28 380
Financiële verantwoordingen over het jaar 2001

nr. 95
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2002

1. Inleiding

Gisteren is tijdens de Algemene Verantwoordingsbeschouwingen een motie van het lid Giskes c.s. ingediend (28 380, nr. 80) waarin wordt gesteld dat het onderzoek op het gebied van preventie, innovatie en doelmatigheid in de gezondheidszorg gestimuleerd moet worden, dat ZONMw met haar projecten hiertoe een belangrijke bijdrage levert en dat tot nu toe het subsidieplafond tot 44 miljoen euro kon worden gegarandeerd. Om deze reden wordt aan de regering verzocht voor de voortgang van dit soort projecten voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen.

De Minister van Financiën heeft aangegeven dat de Minister van VWS u een schriftelijke reactie op deze motie zou geven. In deze brief doe ik dat graag.

2. Reactie op motie

Op 26 juni jongstleden heb ik u een brief gestuurd over de achtergronden van de ontstane situatie bij ZONMw. In deze brief ga ik onder meer in op de verbeteringen die nodig zijn in de interne planning en control bij ZONMw en verbeteringen in de sturing vanuit VWS. Op dit moment wordt aan beide zaken hard gewerkt, zowel door ZONMw als door VWS.

Een extern onderzoeksbureau heeft op mijn verzoek eind vorig jaar/begin dit jaar onderzoek gedaan naar de financiële relatie tussen VWS en ZONMw. In een tussentijdse rapportage kwam dit bureau tot de uitspraak dat naar verwachting het uitgavenpatroon voor de programmakosten ZON zich zou stabiliseren op 28,6 mln. euro per jaar als het uitgavenpatroon van de afgelopen drie jaar als uitgangspunt genomen zou worden. Tegelijkertijd gaf het onderzoeksbureau aan dat ZONMw zelf hiervoor geen goede prognose kon geven. Om die reden adviseerde het bureau een additioneel surplus te reserveren. Dit advies heb ik bij het opstellen van de eerste suppletoire wet bij de VWS begroting 2002 op dat moment niet overgenomen omdat tegenover het opwaarts bijstellen van de begroting geen concrete verplichtingen stonden.

Op basis van deze informatie heb ik het budget voor ZON-programmering voor 2002 eenmalig naar 21 mln. euro verlaagd omdat er voldoende liquide middelen waren bij ZON. Dit is opgenomen in de eerste suppletoire wet van VWS (kamerstuk 28 321, 9 april 2002).

In overleg met ZONMw ben ik thans bezig met een nieuwe liquiditeitsraming. Uitgangspunt daarbij is, zoals ik u ook in de eerder genoemde brief aangaf, dat er op het in 2002 lopende onderzoek niet bezuinigd wordt. Mocht blijken dat de ramingen in mijn begroting na de eerste suppletoire wet voor 2002 onvoldoende zijn, dan zullen bij de tweede suppletoire wet nadere voorstellen worden gedaan. Ik heb dat eerder in de Tweede Kamer op 27 juni jl. bij het Algemeen Overleg inzake de financiële verantwoording van VWS alsmede in mijn brief aan de Tweede Kamer van 26 juni aangegeven.

Met de indieners van de motie ben ik van oordeel dat het beleid op het terrein van preventieve gezondheidszorg en daarmee verbonden onderzoek en programma's ook op nationaal niveau van groot belang zijn. Niet voor niets heeft het parlement de Wet op ZON indertijd goedgekeurd en is ZONMw tot stand gekomen om het onderzoek op het gebied van preventie, innovatie en doelmatigheid in de gezondheidszorg te stimuleren.

Echter: een projectenplan gebaseerd op een deugdelijke administratie dient naar mijn oordeel de grondslag te zijn voor een deugdelijke en goed in control zijnde liquiditeitsprognose waarbij ik duidelijk rekening houd met wensen in o.a. het parlement ten aanzien van de themasetting bij dergelijke programma's. In het Algemeen Overleg d.d. 27 juni heb ik daarop gewezen.

Met ZONMw zijn op 28 juni nieuwe afspraken gemaakt over de projectenadministratie en de vertaling daaruit naar een liquiditeitsprognose voor het lopende jaar en de komende jaren. Na beoordeling van de projecten waaronder de temporisering van projecten binnen beschikbare budgetten, kan ik pas nagaan welke eventuele extra begrotingsbedragen daarmee gemoeid zijn.

Het vaststellen van het uitgavenniveau voor 2003 bij de voorbereiding van de begroting 2003 laat ik vanzelfsprekend aan het volgende kabinet over.

Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer over.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven