28 336
Raming der voor de Tweede Kamer in 2003 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzing en raming van de ontvangsten

nr. 14
BRIEF VAN HET LID TH. C. DE GRAAF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juni 2002

Heden wordt de Raming voor de Tweede Kamer besproken. Dit is het eerste moment waarop in de nieuw samengestelde Kamer kan worden gesproken over de werkwijze en de politieke cultuur in de komende jaren. Naar het oordeel van de D66-fractie zijn er vele redenen die noodzaken tot een verandering van deze cultuur. Veel is afhankelijk van de opstelling van de individuele fracties in het politiek debat en de wijze waarop coalitie- en oppositiepartijen invulling geven aan hun functie in het debat met het nieuwe kabinet. Zo is het bijvoorbeeld nog onzeker hoe gedetailleerd en bindend het regeerakkoord («strategisch document») zal zijn, hoe zwaarwegend het eventuele reguliere overleg tussen coalitiefracties en kabinet zal blijken te zijn en op welke wijze het nieuwe kabinet zich met een eigen regeerprogramma dualistisch zal presenteren. Allemaal zaken die de Kamer als geheel niet kan bepalen.

Op een aantal punten kan de Kamer echter de eigen werkwijze wel degelijk veranderen. Die veranderingen zouden het politieke debat, de controlefunctie, de transparantie en de effectiviteit van ons werk als volksvertegenwoordiging ten goede kunnen komen. Voor een aantal van deze voorstellen heb ik reeds in 1998 aandacht gevraagd middels een brief aan uw voorganger bij gelegenheid van de regeringsverklaring van het toen optredende kabinet. Helaas is daar de afgelopen jaren weinig mee gedaan, met uitzondering van een beperkte vormgeving van het eigen onderzoeksbureau.

Graag zet ik de voorstellen van de D66-fractie op een rij. Zij zullen ook door mijn fractie tijdens het debat over de raming worden ingebracht. Daarbij mag het echter niet blijven. Ik verzoek u dan ook onderstaande suggesties in het Presidium en de commissie voor de werkwijze te agenderen en zo nodig hierover ook overleg te entameren tussen de voorzitters van alle fracties.

• Introductie van een stelsel van reguliere hoorzittingen naar het voorbeeld van de hearings door het Amerikaanse congres. Dit moet de vaste kamercommissies de mogelijkheid geven de leemte tussen denormale (individuele) controle en onderzoek door bijzondere commissies op te vullen. In deze hoorzittingen worden ministers, vertegenwoordigers van instellingen, deskundigen en zo nodig ambtenaren gehoord over uitvoering van beleid en ter voorbereiding van de medewetgeving op belangrijke en ingrijpende terreinen.

• Instelling van een spreek- en verschijningsplicht voor ambtenaren voor deze hoorzittingen en eventuele onderzoeken, anders dan de enquête. In het RvO TK wordt vooralsnog uitgegaan van toestemming van de politiek verantwoordelijke minister. De Kamer hoeft zichzelf deze beperking niet op te leggen. Als de betrokken minister ambtenaren belet te verschijnen, zal hij dat met redenen omkleed dienen te verdedigen.

• Invoering van een vragenuur voor de minister-president naar het Britse voorbeeld. De Minister-President verschijnt met grote regelmaat in de media, bv. om verslag te doen van de uitkomsten van de ministerraad, maar zelden in het parlement. De Kamer zou eens per week of twee weken tijdens dit vragenuur met de premier van gedachten kunnen wisselen over de uitkomsten van kabinetsberaad en de politieke actualiteit.

• Introductie van een periodiek «actualiteitenoverleg» tussen vaste commissie en betrokken bewindslieden ter voorkoming van een wassende schriftelijke vragenstroom en ter beperking van de vele gedetailleerde algemene overleggen over bijzondere onderwerpen.

• Herindeling van de vaste Kamercommissies met een meer thematische samenhang in plaats van departementvolgend. Dit laatste leidt tot grote verkokering in eigen huis. Te overwegen ware bijvoorbeeld een commissie «veiligheid en rechtshandhaving» in plaats van deze thema's te verdelen over de huidige commissies BZK en Justitie.

• Instelling van tijdelijke commissies naar het voorbeeld van de tijdelijke commissie biotechnologie ter voorbereiding van beleid op nieuwe grote maatschappelijke vraagstukken. Te denken zou bijvoorbeeld zijn aan de ontwikkeling en doorwerking van informatie- en communicatietechnologie op samenleving en overheid en het noodzakelijke overheidsbeleid terzake.

• De (her)introductie van een wetgevingscommissie die, op dezelfde voet als de algemene commissie voor de rijksuitgaven, de algemene kwaliteit van de wetgeving en de wetgevingsfunctie van de Kamer bewaakt en daartoe aanbevelingen doet aan Kamer en regering. Ook uitbreiding van het huidige bureau Wetgeving van de kamer ware te overwegen, nu door leden veelal gebruik moet worden gemaakt van de assistentie van betrokken en belanghebbende departementen.

• Introductie van een minderheidsenquêterecht. Dit vereist een grondwetsherziening, die door de Tweede Kamer kan worden geïnitieerd. Juist om een dualistische opstelling tussen regering en Kamer te bevorderen, moet worden voorkomen dat alleen een meerderheid (waarbij dus tenminste een of meerdere coalitiepartijen) een parlementaire enquête kan uitlokken. Dit recht zou eveneens moeten toekomen aan een gekwalificeerde minderheid (bijvoorbeeld eenderde of tweevijfde van het aantal leden).

• Een open procedure voor benoemingen van leden van Hoge Colleges van Staat waarin de Kamer een benoemings- of voordrachtsrecht heeft. Daaronder wordt verstaan de mogelijkheid de kandidatuur schriftelijk en mondeling toe te lichten, alsmede eventuele ondervraging.

• Een open procedure voor de verkiezing van de voorzitters van de vaste Kamercommissies naar analogie van de recente procedure bij de verkiezing van de Kamervoorzitter.

• Mededeling van de voorgenomen benoeming van topambtenaren (directeuren-generaal, secretarissen-generaal, directeuren van verzelfstandigde diensten en voorzitters van ZBO's) aan de Kamer, zodat desgewenst hieromtrent met de verantwoordelijke ministers van gedachten kan worden gewisseld.

• Openingsgesprekken met de nieuw benoemde bewindslieden door de betrokken vaste commissies, zoals recentelijk voor het nieuwe kabinet voorgesteld door de leden Rosenmöller, Van Nieuwenhoven, Marijnissen en Th. C. de Graaf.

• Invoering van het elektronisch stemmen op de kortst mogelijke termijn.

• Fundamentele uitbreiding van het eigen onderzoeksbureau van de Kamer, teneinde regulier onderzoek te faciliteren. De huidige bezetting en opzet van het Onderzoeks- en Verificatiebureau is hiervoor volstrekt ontoereikend.

• Onderzoek naar en ontwikkeling van een parlementair budgetinformatiesysteem (zoals bv. het Amerikaans Congres kent) dat tussentijds informatie verschaft over de aanwending en uitputting van door de Kamer gevoteerde begrotingsgelden. Een dergelijk systeem, dat met de regering moet worden opgezet, ligt in de lijn van het in gang gezette VBTB-traject.

• Meer (periodieke) debatten op hoofdlijnen tussen fractievoorzitters. Door regelmatiger over hoofdlijnen van beleid te debatteren in plaats van eens per jaar bij de algemene beschouwingen, kan de politiek aan begrijpelijkheid en duidelijkheid winnen. Het dwingt ook tussentijds om te concentreren op de hoofdlijnen en de samenhang van beleid. Een suggestie in dit kader kan zijn een hoofdlijnendebat bij het begin van de begrotingscyclus.

Graag verneem ik van u op welke wijze u in deze brief genoemde voorstellen in de komende tijd aan de orde wilt stellen. Tot nader overleg met U en met collega's ben ik natuurlijk volledig bereid.

Th. C. de Graaf

Naar boven