nr. 8
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 mei 2002
Naar aanleiding van vragen gesteld door de heer Crone tijdens het Kamerdebat
over de Voorjaarsnota op 24 april 2002, heb ik de toezegging gedaan om
een onderzoek te doen naar de prijsontwikkeling van respectievelijk het Bruto
Binnenlands Product (pBBP) en de Nationale Bestedingen (pNB). Middels deze
brief geef ik invulling aan deze toezegging.
De Studiegroep Begrotingsruimte beveelt in haar rapport Stabiel en Duurzaam
Begroten aan om in een volgende kabinetsperiode de pNB te gebruiken als deflator
voor het uitgavenkader in plaats van de pBBP. Dit advies is niet zozeer ingegeven
door de hoogte van eventuele ruilvoetontwikkelingen, maar meer door de fluctuatie
van de ruilvoet tussen verschillende ramingsmomenten. De pNB zou minder fluctuaties
vertonen. Dit omdat bij de pNB geabstraheerd wordt van ontwikkelingen in de
externe ruilvoet (ontwikkeling van de exporten importprijzen). Deze leidt
tot aanzienlijke fluctuaties van moment tot moment in de pBBP, terwijl het
in de rede ligt om te veronderstellen dat de ontwikkeling van de export- en
importprijzen elkaar juist over een langere reeks van jaren in evenwicht houden.
In de analyse zijn twee deelvragen bekeken. Ten eerste: is het inderdaad
zo dat het voor de hoogte van de ruilvoet over een reeks van jaren bezien
niet uitmaakt of de pBBP of de pNB wordt gehanteerd? Ten tweede: is het waar
dat in deze jaren de ramingsverschillen bij de pNB minder groot zijn dan bij
de pBBP.
De analyse heeft betrekking op een relatief beperkte periode (10 jaar).
Conclusies over de afgelopen jaren kunnen niet zonder meer worden geprojecteerd
op de komende jaren. Desondanks geeft de analyse een goede indicatie van de
ontwikkeling van de pBBP en de pNB.
De hoogte van de ruilvoet
Tabel 1 uit de bijlage geeft voor een periode van 10 jaar de ontwikkeling
van de pBBP en de pNB weer. Tevens wordt het verschil tussen beide indicatoren
weergegeven. Het gemiddelde verschil tussen beide indicatoren bedraagt in
deze 10 jaar nul. Dit betekent dat de cumulatieve kaderaanpassing in beide
gevallen gelijk zou zijn. Over een periode van 10 jaar bezien maakt het dus
voor de hoogte van de ruilvoet niet uit of de pBBP of de pNB gebruikt wordt.
Deze conclusie blijft gehandhaafd als de beschouwde periode wordt uitgebreid.
De mate van fluctuatie
Voor de bepaling van de mate van fluctuatie van de prijzen tussen verschillende
ramingsmomenten is uitgegaan van de huidige systematiek van het begrotingsproces.
Voor de begrotingsvoorbereiding wordt de raming uit het Centraal Economisch
Plan uit het jaar voorafgaand aan het betreffende begrotingsjaar (CEP t-1)
gebruikt, voor de begrotingsindiening (Miljoenennota) de raming uit de Macro
Economische Verkenning van het begrotingsjaar (MEV t) en voor de definitieve
vaststelling van het uitgavenkader (Voorjaarsnota) de raming uit het CEP van
het begrotingsjaar (CEP t).
Tabel 2 en 3 uit de bijlage geven de ramingen voor respectievelijk de
pBBP en de pNB voor de drie ramingsmomenten weer, voor dezelfde 10 jaar. Tevens
is het absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming weergegeven.
Dit geeft een indicatie van de mate van fluctuatie. Uit de tabellen blijkt
dat het gemiddelde, absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming
bij de pNB (1,0%-punt) kleiner is dan bij de pBBP (1,2%-punt). In nagenoeg
alle jaren (negen van de tien) vertoont de pNB dan ook een kleinere fluctuatie
dan de pBBP.
Daarnaast kan ook nog gekeken worden naar de richting waarin de ramingen
zijn bijgesteld. Uit de tabellen blijkt dat de richting bij beide indicatoren
steeds gelijk is. Wanneer de raming van pBBP neerwaarts dan wel opwaarts wordt
bijgesteld, geldt dat ook voor de pNB.
Conclusie
Op basis van de analyse over een periode van 10 jaar blijkt dat het voor
de cumulatieve ontwikkeling van de ruilvoet niet uitmaakt of de pBBP of de
pNB als deflator gehanteerd wordt. Het gemiddelde verschil tussen beide indicatoren
bedraagt nul. Overigens zij opgemerkt dat de keuze voor de pBBP of de pNB
als deflator geen enkele invloed heeft op de budgettaire ruimte de beschikbaar
is bij de start van het Regeerakkoord.
De fluctuatie in de raming is bij de pNB kleiner dan bij de pBBP. Het
absolute verschil tussen de maximum- en de minimumraming is voor de pNB gemiddeld
0,2%-punt kleiner dan voor de pBBP. Deze analyse bevestigt de conclusies op
basis waarvan de Studiegroep aanbeveelt de komende kabinetsperiode de pNB
als deflator te gebruiken.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
BIJLAGE
Tabel 1 (mutaties in % per jaar)
| 1993 | 1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | Gem. |
---|
pBBP | 1,6 | 1,9 | 1,8 | 1,5 | 2,5 | 2,0 | 1,6 | 3,0 | 4,9 | 3,5 | 2,4 |
pNB | 1,9 | 2,1 | 1,7 | 1,7 | 2,4 | 2,2 | 1,9 | 2,6 | 4,3 | 3,3 | 2,4 |
Verschil | 0,3 | 0,2 | – 0,1 | 0,2 | – 0,1 | 0,2 | 0,3 | – 0,4 | – 0,6 | – 0,2 | 0,0 |
Tabel 2: pBBP
| 1993 | 1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | Gem. |
---|
CEP t-1 | 4,1 | 2,8 | 2,2 | 1,6 | 2,4 | 2,2 | 2,0 | 0,6 | 3,2 | 1,9 | |
MEV t | 3,2 | 2,5 | 2,1 | 1,2 | 2,2 | 2,6 | 1,6 | 2,4 | 3,6 | 3,2 | |
CEP t | 1,6 | 1,9 | 1,8 | 1,5 | 2,5 | 2,0 | 1,3 | 3,0 | 4,9 | 3,5 | |
Max-Min | 2,5 | 0,9 | 0,4 | 0,4 | 0,3 | 0,6 | 0,7 | 2,4 | 1,7 | 1,6 | 1,2 |
Tabel 3: pNB
| 1993 | 1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 | Gem. |
---|
CEP t-1 | 4,2 | 2,8 | 2,3 | 1,8 | 2,3 | 2,2 | 2,0 | 0,7 | 3,1 | 1,9 | |
MEV t | 3,6 | 2,5 | 2,2 | 1,6 | 2,2 | 2,6 | 1,9 | 2,0 | 3,6 | 2,9 | |
CEP t | 1,9 | 2,1 | 1,7 | 1,7 | 2,4 | 2,2 | 1,3 | 2,6 | 4,3 | 3,3 | |
Max-Min | 2,3 | 0,7 | 0,6 | 0,2 | 0,2 | 0,4 | 0,7 | 1,9 | 1,2 | 1,4 | 1,0 |