A
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk
d.d. 8 maart 2002 en het nader rapport d.d. 8 april 2002, aangeboden aan de
Koningin door de staatssecretaris van Economische Zaken. Het advies van de
Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 19 december 2001, no. 01.006068, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, bij
de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van rijkswet met memorie van toelichting tot wijziging van de Rijksoctrooiwet
1995 in verband met de behandeling van octrooiaanvragen die zijn ingediend
op grond van de Rijksoctrooiwet.
Het wetsvoorstel bevat overgangsrecht waarmee wordt beoogd aanvragen die
zijn ingediend op grond van de Rijksoctrooiwet (ROW) sneller af te handelen
dan op grond van het huidige overgangsrecht zou gebeuren. Dit zou tot gevolg
hebben dat de ROW over een paar jaar kan vervallen en alle octrooiaanvragen
kunnen worden behandeld volgens het systeem van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW
1995).
De Raad van State van het Koninkrijk maakt een opmerking met betrekking
tot de motivering van het wetsvoorstel.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 december
2001, nr. 01.006068, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks
aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 8 maart 2002, nr. W10.01 0688/II/K, bied ik
U hierbij aan.
De ROW 1995 is op 1 april 1995 in werking getreden. In die wet is gekozen
voor een nieuw systeem van octrooiverlening. Met het oog op de aanvragen om
octrooi die zijn ingediend vóór 1 april 1995 werd voorzien in
overgangsrecht. Bij het formuleren daarvan golden twee uitgangspunten.2 De inhoudelijke beoordeling van de bestaande voorraad
octrooiaanvragen zou op een passend niveau blijven worden verricht. Daarnaast
zouden de belangen en gerechtvaardigde verwachtingen van aanvragers en derdebelanghebbenden
zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
Het overgangsrecht in de ROW 1995 komt in hoofdlijnen neer op het volgende.
De ROW 1995 en de ROW bestaan naast elkaar. Aanvragen die zijn ingediend vóór
1 april 1995 worden behandeld op grond van de ROW. Aanvragen die zijn ingediend
na inwerkingtreding van de ROW 1995 worden op grond van deze wet behandeld.
De ROW zal worden ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.1 Het thans voorliggende wetsvoorstel
bevat een aantal wijzigingen ten opzichte van het vigerende overgangsrecht.
De Raad wijst in het bijzonder op de volgende aspecten. Aan derden wordt de
mogelijkheid ontnomen tot het voeren van oppositie tegen een octrooiaanvraag.2 Daardoor komen derdebelanghebbenden echter in een nadeliger
positie dan voorheen. Voorts zal de technische beoordeling van aanvragen waarover
op het moment van inwerkingtreding van artikel 102a nog geen definitief oordeel
is gegeven niet worden voltooid.3 Voor de aanvrager
betekent dit dat hij niet de beoordeling krijgt waarop hij bij de indiening
van zijn aanvraag mocht rekenen.
De Raad is van mening dat bij het wijzigen van bestaande regels van overgangsrecht
de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht.4 Als motivering voor de onderhavige wijziging van het overgangsrecht
wordt gewezen op het feit dat het geringe aantal overblijvende aanvragen volgens
het systeem van de ROW de instandhouding van een apparaat dat in de volle
breedte over de daartoe benodigde deskundigheid moet beschikken niet rechtvaardigt.5 De Raad vraagt zich af of deze overweging niet reeds
een rol gespeeld heeft bij de totstandbrenging van het thans vigerende overgangsrecht.
Voorts acht het college onvoldoende toegelicht waarom geen oplossing kan worden
gevonden voor het gesignaleerde probleem door meer dan voorzien6 gebruik te maken van buitengewone leden van de Octrooiraad.
De Raad is van mening dat de voorgestelde wijziging van het overgangsrecht
een nadere onderbouwing behoeft.
De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel
van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten
van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba, nadat met het vorenstaande
rekening zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,
H. D. Tjeenk Willink
De Raad van State van het Koninkrijk adviseert de voorgestelde wijziging
van het overgangsrecht nader te onderbouwen. Aan dit advies is gevolg gegeven
door in de paragrafen 1 en 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting
nader in te gaan op de noodzaak van in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht,
mede in relatie tot het huidige overgangsrecht en de mogelijkheden om gebruik
te maken van buitengewone leden van de Octrooiraad.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van rijkswet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten
van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema
XNoot
1De oorspronkelijke tekst van het voorstel van rijkswet en van de memorie
van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk
is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
XNoot
2Kamerstukken II 1991/92, 22 604 (R 1435), nr. 3, bladzijde 15.
XNoot
1Kamerstukken II 1991/92, 22 604 (R 1435), nr. 3, bladzijde 34.
XNoot
2Memorie van Toelichting, I. Algemeen deel, paragraaf 1. Inleiding,
een na laatste alinea.
XNoot
3Memorie van Toelichting, II. Artikelsgewijze toelichting, onder Artikel
102a, eerste alinea.
XNoot
4Zie het advies van de Raad over de wijziging van de Algemene nabestaandenwet
(kamerstukken II 1997/98, 25 900, A, blz. 3).
XNoot
5Memorie van Toelichting, I Algemeen deel, paragraaf 1 Inleiding,
tweede alinea.
XNoot
6Memorie van Toelichting, I Algemeen deel, paragraaf 4 Inleiding,
eerste alinea.