nr. 5
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
Aan de leden
Den Haag, 5 februari 2009
De heer Pechtold heeft in het debat op 4 februari 2009 over de verklaring
van de minister-president over een onderzoek naar de besluitvorming rond de
inval in de Irak gevraagd hoe ik, als Voorzitter, de komende tijd het grondwettelijk
recht van de Kamer op informatie van de regering zal waarborgen. De heer Rutte
heeft bij de regeling van werkzaamheden op 3 februari 2009 een vergelijkbare
vraag gesteld.
Mijn reactie hierop kan kort zijn. Er bestaat geen twijfel over dit grondwettelijk
vastgelegde recht van individuele Kamerleden (artikel 68). De Kamer heeft
recht op door haar gevraagde informatie. De Kamervoorzitter zal te allen tijde
verzoeken om informatie zoals schriftelijke vragen doorgeleiden aan de regering.
De regering kan het verstrekken van inlichtingen niet weigeren, op straffe
van verlies van vertrouwen van de Kamer. Het is de Kamer zelf die op de naleving
van de grondwettelijke regeling toeziet. Dit geldt ook voor een eventueel
beroep van de regering op de grondwettelijke uitzonderingsgronden. De Kamer
is zo sterk als 150 leden samen.
De Grondwet stelt geen termijn voor het verstrekken van door de Kamer
gevraagde informatie en bepaalt ook niets over de vorm waarin de gevraagde
informatie aan de Kamer moet worden verstrekt. In algemene zin heeft de Tweede
Kamer haar mening over de termijn vastgelegd in haar reglement van orde, namelijk
dat antwoorden binnen drie weken worden verwacht. Als de regering die termijn
niet gaat halen, wordt zij geacht de Kamer hiervan in kennis te stellen.
Wat betreft de wijze van openbaar maken van de informatie heb ik als Voorzitter
overigens al meer dan eens laten blijken dat het weliswaar geen wettelijke,
maar wel een fatsoenregel is dat de Kamer eerder kennis kan nemen van informatie
van de regering dan anderen, zoals journalisten. Het verdient veruit de voorkeur
dat de regering belangrijke verklaringen in de Kamer zelf aflegt zodat de
Leden haar hierop kunnen bevragen en zo hun grondwettelijke taken vorm en
inhoud geven.
De problematiek rond de reikwijdte van artikel 68 is niet nieuw. De Raad
van State heeft in juli 2002 op verzoek van het Presidium duidelijk verwoord
dat het ook zijn standpunt is dat alleen de Kamer zelf in dit soort situaties
competent is. Dit alles betekent dat de Kamer, nogmaals, zelf bepaalt waarmee
zij genoegen neemt. Als Voorzitter voel ik mij bij uitstek verantwoordelijk
voor het opkomen voor de positie van minderheden in de Kamer. Echter, alleen
een Kamermeerderheid kan het geven van informatie door de regering afdwingen.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat u veel wijze woorden over artikel
68 van de Grondwet vindt in het Kamerstukkendossier 28 3621.
Met vriendelijke groet,
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
G. A. Verbeet