28 327
Wijziging van de Wet geluidhinder en de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (begripsbepaling opvangcentrum)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 november 2002

Het verheugt de ondergetekenden dat de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid acht, onder het voorbehoud dat de regering de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende beantwoordt. Ik beantwoord deze vragen en opmerkingen mede namens de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Hoewel de leden van de SP-fractie er enige begrip voor hebben dat de regering, in verband met de urgentie om de opvangcapaciteit voor asielzoekers uit te breiden, onconventionele maatregelen nodig acht, vragen zij zich af of door het verlagen van de geluidseisen die gesteld worden aan asielzoekerscentra het paard niet achter de wagen gespannen wordt.

Het wetsvoorstel wordt, aldus deze leden, gemotiveerd met de argumenten dat het verblijf in een asielzoekerscentrum tijdelijk van aard is en de asielzoekerscentra vergeleken kunnen worden met recreatieparken, hotels, gevangenissen e.d.

Deze leden wijzen erop dat het verblijf van asielzoekers in de centra vaak langer duurt dan vooraf is gedacht. Dit geplaatst naast de in de centra gehanteerde zeer krappe m2-norm leidt regelmatig tot frustraties en onderlinge spanningen. Indirect wordt, aldus deze leden, het draagvlak voor de centra onder omwonenden ondermijnd. Deze leden menen dat de kans op dergelijke incidenten door de verlaging van de geluidseisen groter zal worden.

Daarom vragen de leden van de SP-fractie zich af waarom de regering niet gekozen heeft voor een andere benadering om het capaciteitstekort op te lossen, bijvoorbeeld de uitbreiding van het instrumentarium om woonruimte ten behoeve van asielzoekerscentra te vorderen. Zij verwijzen in dit verband naar de discussie die gevoerd is naar aanleiding van de koopactie door omwonenden van beoogde asielzoekerscentra in Vught en Hilversum.

Bij de beantwoording van de vragen inzake de aankoop van «De Wulvenhorst» in de Hilversumse villawijk Trompenberg/De Parken van het lid De Wit (Kamerstukken II, vergaderjaar 2001–2002, Aanhangsel, nr. 1332) heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie al aangegeven dat de Huisvestingswet geen mogelijkheid biedt om tot vordering van gebouwd onroerend goed over te gaan ten behoeve van asielzoekers. De Huisvestingswet ziet toe op de huisvesting van personen waarvan het verblijf in Nederland van duurzame aard is. Het gaat hierbij niet om personen die nog in een asielprocedure zitten en derhalve geen verblijfsvergunning bezitten.

Bovendien kunnen uitsluitend burgemeester en wethouders met gebruikmaking van het vorderingsinstrument uit de Huisvestingswet, bij vorderingsbesluit, het gebruik van woningen en gebouwen vorderen. Een dergelijke vordering moet noodzakelijk zijn met het oog op een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte, dit ongeacht de prijs van de te vorderen onroerende zaak. Burgemeester en wethouders kunnen in dit geval echter niet van dit vorderingsinstrument gebruik maken, aangezien een asielzoekerscentrum – om bovengenoemde redenen – geen woonruimte is in de zin van de Huisvestingswet. Om dezelfde reden is de gemeente in het kader van de Huisvestingswet eveneens niet aanspreekbaar voor het onderbrengen van asielzoekers.

Het onderhavige wetsvoorstel gaat over de huisvesting van asielzoekers. De opvang van asielzoekers is bij wet opgedragen aan het COA. Het COA voert met gemeenten en private partijen gesprekken over de eventuele vestiging van een asielzoekerscentrum. De ondergetekenden zien geen aanleiding om deze wijze van verwerving te doorkruizen door een nieuw wettelijk instrument te creëren dat het mogelijk maakt woningen te vorderen, zodat deze kunnen worden aangewend voor de opvang van asielzoekers.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. B. L. A. van Geel

Naar boven