nr. 17
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 3 november 2003
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel C, artikel 3j, wordt na het tweede lid toegevoegd:
3. Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar
van een collectieve watervoorziening ontheffing verlenen van de in artikel
3i gestelde verboden, voor het produceren ten behoeve van en het leveren aan
verbruikers in een of meerdere inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer,
indien:
a. de aansluiting van die inrichting of inrichtingen op het leidingnet
van een waterleidingbedrijf naar het oordeel van Onze Minister in strijd is
met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en
b. het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.
4. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Onze Minister kan de voorschriften en beperkingen wijzigen.
5. De paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht
zijn van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking
op een aanvraag als bedoeld in het derde lid.
6. Onze Minister kan de ontheffing intrekken, indien de houder van de
ontheffing:
a. bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en
de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking
op de aanvraag zou hebben geleid;
b. de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt;
c. niet langer voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid.
7. Paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing
met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking krachtens het zesde
lid.
Toelichting
Naar aanleiding van de plenaire behandeling van het onderhavige wetsvoorstel
door de Tweede Kamer, is toegezegd de strekking van een amendement van het
lid Van Lith inzake het verlenen van ontheffingen van het productie- en leveringsverbod
in het geval er sprake is van onrendabele aansluitingen (Kamerstukken II 2002/03,
28 339, nr. 14) over te nemen in een nota van wijziging.
Door middel van de onderhavige nota van wijziging wordt hieraan uitvoering
gegeven Artikel 3j, eerste en tweede lid, van het wetsvoorstel, bevatten reeds
uitzonderingen op het verbod van artikel 3i. Deze uitzonderingen hebben onder
meer betrekking op het leveren van drinkwater via een collectieve watervoorziening
aan«eigen» verbruikers en aan nabijgelegen inrichtingen in bestaande
situaties. Voor verdere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de
toelichting op die bepalingen (Kamerstukken II, 2002/03, 28 339, nr.
10).
Bedoelde uitzonderingen zien echter niet toe op nieuwe, toekomstige situaties,
waarin een inrichting voorzien moet worden van een aansluiting.
Het recht om drinkwater te produceren ten behoeve van en te leveren aan
toekomstige verbruikers (waaronder inrichtingen) is in dit wetsvoorstel in
principe voorbehouden aan waterleidingbedrijven in publieke eigendom. Eigenaren
van collectieve watervoorzieningen mogen in beginsel geen drinkwater produceren
en leveren ten behoeve van andere dan de eigen verbruikers. Echter in bepaalde
gevallen kan het voorzien in een aansluiting op het leidingnet van een waterleidingbedrijf
leiden tot ondoelmatige situaties, bijvoorbeeld omdat de aanleg van een leiding
naar de betreffende inrichting die voorzien moet worden van drinkwater niet
goed mogelijk is, of het leveren van de gevraagde hoeveelheid water van het
waterleidingbedrijf niet in redelijkheid kan worden gevergd. Een aansluiting
op een dichterbij gelegen collectieve watervoorziening kan in die situaties
een oplossing bieden.
Deze nota van wijziging voorziet daarom in een uitbreiding van artikel
3j met de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing van het in artikel
3i gestelde verbod. Ontheffing kan verleend worden aan de eigenaar van een
collectieve watervoorziening, voor het produceren ten behoeve van en het leveren
aan verbruikers in een of meerdere inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer.
Voorwaarde daarbij is dat de aansluiting van die inrichting of inrichtingen
op het leidingnet van een waterleidingbedrijf naar het oordeel van de Minister
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in strijd is met
het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening. Het gaat daarbij
primair om het voorkomen van ondoelmatig handelen door het waterleidingbedrijf
dat bevoegd is om in het betreffende voorzieningsgebied drinkwater te leveren.
Bij de aanvraag tot ontheffing zal de eigenaar van de collectieve watervoorziening
dit aannemelijk moeten maken. Gelet op het uitgangspunt van het wetsvoorstel
(productie en levering drinkwater is voorbehouden aan waterleidingbedrijven
in overheidseigendom), vormt het enkele feit dat de eigenaar van de collectieve
watervoorziening tegen lagere kosten drinkwater kan leveren dan het betreffende
waterleidingbedrijf, geen reden tot het verlenen van een ontheffing.
Tevens geldt dat er uit het oogpunt van de volksgezondheid geen bezwaren
mogen kleven aan het aansluiten van een of meerdere inrichtingen op de nabijgelegen
collectieve watervoorziening.
Met betrekking tot de toepassing van het derde lid zullen, indien daartoe
aanleiding bestaat, met gebruikmaking van artikel 4:81 van de Algemene wet
bestuursrecht beleidsregels worden vastgesteld.
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de mogelijkheid tot het
verlenen van een ontheffing zich uitdrukkelijk beperkt tot inrichtingen in
de zin van de Wet milieubeheer en geen betrekking heeft op het leveren van
drinkwater aan huishoudens.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
P. L. B. A. van Geel