nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Zeevaartbemanningswet (Versoepeling nationaliteitseis kapitein op Nederlandse
zeeschepen).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
5 juni 2002
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog
op de bestendige groei van het aantal in Nederland geregistreerde zeeschepen
enerzijds en het ontoereikende aanbod van aspirant-kapiteins met de Nederlandse
nationaliteit anderzijds, de wettelijke mogelijkheden tot aanstelling door
de scheepsbeheerder van een kapitein met een andere nationaliteit aanmerkelijk
te verruimen, met inachtneming van de internationaalrechtelijke verplichtingen
van het Koninkrijk voor het land Nederland;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Zeevaartbemanningswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 20 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie vergewist zich ervan dat een
persoon de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel de nationaliteit van een
van de staten, bedoeld in artikel 30, alvorens aan deze een van de vaarbevoegdheden
als kapitein, onderscheidenlijk schipper, af te geven die zijn genoemd in
artikel 18, tweede lid.
B
Artikel 29, eerste lid, komt te luiden:
1. Op Nederlandse schepen worden alleen personen als kapitein aangesteld
die de nationaliteit bezitten van:
a. het Koninkrijk der Nederlanden, dan wel
b. van een andere staat, doch uitsluitend indien zij ingevolge artikel
30 zijn vrijgesteld van de in de aanhef en onderdeel a genoemde eis.
C
Artikel 30 komt te luiden:
Artikel 30
1. Personen die de nationaliteit bezitten van een van de lidstaten van
de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst
inzake de Europese Economische Ruimte, zijn vrijgesteld van de nationaliteitseis,
bedoeld in artikel 29, aanhef en onder a, voor het dienstdoen op Nederlandse
schepen die geen vissersvaartuig zijn.
2. Aan personen die de nationaliteit bezitten van een andere staat kan
bij regeling van Onze Minister vrijstelling worden verleend van de nationaliteitseis,
bedoeld in artikel 29, aanhef en onder a, voor het dienstdoen op Nederlandse
schepen die geen vissersvaartuig zijn, mits het betreft:
a. staten waarmee, ingevolge een daartoe strekkend besluit van de Raad
van de Europese Unie, toetredings-onderhandelingen gaande zijn en die voorkomen
op een lijst die bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld, of
b. een staat die niet behoort tot een van de staten, bedoeld onder a.
3. De vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, kan slechts worden verleend
indien: het Koninkrijk der Nederlanden voor Nederland met die staat een schriftelijke
afspraak heeft gemaakt voor de wederzijdse erkenning van vaarbevoegdheidsbewijzen
als bedoeld in Voorschrift I/10 van de Bijlage van het op 7 juli 1978 te Londen
tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden
inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb.1981, 144), en de
goedkeuringsprocedure opgenomen in artikel 18, derde lid, in verbinding met
artikel 23, tweede lid, van Richtlijn nr. 2001/25/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 4 april 2001 inzake het minimumopleidingsniveau
van zeevarenden (PbEG L 136), is voltooid.
4. Aan de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, kunnen beperkingen
of nadere voorschriften worden verbonden.
D
Artikel 83 vervalt.
ARTIKEL II
Onze Minister zendt uiterlijk drie jaren na de inwerkingtreding van deze
wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de vrijstellingsregeling van artikel 30, alsmede over de toepassing van
die bepaling in de praktijk.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,