nr. 101
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 juli 2002
In het algemeen overleg over de financiële verantwoording van LNV
d.d. 18 juni jl. (28 380, nr. 68) heb ik toegezegd uw Kamer
nader te informeren over het LNV-beleid inzake de ondersteuning van de ontwikkeling
van alternatieve verwerkingsmethoden van slachtafvallen en de financiering
van deze ondersteuning. Dit naar aanleiding van vragen van de leden Atsma
en Van der Vlies.
Zoals ik eerder in overleggen met de Tweede Kamer heb aangegeven, vind
ik het van groot belang dat er alternatieve verwerkingsmethoden van slachtafvallen
en diermeel worden ontwikkeld. Daar waar vanuit bedrijfsleven kansrijke voorstellen
komen die ondersteuning behoeven, ben ik bereid financiële middelen beschikbaar
te stellen. Mijn beleid in deze is dus niet veranderd.
Bij de Najaarsnota 2001 is door het kabinet een ombuiging op de LNV-begroting
gerealiseerd. Hierdoor is het budget voor onderzoek aanzienlijk verkleind.
Ter toelichting hierop het volgende.
In de oorspronkelijk raming van de BSE-gelden van f 350 mln is rekening
gehouden met f 50 mln budget voor onderzoek naar alternatieve verwerkingsmethoden.
Bij de Najaarsnota 2001 was sprake van een algemene bugettaire problematiek
op de rijksbegroting en daarom is het totaalbudget van f 350 mln (€ 159
mln) verlaagd met f 112 mln (€ 51 mln). Daarmee is het budget
voor onderzoek van f 50 mln (€ 22,7 mln) komen te vervallen.
Daarnaast heb ik toegezegd maximaal f 60 mln (€ 27,2) binnen
de LNV-begroting vrij te maken voor aanvullende maatregelen (bijdrage BSE-testen
en kadaverregeling).
In mijn brief aan de Tweede Kamer van november jl. heb ik u geïnformeerd
over de ombuiging op de BSE-gelden en de aanvullende maatregelen (VVA 01.4255GM).
Ter ondersteuning van de ontwikkeling van alternatieve verwerkingsmethoden
zal ik binnen mijn begroting een bedrag vrijmaken van enkele miljoenen
euro's. Ter indicatie heb ik in het algemene overleg over destructie van 6
juni jl. een bedrag van maximaal € 6 mln genoemd.
Met deze middelen wil ik alternatieven stimuleren die de verwerking van
LRM-slachtafvallen op slachterijniveau op korte termijn (binnen 3 jaar) mogelijk
maken. Eén alternatieve methode per subsector (varkens, pluimvee en
runderen) volstaat hiertoe mijns inziens. Momenteel wordt gewerkt aan een
stimuleringsprogramma en de voorbereiding van een EU-aanbesteding, op basis
waarvan drie praktijkproeven kunnen worden gefinancierd. Dit is reeds in april
jl. met de sector besproken.
Naast deze alternatieven voor verbranding, is onderzoek naar en ontwikkeling
van alternatieve aanwendingsvormen gewenst. Dit spoor zal met name gericht
zijn op een andere benutting van slachtafvallen en diermeel en zal naar verwachting
pas op de langere termijn concrete resultaten opleveren. Uitgangspunt is dat
het moet gaan om innovatieve projecten die een gezond economisch perspectief
hebben. Ook zullen milieu-technische eisen gesteld worden. Over de nadere
invulling van dit spoor wordt binnenkort overleg gestart met relevante partijen,
waaronder de sector.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst