A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 april
2002 en het nader rapport d.d. 10 april 2002, aangeboden aan de Koningin door
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede
namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het advies van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2002, no.02. 001397, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet
met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet stankemissie veehouderijen
in landbouwontwikkelingsgebieden.
Het wetsvoorstel behelst een uitbreiding van de reikwijdte van de Wet
stankemissie veehouderijen (hierna: de wet) door daaronder ook de verwevingsgebieden
als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden te brengen,
zoals in het oorspronkelijke voorstel voor die wet was voorzien. Het gaat
hierbij om gebieden waarin de agrarische functie in samenhang met andere functies,
waaronder de woonfunctie moet worden gereguleerd. Tevens wordt de in de wet
voorziene regeling ter voorkoming van cumulatie van stankhinder om uitvoeringstechnische
redenen geschrapt. De van een veehouderij afkomstige stankhinder zal in het
kader van de vergunningverlening slechts individueel worden beoordeeld.
Blijkens de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het
verslag bij het wetsvoorstel stankemissie veehouderijen landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden (kamerstukken II 2000/01, 27 835, nrs.3 en 5) is
dat wetsvoorstel uitdrukkelijk getoetst aan richtlijn nr.96/61/EG van de Raad
van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie
en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) (hierna: IPPC-richtlijn).
Nu het voorliggende voorstel van wet op het punt van de aanpak van cumulatie
van van veehouderijen afkomstige stankhinder een versoepeling ten opzichte
van de wet inhoudt, adviseert de Raad in de memorie van toelichting aan te
geven hoe aan de IPPC-richtlijn zal blijven worden voldaan.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 maart 2002,
nr. 02.001397, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 5 april 2002, nr. W08.02 0129/V, bied ik U
hierbij aan.
Overeenkomstig het advies van de Raad is in de memorie van toelichting
aangegeven hoe ook in de nieuwe constellatie aan de zogenoemde IPPC-richtlijn
zal blijven worden voldaan.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht
zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk