28 332
Wijziging van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 april 2002 en het nader rapport d.d. 10 april 2002, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 20 maart 2002, no.02. 001397, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden.

Het wetsvoorstel behelst een uitbreiding van de reikwijdte van de Wet stankemissie veehouderijen (hierna: de wet) door daaronder ook de verwevingsgebieden als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden te brengen, zoals in het oorspronkelijke voorstel voor die wet was voorzien. Het gaat hierbij om gebieden waarin de agrarische functie in samenhang met andere functies, waaronder de woonfunctie moet worden gereguleerd. Tevens wordt de in de wet voorziene regeling ter voorkoming van cumulatie van stankhinder om uitvoeringstechnische redenen geschrapt. De van een veehouderij afkomstige stankhinder zal in het kader van de vergunningverlening slechts individueel worden beoordeeld.

Blijkens de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel stankemissie veehouderijen landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (kamerstukken II 2000/01, 27 835, nrs.3 en 5) is dat wetsvoorstel uitdrukkelijk getoetst aan richtlijn nr.96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257) (hierna: IPPC-richtlijn). Nu het voorliggende voorstel van wet op het punt van de aanpak van cumulatie van van veehouderijen afkomstige stankhinder een versoepeling ten opzichte van de wet inhoudt, adviseert de Raad in de memorie van toelichting aan te geven hoe aan de IPPC-richtlijn zal blijven worden voldaan.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 maart 2002, nr. 02.001397, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 5 april 2002, nr. W08.02 0129/V, bied ik U hierbij aan.

Overeenkomstig het advies van de Raad is in de memorie van toelichting aangegeven hoe ook in de nieuwe constellatie aan de zogenoemde IPPC-richtlijn zal blijven worden voldaan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven