nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 augustus 2002
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag over het onderhavige
wetsvoorstel.
Het verheugt mij dat de leden van de CDA-fractie en de leden van de VVD-fractie
met instemming kennis hebben genomen van het wetsvoorstel.
Gaarne ga ik hieronder in op de enkele vraag die de leden van de VVD-fractie
nog hebben. Deze leden vragen voor hoe lang de voorgestelde verhoging met
zes formatieplaatsen soelaas biedt en of hiermee de eerstkomende jaren de
gewenste flexibiliteit kan worden geboden.
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de verhoging van het maximale
aantal advocaten-generaal in buitengewone dienst van zestien naar tweeëntwintig
een verhoging bedraagt van 37,5%. Naar verwachting is deze uitbreiding in
ieder geval voor de komende vijf jaar toereikend en biedt deze voldoende flexibiliteit.
Op dit moment is echter niet exact te voorspellen hoe het parket van de procureur-generaal
bij de Hoge Raad zich zal ontwikkelen.
Het doet mij genoegen dat de leden van de fractie van GroenLinks met instemming
kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. Deze leden spreken de hoop uit
dat deze uitbreiding zal bijdragen aan een goede rechtsbedeling en aan een
door de Hoge Raad voorgestaan flexibel personeelsbeleid. Ik merk op dat met
dit wetsvoorstel deze doelstellingen worden beoogd.
De leden van de fractie van D66 plaatsen enkele vragen en kanttekeningen
bij het wetsvoorstel. Deze leden wensen te vernemen of met de verhoging van
het maximum aantal formatieplaatsen voor advocaten-generaal de werkdruk, overeenkomstig
de wensen die bij de Hoge Raad leven, naar verwachting zal afnemen.
In reactie hierop merk ik op dat bij een feitelijke uitbreiding van het
aantal formatieplaatsen de werkdruk bij de Hoge Raad naar verwachting inderdaad
zal afnemen.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom specifiek gekozen is voor
uitbreiding met het aantal van maximaal zes advocaten-generaal.
Dienaangaande merk ik op dat, gezien de groei van de afgelopen jaren,
nu is gekozen voor een aanzienlijke verruiming van 37,5% van het maximale
aantal advocaten-generaal. Op deze wijze kan een eventueel gewenste uitbreiding
van de formatie worden gerealiseerd, zonder dat hier steeds een wetswijziging
voor nodig is.
De leden van de fractie van D66 vragen voorts of het bureau van de Hoge
Raad evenredig wordt uitgebreid aan het aantal advocaten-generaal.
In antwoord hierop merk ik op dat het bestuur van de Hoge Raad jaarlijks
bij mijn ministerie een jaarplan en een meerjarenbegroting indient. Hierin
wordt aangegeven hoe de werklast zich ontwikkelt en welke personele en financiële
middelen, zowel met betrekking tot de leden van de Hoge Raad en van het Parket
als met betrekking tot de ondersteuning, gewenst zijn om de toekomstige prestaties
te kunnen leveren. Ik beoordeel deze wensen van de Hoge Raad in het licht
van het begrotingsproces.
Op de vragen van de leden van de fractie van D66 op welke termijn wordt
verwacht dat de achterstanden bij de Hoge Raad weggewerkt zullen zijn, welk
tijdpad en welke concrete doelstellingen hiervoor zijn geformuleerd en hoe
de Tweede Kamer hiervan op de hoogte gehouden zal worden, ga ik als volgt
in.
De Hoge Raad gaf in het Jaarplan 2002 aan voor het jaar 2002 een teruggang
van de werkvoorraad in belastingzaken te verwachten. Op basis van meer recente
gegevens is echter gebleken dat voor 2002 sprake is van een toename van de
werkvoorraad. In civiele zaken verwachtte de Hoge Raad voor 2002 een geringe
toename. Meer recente gegevens duiden echter op een afname van de werkvoorraad.
In strafzaken werd een geringe toename van de werkvoorraad verwacht voor 2002.
Het blijkt inmiddels dat in strafzaken – mede als gevolg van de nieuwe
wetgeving – thans van een groei van de werkvoorraad geen sprake meer
is.
Verwachtingen voor de langere termijn zal ik in het bestuurlijk overleg
met de Hoge Raad aan de orde stellen. De Tweede Kamer zal hier via de toelichting
in de begroting en de verantwoording van op de hoogte worden gesteld.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de voorgestelde
(mogelijke) uitbreiding de huisvestingsproblematiek zal versterken en op welke
wijze deze problematiek wordt aangepakt.
Hierover kan ik opmerken dat voor de korte termijn in de groeiende huisvestingsbehoefte
van de Hoge Raad is voorzien door de ingebruikname dit voorjaar van een deel
van het pand aan de Lange Voorhout 7. De huisvestingswensen van de Hoge Raad
voor de langere termijn worden aan de orde gesteld in het bestuurlijk overleg
met de Hoge Raad. Daarbij zal uiteraard met de personeelsprognose rekening
worden gehouden.
De Minister van Justitie,
P. H. Donner