28 362 Reikwijdte van artikel 68 Grondwet

Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2020

Op 9 oktober en 2 november 2020 heb ik van de vaste commissie voor Financiën het verzoek ontvangen om een schriftelijke uiteenzetting te geven van de wijze waarop de procedure in gang gezet kan worden tot het openbaar maken van als staatsgeheim aangemerkte notulen van ministeriële commissies.

Het algemene uitgangspunt is dat stukken geen staatsgeheim zijn totdat ze als zodanig worden gerubriceerd. Informatie wordt alleen als staatsgeheim gerubriceerd als kennisname door niet geautoriseerden (zeer ernstige of ernstige) schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de Staat of zijn bondgenoten.

De opsteller van de informatie doet een voorstel tot rubricering en brengt deze aan op de informatie. De vaststeller van de inhoud van de informatie stelt tevens de rubricering vast. Dat is de Minister, Staatssecretaris, secretaris-generaal of een door de secretaris-generaal aangewezen rubriceringsambtenaar. Als om de informatie wordt verzocht of overdracht naar het Nationaal Archief plaatsvindt, weegt de vaststeller of beëindiging van de rubricering aan de orde is. De voorschriften en de criteria die hiervoor gelden binnen de Rijksdienst zijn opgenomen in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.1

Voor de notulen van ministeriële commissies geldt – net als bij notulen van de ministerraad – dat openbaarmaking daarvan tot gevolg heeft dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen. Ministers zouden daardoor tegen elkaar uit kunnen worden gespeeld, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen.2 Tegelijkertijd is het voor het parlement ondoenlijk om te achterhalen wat precies het regeringsstandpunt is als ministers openlijk van opvatting verschillen. Controle is dan niet goed mogelijk.3 Aantasting van de eenheid van het regeringsbeleid is in het algemeen in strijd met het belang van de Staat.4 Om deze reden worden bovengenoemde notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim. Waar mogelijk wordt de Kamer uiteraard wel geïnformeerd over de besluiten en de achterliggende overwegingen.5

Voor de achtergrond van het verzoek van de vaste commissie voor Financiën verwijst de commissie naar de toezegging die de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) deed tijdens het AO van 20 februari jl. over artikel 68 Grondwet en de Wob. Na verschijning van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid zou de Kamer een brief ontvangen over de procedure dat «als een document niet wordt verstrekt, een Kamerlid met tussenkomst van de Kamervoorzitter een formeel verzoek kan doen aan de ministerraad».6 Deze vraag is ingegeven door de verplichting voor een bewindspersoon om bij de weigering van een stuk met een expliciet beroep7 op het belang van de Staat, dit eerst aan de orde te stellen in de ministerraad.8 Ik onderschrijf wat de toenmalige Minister van BZK tijdens dit AO heeft gezegd, namelijk dat het niet past bij de parlementaire verhoudingen en de individuele ministeriële verantwoordelijkheid om een procedure te hebben waarbij een Kamerlid of de Kamervoorzitter documenten op kan vragen bij de minsterraad. Het ligt binnen deze verhoudingen voor de hand dat een Kamerlid in een dergelijk geval een bewindspersoon verzoekt het verstrekken van documenten aan de orde te stellen in de ministerraad. Intussen is bovengenoemd advies van de Afdeling advisering van de Raad van State verschenen.9 De Raad schrijft in zijn advies dat hij het vooral van belang acht dat in de relatie tussen Kamerleden, bewindslieden en ambtenaren meer begrip en ontspanning wordt gebracht zodat artikel 68 Grondwet in de praktijk beter en effectiever gaat werken. Het kabinet wil zich daar ook voor inzetten. In reactie op het advies heeft het kabinet toegezegd gerichte verzoeken om specifieke documenten te zullen honoreren op eenzelfde wijze als wanneer de verzochte stukken via de Wob zouden zijn verstrekt.10

Ook in die context geldt de regel dat een bewindspersoon die een document in zijn geheel wil weigeren met een expliciet beroep op het belang van de Staat, dit voornemen aan de orde moet stellen in de ministerraad. Het kabinet hoopt met de beweging die hij heeft aangekondigd in het nader rapport een bijdrage te leveren aan de verbetering van de informatie- en vertrouwensrelatie tussen kabinet en parlement. Ik zie uit naar het notaoverleg en de dialoog met uw Kamer over het advies van de Raad van State en als onderdeel daarvan, de informatie- en vertrouwensrelatie tussen kabinet en parlement.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Zie artikel 4 en 5 van Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.

X Noot
2

Zie de Algemene aanwijzingen inzake aangelegenheden van de ministerraad en onderraden, paragraaf E, nr. 12.

X Noot
3

E.J. Janse de Jonge, «Commentaar op artikel 45 van de Grondwet», in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet, webeditie 2020 (www.Nederlandrechtsstaat.nl).

X Noot
4

Kamerstuk 28 362, nr. 2, p. 10.

X Noot
5

Zie ook Kamerstuk 26 362, nr. 32.

X Noot
6

Kamerstukken II 2019/20, 28 362, nr. 31, p. 27–28.

X Noot
7

Zolang geen uitdrukkelijke weigering wordt uitgesproken, bestaat hiertoe geen verplichting, zie Kamerstuk 28 362, nr. 8, p. 3–4 en Kamerstuk 28 362, nr. 2, p. 5–6.

X Noot
8

Kamerstuk 19 553 (R 1307), nr. 118a.

X Noot
9

Zie de bijlage bij Kamerstuk 35 300, nr. 78.

X Noot
10

Bijlage bij Kamerstuk 35 570, nr. 47, p. 11.

Naar boven