nr. 92
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 4 juli 2002
In reactie op motie 28 380, nr. 79 van het lid Crone c.s. van 3 juli
2002 over het zon-pv project in de gemeente Heerhugowaard deel ik u het volgende
mede.
Ik deel de overwegingen van de indieners van de motie dat het noodzakelijk
is in een hoger tempo dan nu toe een omschakeling te bewerkstelligen naar
een koolstofarme economie, waaronder het gebruik van meer duurzame energiebronnen
bij de energie-productie. Zoals ik onder andere in de toelichting bij de begroting
2002 van EZ heb aangegeven is het bij het vergroten van het aandeel duurzaam
in de energieproductie noodzakelijk dat Nederland zich concentreert op duurzame
energie opties die op korte en middellange termijn een zo groot mogelijke
bijdrage tegen zo laag mogelijke kosten kunnen leveren aan de doelstelling
van 10% duurzaam in 2020. Die opties zijn met name windenergie en biomassa.
Misschien is de afgelopen tijd de indruk ontstaan dat ik tegen grootschalige
invoering van zon-pv (elektriciteit uit zonne-energie) in Nederland zou zijn.
Dat beeld is onjuist. De afgelopen tijd ging de discussie vooral over het tempo waarin zon-pv in Nederland ingevoerd zou kunnen/moeten
worden. Enkele pleitbezorgers voor zon-pv hebben bijvoorbeeld geopperd om
de indicatieve overheidsdoelstelling voor zon-pv in 20201, 10 PJ (ca. 15 miljoen zonnepanelen), naar 2010 te vervroegen. De
overheid zou die versnelde invoering de eerste jaren met veel subsidiegelden
moeten ondersteunen opdat in latere jaren door schaalvergroting van de productie
de prijs van zon-pv zou kunnen dalen. Ik heb gezegd dat mij zo'n aanpak onverstandig
lijkt omdat de prijs van zonne-energie vooral op de wereldmarkt bepaald wordt,
en slechts voor een klein deel in Nederland. Zo is op de Duitse markt zelfs
sprake geweest van een prijsstijging -i.p.v. daling- als gevolg van het ruimhartige
steunregime voor zon-pv aldaar. Overigens zou het aanschaffen van 15 miljoen
zon-pv panelen tegen het huidige prijsniveau de samenleving ruim 6,5 mld €
kosten, waarbij slechts iets meer dan 1% van de nationale elektriciteitsconsumptie
met zonnestroom gedekt zou kunnen worden2. Om
deze reden vind ik het op dit moment onverstandig zon-pv op grootschalige
wijze te stimuleren.
Uw vaststelling dat het bestaande subsidie-instrumentarium het stimuleren
van grotere zonne-energieprojecten in de weg staat deel ik niet. Zoals ik
in mijn brief (kenmerk ME/EP/DE/02032701) van 25 juni jl. aan de VCEZ meegedeeld
heb ligt het probleem niet bij het instrumentarium. De EPR steunt investeringen
in zonne-energie immers voor minstens 50%. Het probleem is dat zon-pv gewoon
nog te duur is. Grote investeerders (projectontwikkelaars van woningen) lopen
tegen het probleem aan dat als ze de volle prijs van een zonnedak door moeten
berekenen in de woningprijs, er (te) weinig consumenten zijn die zo'n duurder
huis willen. Dat dezelfde consument achteraf voor zon-pv een EPR subsidie
kan aanvragen overtuigt helaas onvoldoende kopers. Dat is de praktijk. Ik
vind het onjuist de overheid op dit prijsprobleem aan te spreken. Mijn conclusie
is dat de prijs van zonne-energie eerst moet dalen. Ik heb mijn beleid t.a.v.
zon-pv naast de EPR dan ook gericht op het steunen van onderzoek- en ontwikkelingsprojecten
naar goedkopere productietechnieken en -materialen.
In het projectvoorstel van het consortium SunCities, waaronder de gemeente
Heerhugowaard met het deelproject Stad van de Zon, zoals dat is ingediend
en toegekend in het vijfde kaderprogramma van de Europese Commissie is aangegeven
dat de Nederlandse overheid aan het project zal bijdragen middels de Energie
Premie Regeling (EPR). Wat mij betreft blijft die situatie in 2002 ongewijzigd,
en ik ben bereid dat aan de Europese Commissie middels een brief te bevestigen.
Over de wens van de gemeente Heerhugowaard om zekerheid dat de EPR meerjarig
instandgehouden wordt kan ik niet beslissen. Dat is i.v.m. de budgettaire
consequenties een zaak van het nieuwe kabinet. Ook is het een zaak van het
nieuwe kabinet om te beslissen over een eventueel nieuw subsidieregime vanaf 2003
en verder. Een aparte subsidieregeling voor project-ontwikkelaars die in zon-pv
investeren is mijns inziens voor het Heerhugowaardproject overigens geen oplossing
omdat daarmee het maximaal door de Europese Commissie toegestane subsidiepercentage
van 50% zou worden overschreden.
Mijn conclusie naar aanleiding van het bovengestelde is dat ik de motie
ontraad.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
XNoot
1Derde energienota (1996), Tweede Kamer, 1995–1996, 24 525,
nrs. 1–2.
XNoot
215 miljoen zonnepanelen à 80 kWh per paneel per jaar leveren 1,2
TWh elektriciteit. De totale Nederlandse elektriciteitsconsumptie is in 2002
ca. 100 TWh.