28 339
Wijziging van de Waterleidingwet (eigendom waterleidingbedrijven)

nr. 17
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 november 2003

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel I, onderdeel C, artikel 3j, wordt na het tweede lid toegevoegd:

3. Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar van een collectieve watervoorziening ontheffing verlenen van de in artikel 3i gestelde verboden, voor het produceren ten behoeve van en het leveren aan verbruikers in een of meerdere inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer, indien:

a. de aansluiting van die inrichting of inrichtingen op het leidingnet van een waterleidingbedrijf naar het oordeel van Onze Minister in strijd is met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en

b. het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.

4. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Onze Minister kan de voorschriften en beperkingen wijzigen.

5. De paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op een aanvraag als bedoeld in het derde lid.

6. Onze Minister kan de ontheffing intrekken, indien de houder van de ontheffing:

a. bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

b. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;

c. niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid.

7. Paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het zesde lid.

Toelichting

Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel door de Tweede Kamer, is toegezegd de strekking van een amendement van het lid Van Lith inzake het verlenen van ontheffingen van het productie- en leveringsverbod in het geval er sprake is van onrendabele aansluitingen (Kamerstukken II 2002/03, 28 339, nr. 14) over te nemen in een nota van wijziging. Door middel van de onderhavige nota van wijziging wordt hieraan uitvoering gegeven Artikel 3j, eerste en tweede lid, van het wetsvoorstel, bevatten reeds uitzonderingen op het verbod van artikel 3i. Deze uitzonderingen hebben onder meer betrekking op het leveren van drinkwater via een collectieve watervoorziening aan«eigen» verbruikers en aan nabijgelegen inrichtingen in bestaande situaties. Voor verdere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op die bepalingen (Kamerstukken II, 2002/03, 28 339, nr. 10).

Bedoelde uitzonderingen zien echter niet toe op nieuwe, toekomstige situaties, waarin een inrichting voorzien moet worden van een aansluiting.

Het recht om drinkwater te produceren ten behoeve van en te leveren aan toekomstige verbruikers (waaronder inrichtingen) is in dit wetsvoorstel in principe voorbehouden aan waterleidingbedrijven in publieke eigendom. Eigenaren van collectieve watervoorzieningen mogen in beginsel geen drinkwater produceren en leveren ten behoeve van andere dan de eigen verbruikers. Echter in bepaalde gevallen kan het voorzien in een aansluiting op het leidingnet van een waterleidingbedrijf leiden tot ondoelmatige situaties, bijvoorbeeld omdat de aanleg van een leiding naar de betreffende inrichting die voorzien moet worden van drinkwater niet goed mogelijk is, of het leveren van de gevraagde hoeveelheid water van het waterleidingbedrijf niet in redelijkheid kan worden gevergd. Een aansluiting op een dichterbij gelegen collectieve watervoorziening kan in die situaties een oplossing bieden.

Deze nota van wijziging voorziet daarom in een uitbreiding van artikel 3j met de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing van het in artikel 3i gestelde verbod. Ontheffing kan verleend worden aan de eigenaar van een collectieve watervoorziening, voor het produceren ten behoeve van en het leveren aan verbruikers in een of meerdere inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Voorwaarde daarbij is dat de aansluiting van die inrichting of inrichtingen op het leidingnet van een waterleidingbedrijf naar het oordeel van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in strijd is met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening. Het gaat daarbij primair om het voorkomen van ondoelmatig handelen door het waterleidingbedrijf dat bevoegd is om in het betreffende voorzieningsgebied drinkwater te leveren. Bij de aanvraag tot ontheffing zal de eigenaar van de collectieve watervoorziening dit aannemelijk moeten maken. Gelet op het uitgangspunt van het wetsvoorstel (productie en levering drinkwater is voorbehouden aan waterleidingbedrijven in overheidseigendom), vormt het enkele feit dat de eigenaar van de collectieve watervoorziening tegen lagere kosten drinkwater kan leveren dan het betreffende waterleidingbedrijf, geen reden tot het verlenen van een ontheffing.

Tevens geldt dat er uit het oogpunt van de volksgezondheid geen bezwaren mogen kleven aan het aansluiten van een of meerdere inrichtingen op de nabijgelegen collectieve watervoorziening.

Met betrekking tot de toepassing van het derde lid zullen, indien daartoe aanleiding bestaat, met gebruikmaking van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels worden vastgesteld.

Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing zich uitdrukkelijk beperkt tot inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer en geen betrekking heeft op het leveren van drinkwater aan huishoudens.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven