dit een tuluulun udirdah zuvluliin gishuun.

In onderdeel XV van het Protocol is een toelichting op de begrippen bestuurder, commissaris en tuluulun udirdah zuvluliin gishuun opgenomen.

Pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen (artikel 18)

Gezien het belang van Nederland om het risico van een dubbele vrijstelling tegen te gaan is een volledige bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en iedere afkoopsom die in de plaats komt van deze pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen overeengekomen. Nederland verleent voorkoming van dubbele belasting voor alle, in het eerste lid genoemde, categorieën volgens de verrekeningsmethode (artikel 23, derde lid).

Een pensioen of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Staat als de premies voor het pensioen of de lijfrente in die Staat voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen. In dit verband worden door de overdracht van pensioenaanspraken van een fonds of verzekeringsmaatschappij in de ene Staat naar een fonds of verzekeringsmaatschappij in de andere Staat de heffingsrechten van de oorspronkelijke bronstaat in generlei opzicht beperkt (tweede lid).

Een soortgelijke bepaling komt voor in het belastingverdrag met Egypte (Trb.1999, 188).

Vermijding van dubbele belasting (artikel 23)

Nederland verleent ter vermijding van dubbele belasting ten aanzien van de inkomsten die in Mongolië mogen worden belast in beginsel de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud (eerste en tweede lid). Voor een aantal andere inkomensbestanddelen verleent Nederland echter een vermindering ter vermijding van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode (derde lid). In het derde lid is verder een voorziening opgenomen, die er op ziet dat, indien Mongolië als gevolg van bijzondere stimuleringsmaatregelen gericht op het bevorderen van de economische ontwikkeling van Mongolië zijn bronheffingspercentage op interest verlaagt naar een percentage dat ligt beneden het in artikel 11, tweede lid, van het Verdrag genoemde percentage van 10, Nederland niettemin een verrekening zal toestaan tot het verdragspercentage. Met deze zogenaamde «tax sparing credit» wordt bereikt dat het door Mongolië gebrachte budgettaire offer niet door belastingheffing in Nederland ongedaan wordt gemaakt. De «tax sparing credit» wordt slechts verleend gedurende een periode van 10 jaar. Deze periode vangt aan op het moment waarop dit Verdrag van toepassing wordt. De bevoegde autoriteiten kunnen evenwel in onderling overleg besluiten deze periode te verlengen. Vergelijkbare «tax sparing credit» regelingen zijn door Nederland reeds eerder met een groot aantal ontwikkelingslanden overeengekomen.

De bepaling waarin bepaalde passieve inkomsten van in Mongolië gelegen vaste inrichtingen eveneens door Nederland een vermindering ter vermijding van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode wordt verleend is overigens niet overeengekomen, omdat dit in de relatie met Mongolië niet nodig werd geacht.

Mongolië hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet (vierde en vijfde lid).

Werkzaamheden buitengaats (artikel 24)

Op verzoek van Nederland is artikel 24 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen. Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland gebruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5–6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de eerder vermelde notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht.

Op verzoek van Mongolië is de bepaling, waarin Nederland alleen dan vrijstelling verleend voor in Mongolië belaste inkomsten indien aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Mongolië belasting is betaald, niet overeengekomen.

Non-discriminatie (artikel 25)

De in dit artikel neergelegde non-discriminatiebepaling heeft een beperktere reikwijdte dan de overeenkomstige bepalingen die Nederland veelal overeenkomt. Op verzoek van Mongolië ontbreekt namelijk in het eerste lid de gebruikelijke uitbreiding van de werking van de non-discriminatie tot onderdanen die in derde landen wonen. De uitbreiding zou bezwaar ontmoeten bij het Mongoolse Parlement. Tevens ontbreekt op verzoek van Mongolië een bepaling voor een non-discriminatoire aftrek voor (pensioen)premies bij een voortgezette deelname aan een fiscaal erkende pensioenregeling in de voormalige woonstaat. Dit hangt samen met het nationale Mongoolse systeem voor pensioenpremiebetaling, dat niet voorziet in aftrekbaarheid van buitenlandse pensioenpremies. Voor een algemene toelichting op laatstgenoemde bepaling wordt verwezen naar de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs.1–2, blz. 23).

Regeling voor onderling overleg (artikel 26)

Op verzoek van Mongolië is de bepaling waarin de mogelijkheid wordt gecreëerd om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via een arbitrageprocedure niet overeengekomen.

Inwerkingtreding (artikel 32)

Het Verdrag treedt in werking dertig dagen na de laatste der data waarop de Nederlandse en de Mongoolse regering elkaar schriftelijk bij diplomatieke notawisseling hebben medegedeeld, dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld.

Na de inwerkingtreding vindt het Verdrag in beide landen toepassing voor belastingjaren entijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het Verdrag in werking is getreden.

Beëindiging (artikel 33)

Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na verloop van een periode van 5 jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kan het echter door elk van beide staten worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste 6 maanden vóór het verstrijken van een kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven