28 295
Voorjaarsnota 2002

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 april 2002

De vaste commissie voor Financiën1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over bovenvermelde nota. De minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 april 2002.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Crone

De griffier van de commissie,

Berck

1 en 2

Hoe groot is de ruilvoetwinst/het ruilvoetverlies in 2002?

Hoe groot is de ruilvoetwinst/het ruilvoetverlies over de gehele kabinetsperiode?

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ruilvoetontwikkeling in de periode 1999–2002, zowel per jaar als cumulatief. Hierbij wordt de ruilvoet ontwikkeling vergeleken met die in het Regeerakkoord.

Tabel ruilvoetontwikkeling (verschil tussen prijsontwikkeling collectieve uitgaven en pBBP)*

mld euro19992000200120021999–2000
Ruilvoet ontwikkeling RA– 1½112
ruilvoet ontwikkeling huidig inzicht– ¾½2½2
verschil¼– ¼¾– ¾0

* positief getal betekent ruilvoetwinst; als gevolg van afrondingsverschillen kan de som der delen afwijken van het totaal.

Over 2002 is er in vergelijking met het Regeerakkoord sprake van een ruilvoetverlies van ¾ miljard euro. Hiermee komt de ruilvoetontwikkeling over de gehele kabinetsperiode in vergelijking met het Regeerakkoord uit op 0. De ruilvoetontwikkeling naar huidig inzicht komt cumulatief uit op een winst van 2 miljard euro.

2

Hoe groot is de ruilvoetwinst/het ruilvoetverlies over de gehele kabinetsperiode?

Zie vraag 1

3

Kan met deze laatste financiële nota van het kabinet een overzicht worden gegeven van de realisatie van de intensiveringen en ombuigingen uit het regeerakkoord (dat wil zeggen de actualisatie van de tabellen 1, 2, 3 en 4 in het antwoord op vraag 18 in stuknummer 27 400, nr. 31)?

Tijdens het AO op 7 juni 2001 over de Financiële Verantwoording 2000 van de begroting van Financiën en van het Financieel Jaarverslag van het Rijk heb ik het volgende toegezegd. De actualisatie van de monitor ombuigingen en intensiveringen Regeerakkoord zal jaarlijks als bijlage bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk verschijnen. Het heeft de voorkeur om dit overzicht op dat moment te actualiseren omdat dan immers de definitieve realisaties over een jaar bekend zijn.

Ik verwijs u daarom naar dat Jaarverslag dat op 5 juni aan de Tweede Kamer wordt aangeboden

4

Hoe zou het beeld ten aanzien van de ruilvoet zijn geweest als de deflator die is voorgesteld door de Studiegroep begrotingsruimte zou zijn gebruikt over de vierjaarsperiode van het tweede paarse kabinet?

De deflator die door de Studiegroep begrotingsruimte is voorgesteld, betreft de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen (pNB). Wanneer deze deflator zou zijn gebruikt ziet de ruilvoetontwikkeling over de periode 1999–2002 er als volgt uit.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ruilvoetontwikkeling in de periode 1999–2002, zowel per jaar als cumulatief. Hierbij wordt de ruilvoet ontwikkeling vergeleken met die in het Regeerakkoord (als zou de pNB zijn gebruikt).

Tabel ruilvoetontwikkeling (verschil tussen prijsontwikkeling collectieve uitgaven en pNB)*

mld euro19992000200120021999–2002
ruilvoet RA– ½½
ruilvoet huidig inzicht00101
Verschil½– ½0– 1¼– 1¼

* positief getal betekent ruilvoetwinst; als gevolg van afrondingsverschillen kan de som der delen afwijken van het totaal.

Over 2002 zou als de pNB was gebruikt er in vergelijking met het Regeerakkoord sprake zijn van een ruilvoetverlies van 1¼ miljard euro. Hiermee zou de ruilvoetontwikkeling over de gehele kabinetsperiode in vergelijking met het Regeerakkoordcumulatief uitkomen op een verlies van 1¼ miljard euro. De ruilvoetontwikkeling zou als de pNB was gebruikt naar huidig inzicht uitkomen op 1 miljard euro.

5 en 12

Kan per ministerie worden aangegeven welk deel van de bij Voorjaarsnota toegevoegde eindejaarsmarge nog niet definitief is toegewezen aan een beleidsartikel?

Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de verwerking van de eindejaarsmarge in de suppletore begrotingen? Kan per ministerie worden aangegeven welk deel van de bij Voorjaarsnota toegevoegde eindejaarsmarge nog niet definitief is toegevoegd aan een beleidsartikel en derhalve nog vrij aanwendbaar is binnen de begroting 2002?

In onderstaande tabel wordt per begroting aangegeven wat de eindejaarsmarge is die op basis van de Voorlopige Rekening bij Voorjaarsnota aan de begrotingen is toegevoegd. Wanneer de eindejaarsmarge nog niet in zijn geheel is verdeeld betekent dat niet dat de middelen vrij aanwendbaar zijn. Voor de middelen die nog niet zijn toegevoegd aan een beleidsartikel geldt dat deze zijn geboekt op het verdeelartikel of het artikel onvoorzien. Voor de SZA-middelen geldt dat de middelen op dit artikel wel belegd zijn, maar nog niet geboekt zijn op het betreffende artikel in de suppletore wet.

bedragen in miljoenen euro's

BegrotingEindejaarsmarge op basis van Voorlopige Rekening Op verdeelartikel/onvoorzien
I00
II1,5400,011
III0,3150
IV9,0760
V
VI43,6790
VII29,9460
VIII– 101,064
IXA
IXB26,9462,018
X99,7330
XI33,6170,798
XII21,0810
XIII14,9600
XIV12,9020
XV (Rijksbegroting-eng)2,1420
XV (SZA)128,95017,878
XVI (Rijksbegroting-eng)14,3320
XVI (Zorg)16,5000
HGIS75,7950
Infrafonds38,4280
Gemeentefonds– 6,727

De eindejaarsmarge voor het Infrafonds en de HGIS wordt conform de gebruikelijke systematiek niet volledig in 2002 uitgekeerd maar uitgesmeerd over verschillende jaren.

De eindejaarsmarge is uitgekeerd op basis van de stand Voorlopige Rekening. Dit kan betekenen dat er bij Vermoedelijke Uitkomsten (Miljoenennota) nog kleine correcties zullen moeten worden aangebracht als gevolg van wijzigingen in de slotwetten (overeenkomstig het Financieel Jaarverslag).

6

In hoeverre heeft de huidige systematiek met betrekking tot de BBP-deflator een inflatoire werking? Zou het gezien de hoogte van de inflatie niet verstandiger zijn het uitgavenkader aan een vooraf te bepalen index te koppelen en te toetsen aan de stand van de inflatie of een hogere raming wenselijk is of niet?

Jaarlijks wordt op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) de kaderaanpassing definitief bepaald op basis van een vooraf bepaalde index, te weten de prijsontwikkeling van het BBP. De hoogte van de loon- en prijsbijstelling wordt ook bepaald op basis het CEP. De systematiek van kaderaanpassing en loon- en prijsbijstelling is bedoeld om voorgenomen beleid uit te kunnen voeren rekening houdend met prijsontwikkelingen. Als er de wens bestaat de collectieve uitgaven reëel te beperken dan dient dit bij voorkeur te geschieden door zichtbare maatregelen en niet door de systematiek van loon- en prijsbijstelling te wijzigen.

7

De maatregelen en voorstellen passen binnen de begroting 2002, maar de vraag is welk effect de meerjarige doorwerking van de maatregelen hebben. Leiden deze maatregelen en voorstellen ertoe dat er in 2003 en of in verdere jaren een begrotingstekort optreedt?

De meerjarige doorwerking van de maatregelen en voorstellen met betrekking op de begroting 2002 zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota (zie eventueel bijlage 2, Verticale Toelichting) leiden niet tot een structurele belasting van de begroting. De beleidsmatige voorbereiding van de begroting 2003 en latere jaren valt samen met de formatiebesprekingen over een nieuw regeerakkoord. Deze formatiebesprekingen vinden plaats in het licht van de dan geldende macro-economische inzichten. Gezien de onzekerheden in het economische beeld heeft het kabinet het verstandig geacht de prijsbijstellingstranche 2002 vooralsnog te reserveren. Deze kan indien nodig worden gebruikt ter dekking van eventuele uitgavenproblematiek 2003 (zie ook het antwoord op vraag 9).

8

Kan worden aangegeven op welke begrotingen tegenvallers niet (volledig) opgevangen konden worden binnen de eigen begroting? Kan een totaaloverzicht gegeven worden van alle ramingsbijstellingen die bij de Voorjaarsnota zijn ingeboekt in 2002?

Conform de regels budgetdiscipline dienen de tegenvallers in eerste instantie binnen dezelfde begroting te worden opgevangen. Met name op het terrein van asiel (begroting Justitie), onderwijs (m.n. leerlingenaantallen) en de zorg is deels gekozen voor een generale compensatie.

In onderstaande tabel wordt een totaaloverzicht gegeven van de ingeboekte ramingsbijstellingen/meevallers.

€ mln2002
Meevallers/ramingsbijstellingen-672
w.v. 
Boeten en transacties– 40
Asiel– 183
Ontvangsten Domeinen– 57
EU-toerekening ODA– 45
EKI-toerekening i.v.m. schuldkwijtschelding– 100
Meevallers & ramingsbijstellingen Sociale Zekerheid/Arbeidsmarktbeleid– 214
Overige– 32

9, 22, 23, 27 en 48

Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de exacte omvang van de misgelopen prijsbijstelling per departement, zowel in absolute termen als relatief (als aandeel van het begrotingstotaal)? Wat zijn de beleidsmatige consequenties van het niet uitdelen van de prijsbijstelling? Welke departementen, beleidsterreinen en sectoren worden relatief het hardst getroffen indien de prijsstijgingen 2002 niet gecompenseerd worden?

Wat wordt bedoeld met de zin «De uitdeling van de prijsbijstelling wordt vooralsnog aangehouden in verband met de begrotingsproblematiek in 2003 en latere jaren»? Om hoeveel geld gaat het? Welke gevolgen heeft het (nog) niet uitdelen van de prijscompensatie voor de departementen?

Wanneer doet de regering de Kamer voorstellen over het al dan niet uitdelen van de prijsbijstelling 2002?

Wat wordt ermee bedoeld dat de uitdeling van de prijsbijstelling «vooralsnog» wordt aangehouden? Houdt de mededeling dat dit gebeurt in verband met de begrotingsproblematiek 2003 in, dat het voor 2002 eigenlijk niet nodig zou zijn? Zo ja, is dat in overeenstemming met de geraamde kleine overschrijding van het uitgavenkader? Wordt de gehele prijsbijstelling aangehouden, en kan een overzicht van de aangehouden prijsbijstelling per begroting gegeven worden? Is het de bedoeling dat de prijsbijstelling later dit jaar of volgend jaar alsnog wordt uitgekeerd? Zo ja, welke meevallers worden dan nog verwacht die dit mogelijk zouden maken zonder overschrijding van het uitgavenkader? Kan in algemene zin worden aangegeven hoe de regering verder denkt om te gaan met de prijsbijstelling in 2002 en 2003, mede met het oog op de inflatie?

Waarom is er veel meer informatie opgenomen over de prijsbijstelling in een suppletore begroting van een vakminister dan in de Voorjaarsnota zelf? Wat wordt bedoeld met «sectoren waarvoor prijsbijstelling verplicht is» en die volgens de suppletore OCW wel prijscompensatie krijgen? Hoe beoordeelt de minister van Financiën het feit dat de minister van Defensie in zijn suppletore begroting reeds rekening houdt met het alsnog uitdelen van de prijsbijstelling 2002?

Onderstaande tabel geeft een totaaloverzicht van de omvang van de vooralsnog ingehouden prijsbijstelling. Eveneens staat het aandeel ervan op het begrotingstotaal weergeven. Uit het overzicht blijkt dat Verkeer en Waterstaat (infrastructuur) en Koninkrijksrelaties relatief de hoogste prijsgevoelige grondslagen hebben. De totale aangehouden prijsbijstellingstranche 2002 bedraagt 547 mln euro in 2002 oplopend tot 580 mln euro in 2006. Bij Miljoenennota zal de regering de Tweede Kamer voorstellen doen over het al dan niet uitdelen van de prijsbijstelling (zie ook vraag 7). Binnen de begroting van OCW is een aantal sectoren waarbij de prijscompensatie wettelijk is vastgelegd. Het betreft hier het Primair Onderwijs, Studiefinanciering en delen van het Onderzoeks- en wetenschapsbeleid. Defensie heeft in haar suppletore begroting aangegeven wel tot prijscompensatie te willen overgaan. Indien besloten wordt dat de prijsbijstellingstranche 2002 niet wordt uitgedeeld is het aan Defensie te bezien op welke manier aan dit voornemen uitwerking wordt gegeven.

Tabel: absolute en relatieve omvang van aangehouden prijsbijstellingstranche 2002 per departement

€ mln20022003200420052006
HCvS1 010999990994995
als % begr.totaal0,6%0,6%0,6%0,6%0,6%
Algemene Zaken425378377381381
als % begr.totaal1,0%1,0%1,0%1,0%1,0%
Koninkrijksrelaties2 8942 8902 8902 8902 891
als % begr.totaal2,2%2,2%2,2%2,2%2,2%
Justitie47 42843 54140 86539 16139 186
als % begr.totaal1,0%1,0%0,9%0,9%0,9%
BZK29 87230 03829 24328 81928 904
als % begr.totaal0,7%0,7%0,7%0,7%0,7%
OCW121 108123 034122 549123 161124 452
als % begr.totaal0,5%0,5%0,5%0,5%0,5%
Nationale Schuld1211111111
als % begr.totaal0,0%0,0%0,0%0,0%0,0%
Financien30 31028 23427 10727 14327 147
als % begr.totaal0,9%0,8%0,8%0,8%0,8%
Defensie75 69975 45574 30773 76471 735
als % begr.totaal1,1%1,1%1,1%1,1%1,0%
VROM33 91454 30955 64554 51455 762
als % begr.totaal1,0%1,6%1,6%1,6%1,6%
V&W111 297115 233128 103127 885130 443
als % begr.totaal1,9%1,9%2,1%2,0%2,0%
EZ7 37110 90313 62615 41218 485
als % begr.totaal0,4%0,6%0,8%0,9%1,0%
LNV21 42120 64820 35720 85420 854
als % begr.totaal1,0%1,1%1,0%1,1%1,1%
SZW25 21825 69325 19721 63021 599
als % begr.totaal0,1%0,1%0,1%0,1%0,1%
VWS39 44938 60638 50238 37638 375
als % begr.totaal0,5%0,5%0,5%0,5%0,5%
Totaal547 428569 972579 769574 995581 220
als % begr. Totaal0,4%0,4%0,5%0,5%0,5%

10 en 11

Waarom wordt noch in de Voorjaarsnota, noch in de meeste suppletore wetten, systematisch aandacht besteed aan de gevolgen die de gepresenteerde mutaties hebben voor de (operationele) beleidsdoelstellingen die in de oorspronkelijke begrotingen waren opgenomen?

Waarom worden, in lijn met de VBTB-begrotingen 2002, in de suppletore begrotingen, geen aangepaste streefwaarden opgenomen en bijbehorende prestatiegegevens, indien op beleidsartikelen majeure wijzigingen plaatsvinden?

Bent u van plan om het VBTB-gehalte van toekomstige budgettaire nota's en suppletore begrotingen te vergroten?

Waarom wordt de VBTB-systematiek niet structureel toegepast bij de mutaties in de suppletore begrotingen?

Voor het eerste deel van de vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 18.

Dit zijn de eerste suppletore wetten in VBTB-termen. Daar waar in de begrotingen 2002 groeiparagrafen zijn opgenomen voor de in de begroting op te nemen informatie heeft dat gevolgen voor de suppletore wetten. Dit betekent dat ook voor de suppletore wetten verbeteringen te realiseren zijn en hier ook sprake is van een groeipad.

Tijdens het wetgevingsoverleg van 15 april jl. zijn ook vragen over de suppletore begrotingen gesteld. Aangegeven is dat bij beleidsrelevante mutaties zoveel mogelijk overeenkomstige informatie moet worden verstrekt als voor de ontwerp-begroting is voorgeschreven (conform artikel 5 CW 2001). Ook is toegezegd om in de toekomst de toets van Financiën op het VBTB-gehalte van de suppletore wetten nog wat scherper te laten zijn.

11

Waarom wordt de VBTB-systematiek niet structureel toegepast bij de mutaties in de suppletore begrotingen?

Zie vraag 10.

12

Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de verwerking van de eindejaarsmarge in de suppletore begrotingen? Kan per ministerie worden aangegeven welk deel van de bij Voorjaarsnota toegevoegde eindejaarsmarge nog niet definitief is toegevoegd aan een beleidsartikel en derhalve nog vrij aanwendbaar is binnen de begroting 2002?

Zie vraag 5.

13

Kan een splitsing worden gegeven van alle wijzigingen ten opzichte van de Miljoenennota die in de Voorjaarsnota zijn genoemd in hun incidentele en structurele component en kan de regering voorts aangeven in hoeverre structurele dan wel incidentele meevallers/tegenvallers en intensiveringen elkaar in evenwicht houden?

Over de besluitvorming van het kabinet met betrekking tot het uitvoeringsjaar van de begroting wordt het parlement, conform de Comptabiliteitswet, geïnformeerd via de Voorjaarsnota. De meevallers/tegenvallers en intensiveringen houden zich in evenwicht.

Het huidige kabinet heeft gezien het verkiezingsjaar dit jaar geen besluiten genomen over de begroting van het volgende jaar. Afhankelijk van het verloop van de formatie wordt de begroting van het volgende jaar (inclusief structurele doorwerking) voorbereid door het huidige demissionaire kabinet. Deze voorbereiding krijgt vervolgens haar beslag in de Miljoenennota en de daarbij behorende begrotingen die op Prinsjesdag aan het parlement worden aangeboden.

14

Kan de regering een analyse geven van het risico dat in het jaar 2002 er een begrotingstekort(EMU) zal optreden?

In de Voorjaarsnota 2002 is een EMU-overschot 2002 van 0,1% BBP gepresenteerd. Dit cijfer is gebaseerd op meest actuele inzichten voor 2002. Er is voor de Regering op dit moment geen aanleiding om voor 2002 een andere uitkomst te verwachten. Het eerstvolgende reguliere moment waarop een actualisatie van de raming van het EMU-saldo 2002 zal plaatsvinden is bij Miljoenennota 2003.

15

Waaruit bestaan de drie posten «overige bijstellingen» in tabel 2?

De drie posten «overige bijstellingen» bestaan uit niet-macro-economische bijstellingen zoals weergegeven in tabel 31 van de Voorjaarsnota, overboekingen tussen de uitgavenkaders en uitvoeringsmutaties in onder meer de sociale zekerheid.

16

Wat zou – op jaarbasis – het budgettair effect zijn (RBGeng, SZA en Zorg) indien de contractloonmutatie op jaarbasis 1% lager zou zijn?

Het directe budgettaire effect van 1%-punt minder contractloonstijging in 2002 is ca. € 300 mln. op het begrotingsgefinancierde deel van arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector en ca. € 600 mln. op het premiegefinancierde deel van SZA en Zorg. Het budgettair effect onder ijklijn SZA heeft met name betrekking op de koppeling van de uitkeringen aan de loonontwikkeling en onder de ijklijnen RBG-eng en Zorg loopt het effect via de loonkosten. Naast de directe effecten op de arbeidsvoorwaarden zijn er doorwerkingen op de begrotingen via o.a. de prijzen (zie bijvoorbeeld CEP 2002, pagina 24).

Tabel: Budgettair effect 1% lagere contractloonmutatie

€ mldTotaal
RBG-eng0,3
SZA0,4
Zorg0,2
 0,9

Structureel op jaarbasis (X € 1mld)

17

Wat zou – op jaarbasis – het budgettair effect zijn (RBeng en SZA) indien de werkloosheid met 10 000 personen minder zou stijgen?

Indien de werkloosheid 10 000 personen lager zou uitvallen dan zou het budgettaire effect voor RBg-eng nihil zijn en voor het SZA-kader ca. € 110 miljoen. Dit effect zal dan voor ca. € 45 miljoen bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven (bijstand) en voor ca. € 65 miljoen uit premiegefinancierde uitgaven (WW).

18

Leiden de wijzigingen in de begrotingen 2002 tot wijzigingen in de beleidsdoelen van de ministeries?

Over het algemeen geldt dat de in de begrotingen opgenomen beleidsdoelstellingen niet wijzigen door uitvoeringsmutaties. Bij het vaststellen van de doelstellingen is een poging gedaan om deze een enigszins «duurzaam» karakter te geven. Dat ligt anders voor de in te zetten instrumenten, streefwaarden, tijdshorizon, doelgroepen en prestatiegegevens (zie de suppletore begrotingen).

19

Kan meer inzicht worden gegeven in het regeringsstandpunt in het al dan niet aanwenden van het saldi van de sociale fondsen? In hoeverre stuurt de regering op een sluitend kader per sector?

In de Miljoenennota 2002 is aangekondigd dat het kabinet de premiestelling in de sociale fondsen nader zal onderzoeken, mede in relatie tot de uitkomsten van de verschillende verkenningen en onderzoeken op het gebied van de fiscaliteit en de financiering van de ziektekostenverzekering. De rapportage van de betreffende werkgroep is nog niet afgerond. Een al dan niet sluitend kader voor de uitgaven van Zorg en Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt geeft nog geen uitsluitsel over het exploitatiesaldo van de sociale fondsen, omdat daarvoor ook de inkomsten ontwikkeling van belang is.

20 en 26

Wordt per sector een kader gehanteerd of wordt uitsluitend gestuurd op het totaalplaatje van de collectieve uitgaven? Hoe wordt de feitelijke aanwending van de uitgavenreserve verwerkt in het uitgavenkader? Waarom is de extra ruimte die de uitgavenreserve biedt niet naar rato ten goede gekomen aan alle drie de budgetdisciplinesectoren?

Is het juist dat het geldende begrotingsbeleid in beginsel «schotten» tussen de drie budgetdisciplines (Rijksbegroting-eng, SZW en Zorg) heeft willen plaatsen, in die zin dat iedere budgetdiscipline in evenwicht moest zijn? Zo nee, wat zijn de voorliggende budgettaire consequenties van het beleid zulks niet te doen voor de uitgavenmogelijkheden in de rijksbegroting-eng en de toedeling van de gelden van de eindejaarsmarge?

Budgetdisciplinesectoren

Conform de regels budgetdiscipline (zoals gepresenteerd in de Miljoenennota 1999) worden drie budgetdisciplinesectoren onderscheiden, te weten: de Rijksbegroting in enge zin, de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en de Zorg. De budgettaire kaders per sector (ook wel ijklijnen genoemd) fungeren als maatstaf voor de bepaling van over- en onderschrijdingen in een budgetdisciplinesector. Dreigende overschrijdingen dienen door passende en tijdige maatregelen zoveel mogelijk te worden voorkomen en anders binnen de betrokken begroting te worden gecompenseerd (specifieke compensatie). Indien door de ministerraad wordt besloten dat specifieke compensatie achterwege blijft, vindt generale compensatie plaats. In algemene zin wordt onder generale compensatie verstaan, dat de compensatie wordt uitgebreid tot andere begrotingen en/of andere budgetdisciplinesectoren. De totale ontwikkeling van de uitgaven dient binnen het totaal van de drie budgetdisciplinesectoren te blijven.

Uitgavenreserve

De systematiek van uitgavenreserve werkt als volgt. Het kader van de betreffende budgetdisciplinesector waartoe de uitgaven behoren, die gedekt worden uit de uitgavenreserve, wordt opgehoogd.

De aanwending van de tranche 2002 had echter alleen betrekking op de Rijksbegroting in enge zin. Dit blijkt helaas onvoldoende uit tabel 2 in de Voorjaarsnota.

Eindejaarsmarge

De eindejaarsmarge creëert de mogelijkheid binnen een begroting tot een bepaalde omvang gelden van het ene naar het andere begrotingsjaar te schuiven, ter voorkoming van een ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar (zie eventueel bijlage 14 van de Miljoenennota 1999). Voor de begrotingen van VWS en SZW geldt een eindejaarmarge voor het deel Rijksbegroting in enge zin en het deel van de rijksuitgave dat valt onder de kaders respectievelijk sociale zekerheid en zorg. Er geldt geen eindejaarsmarge voor de totale budgetdiscipline sector sociale zekerheid, noch voor het Budgettair Kader Zorg. Reden is dat bij de sociale zekerheidsuitkeringen en de verstrekkingen in de zorgsector decemberkoorts geen rol speelt.

De hoogte van het maximale gebruik door de departementen van de eindejaarsmarge wordt (voorlopig) bepaald bij Voorlopige Rekening. De overgehevelde bedragen worden bij de Voorjaarsnota aan de begrotingen toegevoegd. De definitieve omvang van het feitelijk gebruik wordt bepaald op basis van de Slotwet (wat dus kan leiden tot marginale mutaties bij de Vermoedelijke Uitkomsten). Gelijktijdig met het toevoegen bij Voorjaarsnota wordt, onder de veronderstelling dat ook het komende jaar gebruik zal worden gemaakt van de eindejaarsmarge, op een aanvullende post een ramingtechnische veronderstelling opgenomen. De combinatie van de toevoeging aan de begrotingen en de ramingtechnische veronderstelling, bewerkstelligt dat het totale uitgavenbeeld niet wijzigt. Onderuitputting die optreedt na de Voorjaarsnota kan worden aangewend ter realisatie van de ramingtechnische veronderstelling.

21

Waardoor kunnen de relatief grote verschillen tussen de budgetdisciplinesectoren worden verklaard wat betreft de verhouding tussen kaderaanpassing en nominale ontwikkeling. Betekent dit bijvoorbeeld dat lonen en prijzen in de zorgsector verhoudingsgewijs veel harder zijn gestegen dan in andere sectoren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?

De hogere prijsontwikkeling van het BBP (pBBP) leidt tot een opwaartse bijstelling van de uitgavenkaders. De hogere nominale ontwikkeling leidt tot hogere uitgaven (onder het uitgavenkader).

Als gevolg van de overschrijding van het uitgavenkader Zorg (zie tabel 2 van de Voorjaarsnota) is de grondslag van loon en prijsgevoelige uitgaven hoger dan het uitgavenkader. Hierdoor is de nominale bijstelling groter dan de kaderaanpassing. Bij de budgetdisciplinesectoren RBG-eng en Sociale zekerheid geldt het omgekeerde.

22

Wat wordt bedoeld met de zin «De uitdeling van de prijsbijstelling wordt vooralsnog aangehouden in verband met de begrotingsproblematiek in 2003 en latere jaren»? Om hoeveel geld gaat het? Welke gevolgen heeft het (nog) niet uitdelen van de prijscompensatie voor de departementen?

Zie vraag 9.

23

Wanneer doet de regering de Kamer voorstellen over het al dan niet uitdelen van de prijsbijstelling 2002?

Zie vraag 9.

24

Welk gedeelte van de lagere EU-afdrachten is incidenteel en welk deel loopt door in 2003 en latere jaren?

Het grootste deel (circa 550 miljoen) van de verlaging van 800 miljoen in de EU-afdrachten is toe te schrijven aan een overschot op de EU-begroting die voortvloeit uit de onderuitputting bij de uitgaven en extra inkomsten 2001. Deze meevaller is incidenteel. Er wordt niet voorzien dat een dergelijke onderuitputting van de EU-begroting structureel is. De verwerking van de recente macro-economische inzichten verklaart het overige deel van de verlaging in de EU-afdrachten, onder andere lagere invoerrechten (circa 200 miljoen). Mogelijk heeft dit een structureel karakter. Dit zal blijken bij MEV.

25

Is nu de gehele uitgavenreserve tranche 2002 ingezet?

De uitgavenreserve tranche 2002 is geheel ingezet (voor maatregelen op het gebied van veiligheid).

26

Is het juist dat het geldende begrotingsbeleid in beginsel «schotten» tussen de drie budgetdisciplines (Rijksbegroting-eng, SZW en Zorg) heeft willen plaatsen, in die zin dat iedere budgetdiscipline in evenwicht moest zijn? Zo nee, wat zijn de voorliggende budgettaire consequenties van het beleid zulks niet te doen voor de uitgavenmogelijkheden in de rijksbegroting-eng en de toedeling van de gelden van de eindejaarsmarge?

Zie vraag 20.

27

Wat wordt ermee bedoeld dat de uitdeling van de prijsbijstelling «vooralsnog» wordt aangehouden? Houdt de mededeling dat dit gebeurt in verband met de begrotingsproblematiek in 2003 in, dat het voor 2002 eigenlijk niet nodig zou zijn? Zo ja, is dit in overeenstemming met de geraamde kleine overschrijding van het uitgavenkader? Wordt de gehele prijsbijstelling aangehouden, en kan een overzicht van de aangehouden prijsbijstelling per begroting gegeven worden? Is het de bedoeling dat de prijsbijstelling later dit jaar of volgend jaar alsnog wordt uitgekeerd? Zo ja, welke meevallers worden dan nog verwacht die dit mogelijk zouden maken zonder overschrijding van het uitgavenkader? Kan in algemene zin worden aangegeven hoe de regering verder denkt om te gaan met de prijsbijstelling in 2002 en 2003, mede met het oog op de inflatie?

Zie vraag 9 en vraag 15.

28

Is de extra bijdrage van 30 miljoen euro voor «personeel DJI» ook bedoeld voor reclassering?

Nee, dit bedrag is uitsluitend bedoeld voor de aanpak van de personele problematiek bij DJI.

29 en 30

Is het bedrag van € 45 mln voor onderwijshuisvesting bedoeld ter uitvoering van de motie Crone (Kamerstukken II, 2000–01, 27 503, nr. 4)?

Waarop is het uitgangspunt gebaseerd dat de gemeenten de extra € 45 mln daadwerkelijk besteden aan onderwijshuisvesting en dat zij ook de ruimte uit de accressen (€ 190 mln gf/pf) prioritair zullen inzetten voor onderwijshuisvesting?

Het kabinetsbesluit om € 45 mln te investeren in schoolgebouwen teneinde deze te kunnen aanpassen aan onderwijskundige ontwikkelingen is gebaseerd op de motie Crone, de motie Noorman-Den Uyl (Kamerstukken II, 2000-01, 27 400, nr. 14) en op de prioriteitstelling van het kabinet en de gemeenten voor onderwijs, zorg en veiligheid.

Vooropgesteld zij dat door de gedecentraliseerde opzet van de onderwijshuisvesting de gemeenten relatief vrij zijn in de bepaling van hun inspanningen op het terrein van de onderwijshuisvesting. Niettemin heeft het Rijk de overtuiging dat de € 45 miljoen daadwerkelijk aan de onderwijskundige vernieuwingen zal worden besteed. Ten eerste hebben gemeenten voortdurend blijk gegeven van de bereidheid de beschikbare middelen in te zetten voor onderwijshuisvesting. Dat blijkt uit opeenvolgende rapporten van Research voor beleid. Ten tweede heeft het Rijk de financiële randvoorwaarden gecreëerd voor de benodigde financiële inzet van de gemeenten. Samen met de prioritaire bestemming van € 68 miljoen van de gemeentefondsaccressen voor de onderwijshuisvesting (in lijn met de motie Noorman-Den Uyl) zal € 113 miljoen in het gemeentefonds worden verdeeld conform de maatstaven die betrekking hebben op de onderwijshuisvesting. Hierover is met de VNG bestuurlijke overeenstemming bereikt. Ten derde heeft de VNG zich, conform de motie Crone, bereid verklaard de implementatie te faciliteren, onder meer via de aanpassing van de desbetreffende modelverordening. In de praktijk nemen nagenoeg alle gemeenten de modelverordening over, met hooguit beperkte wijzigingen.

30

Waarop is het uitgangspunt gebaseerd dat de gemeenten de extra € 45 mln daadwerkelijk besteden aan onderwijshuisvesting en dat zij ook de ruimte uit de accressen (€ 190 mln gf/pf) prioritair zullen inzetten voor onderwijshuisvesting?

Zie vraag 29.

31

Welke reden hebben de meevallers van Domeinen?

De meevallers van Domeinen zij het gevolg van de hogere verkoopopbrengsten van gronden met niet-agrarische bestemming en de positieve bijstellingen als gevolg van de werking van het anti-speculatiebeding, de meerontvangsten uit verkoop van bodemmaterialen en de lagere uitgaven voor zakelijke lasten. Daarnaast zijn de ontvangsten uit hoofde van de verkoop van landbouwgronden lager, doordat besloten is de verkoopstop te continueren. Deze tegenvaller is echter minder groot dan voornoemde meevallers.

32

Wat is de reden van de eenmalige ontvangst van geld van UCN?

In 1993 heeft Ultra Centrifuge Nederland N.V. (UCN) zijn onderneming ingebracht in Urenco Ltd. In ruil daarvoor zijn aandelen Urenco en een shareholders-loan van 39 mln Pond Sterling verkregen. Naar verwachting wordt deze shareholders-loan in 2002 door Urenco Ltd aan UCN terugbetaald. De algemene vergadering van aandeelhouders van UCN wordt voorgesteld om de terugbetaling aan de aandeelhouders ten goede te laten komen. De Staat bezit 98,9% van de aandelen UCN en ontvangt daarom naar verwachting € 60 mln.

33

Kan een overzicht gegeven worden van de gelden die aan de diverse begrotingen zijn toegevoegd t.b.v. het actieplan Terrorisme?

In de brief van de Minister van Financiën (Tweede Kamerstuk 2001–2002, 27 925, nr. 20) naar aanleiding van de terroristische aanslagen in de VS, is de uitwerking van de budgettaire gevolgen van het Actieplan Terrorismebestrijding en Veiligheid gepresenteerd.

34

Hoe is de meevaller van de opbrengsten boetes en transacties – een tegenvaller voor de burgers dus – te verklaren?

De meevaller bij de opbrengsten boeten en transacties doet zich met name voor bij de transacties als gevolg van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften.

De stijging van de geraamde opbrengst wordt veroorzaakt door de verwachting dat dit jaar alle (25) voorziene regioplannen volledig operationeel zullen zijn. Daardoor vindt er een intensivering plaats van de verkeersveiligheidscontrole op de weg. Er is uitsluitend sprake van een tegenvaller voor burgers die niet behoedzaam ramen en/of rijden.

35

Hoe kan het gebeuren dat er meer leerlingen zijn dan eerder werd geraamd?

Voor de leerlingenramingen in de OCW-begroting stelt OCW in januari/februari een meerjarige referentieraming voor alle schoolsoorten op. Deze raming is gebaseerd op gegevens van OCW zelf, maar ook van andere externe partijen als het CBS. De referentieraming wordt opgebouwd met telgegevens, gegevens van de bevolkingsprognose, doorstroomgegevens tussen onderwijssoorten etc. Deze gegevens worden ieder jaar geactualiseerd. Elke raming bevat helaas ook een onvermijdbare ramingonzekerheid. Dit hangt mede samen met veranderingen in het studiekeuzegedrag van de individuele onderwijsdeelnemers.

36

Kan met betrekking tot het bedrag van 24 mln. euro dat ter beschikking wordt gesteld t.b.v. de einddeclaratie van Enschede worden aangegeven wat de departementen concreet beogen te bereiken en wat zij daarvoor gaan doen?

In de eerste plaats is € 15,7 miljoen beschikbaar gesteld voor additionele tegemoetkomingen aan getroffenen van de vuurwerkramp in Enschede in verband met materiële zaakschade en materiële personenschade, alsmede voor uitbreiding van de ondernemersregeling. De ondernemersregeling is gericht op de continuiteit van de ondernemingen. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie Financiële Afwikkeling II. Zie hierover de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 februari 2002 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 27 157, nr. 47). Daarnaast worden middelen groot € 5,7 mln beschikbaar gesteld voor de afwikkeling van het traject van artikel 25 Wet rampen en zware ongevallen. Hierbij gaat het om door de gemeente gemaakte niet begrote kosten van de bestrijding van de vuurwerkramp en de gevolgen daarvan. Tevens is voor het project ActiEV (Actiepunten Enschede en Volendam) € 2,6 mln beschikbaar gesteld.

37

Waar zijn de extra middelen voor ontvlechting en liquidatie van Arbvo en voor de voorziening ESF (€ 106 miljoen) en voor de bedrijfsplannen UWV/CWI/BKWI (€ 78 miljoen) nu precies voor nodig? Kon in het najaar van 2001 niet reeds voorzien worden dat deze middelen nodig zouden zijn, en hoe verhouden deze extra uitgaven zich tot de uitgavenverhogingen die al in de Najaarsnota 2001 waren opgenomen? Hoe verhoudt één en ander zich tot de op blz. 41/42 genoemde bedragen?

Bij Najaarsnota 2001 is op basis van de toenmalige inzichten een voorziening getroffen van € 360 mln voor de ontvlechting en liquidatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Naar het zich thans laat aanzien kunnen met deze middelen het opgebouwde negatieve eigen vermogen van Arbvo per ultimo 1999, de exploitatieverliezen 2000 en 2001, het sociaal plan en overige decompositiekosten worden afgedekt. In aanvulling hierop is op basis van de rapportage van dhr. Koopmans een additionele voorziening getroffen voor twee specifieke posten, te weten de affinanciering van het onderhanden werk/werkvoorraad van Kliq (vooralsnog op circa € 70 mln geraamd) en de kapitaalstorting voor de Stichting Centrum Vakopleiding (circa € 18 mln). Tevens zijn, mede op basis van de rapportage van dhr. Koopmans, middelen beschikbaar gesteld voor de kapitaalstorting Kliq (circa € 82 mln); deze middelen zijn overigens niet relevant voor het uitgavenkader. Hiermee zijn naar huidige inzichten de kosten van de liquidatie van Arbvo afgedekt; dit kan echter pas definitief worden vastgesteld op basis van de jaarrekening 2001 van Arbvo. Voorts zijn via de voorziening in de Voorjaarsnota middelen gereserveerd voor de afwikkeling van het ESF-programma 1994–1996, waarbij ook de ESF-projecten van Arbvo een rol spelen. Tot slot zijn middelen beschikbaar gesteld voor de bedrijfsplannen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Centra voor Werk en Inkomen (CWI) en het Bureau Ketenbeheer Werk en Inkomen (BKWI). Hiermee worden de transformatiekosten van genoemde uitvoeringsorganisaties gedekt. In totaal betreft het voor het jaar 2002 € 78 mln. Voor een deel (namelijk voor de transformatiekosten van het CWI) zijn ook deze middelen op de aanvullende post gereserveerd.

38

Waarom is er een bedrag van 400 mln. euro door de sociale fondsen nabetaald aan de rijksbegroting?

Dit bedrag betreft de geraamde nabetaling tussen sociale fondsen en het rijk. De nabetaling voor de loonheffing heeft betrekking op het transactiejaar 2000 en voor de inkomstenheffing op het transactiejaar 1998.

De systematiek van de nabetalingen is als volgt. Tijdens het lopende jaar worden voor de verdeling van de loon- en inkomstenheffing over belasting en premies volksverzekeringen voorlopige verdeelsleutels gehanteerd. Pas nadat het merendeel van de loon- en inkomstenheffing is afgedragen dat betrekking heeft op het betreffende jaar kunnen de definitieve sleutels vastgesteld worden. Voor de loonheffing kan de definitieve sleutel twee jaar later vastgesteld worden, voor de inkomstenheffing vier jaar later. Het verschil tussen de voorlopige en de definitieve sleutel wordt door middel van de nabetalingen tussen het rijk en de sociale fondsen verrekend.

39

Staat de post «KTV» uit de voorjaarsnota 2002 synoniem voor de «correctiepost» uit de Voorjaarsnota 2001? Ligt het in de lijn de verwachtingen om de eigen ramingen aan te laten sluiten op de opbrengstramingen conform EMU-definitie?

De «KTV» bij de verantwoording van de belastingopbrengst in de Voorjaarsnota 2002 en de correctiepost (gehanteerd bij de bepaling van de inkomstenmeevaller in de Voorjaarsnota 2001) zijn niet aan elkaar gelijk.

De post «KTV» is het verschil tussen de belastingopbrengst op kasbasis en de belastingopbrengst conform EMU-definitie.

De «correctiepost» wordt gebruikt om bij de bepaling van de inkomstenmeevaller de belastingopbrengst te corrigeren voor de opbrengst van maatregelen en incidentele factoren.

In de budgettaire nota's en de begroting IXb worden de belastingontvangsten conform de comptabiliteitswet op kasbasis verantwoord. Volgens de EMU-definitie is de opbrengst op verschoven kasbasis relevant. Het verschil is de «KTV». In principe wordt in de EMU-definitie voor alle belastingsoorten de jaaropbrengst één maand verschoven: de verschoven kas is de opbrengst van februari lopend jaar tot en met januari van het volgende jaar. Het idee hierachter is, dat op deze wijze zoveel mogelijk het transactiebegrip wordt benaderd. Voor vier belastingen is dit niet zinvol en vindt registratie op kasbasis plaats. Het betreft de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting, de inkomstenbelasting en de successierechten.

Voor transparantie en consistentie met EMU-saldo(verschoven kas) zijn verbeteringen mogelijk door

1. voor de verantwoording van de belastingontvangsten over te stappen op verschoven kas

2. voor de belasting (en premies) bij de berekening van de inkomstenmeevaller in de ijklatten de verschoven kas te hanteren

Er is voor gekozen om tijdens deze kabinetsperiode tussentijds niet over te stappen op een andere wijze van meting van de inkomstenmeevaller. Genoemde verbeteringen van transparantie en consistentie met EMU saldo kunnen met ingang van een nieuwe kabinetsperiode ingevoerd worden.

Overigens is voor de premieopbrengst er ook een verschil tussen de gehanteerde definitie in de inkomstenmeevaller (op transactiebasis) en het EMU-saldo (verschoven kas). Ook hiervoor zijn genoemde verbeteringen mogelijk door bij de bepaling van de inkomstenmeevaller over te stappen op verschoven kasbasis conform EMU-definitie.

40

Is de lagere raming van de kostprijsverhogende belastingen een voorteken dat de hogere inflatie als gevolg van verhoging van kostprijsverhogende belastingen wegebt?

De raming voor de kostprijsverhogende belastingen is 0,2 miljard euro neerwaarts bijgesteld. De raming voor de inflatie (CPI) in 2002 is opwaarts bijgesteld van 2½% (Miljoenennota 2002) naar 3¼% (Voorjaarsnota 2002). In de neerwaartse ramingsbijstelling van de kostprijsverhogende belastingen domineert de neerwaartse bijstelling van de volume-ontwikeling van de particuliere consumptie (van 3,6% naar 2,8%). Vooral de duurzame consumptie, waar het hoge BTW-tarief voor geldt, is neerwaarts bijgesteld van 4¼% naar 3¼%.

41

Wat is de structurele ontwikkeling van het EMU-saldo in deze gehele regeerperiode

De navolgende tabel laat voor de jaren 1999–2002 de ontwikkeling van het EMU-saldo zien. Uit de tabel blijkt dat deze regeerperiode een periode van overschotten is.

Tabel ontwikkeling EMU-saldo 1999–2002; In % BBP

 19992000*20012002
 0,4%1,5%0,2%0,1%

* het cijfer voor 2000 is exclusief de opbrengst van de UMTS-veiling van 0,7% BBP

42

Wat is de invloed van het inflatiecijfer op de ontwikkeling van de schuld als percentage van het BBP?

De invloed van de inflatie op de ontwikkeling van de schuld loopt via de noemer van de schuldquote. In het Verdrag van Maastricht is als noemer van de schuldquote het nominale BBP voorgeschreven. Volume- en prijsmutaties van het BBP zijn dan relevant voor de noemer van de schuldquote. Dit betekent dat, via de deflator van het BBP, de inflatie invloed heeft op de ontwikkeling van de schuld als percentage van het BBP. Voor 2002 is een EMU-schuldquote van 50% BBP geraamd. Elke procentpunt inflatie leidt partieel bezien tot een mutatie van de schuldquote van ongeveer 0,5%-punt BBP.

43

Is het waar dat ondanks de fikse daling van de schuldquote de nominale staatsschuld is gestegen van 182,6 miljard euro in 1996 naar 207,0 miljard euro in 2001 (Statistisch Bulletin van De Nederlandsche Bank, p. 71)?

De EMU-schuldquote is gedaald van 1996 naar 2001. In deze periode is de schuldquote ruim 20%-punt BBP gedaald. Voorts is ook de EMU-schuld in nominale bedragen in deze periode 1996–2001 gedaald met ongeveer 11 miljard euro. De staatsschuld is een onderdeel van de EMU-schuld. Bezien we de afzonderlijke ontwikkeling van de staatsschuld conform EMU-definitie dan blijkt dat deze in de periode 1996 -2001 gelijk gebleven is op een niveau van ongeveer 185 miljard euro. De in de vraag gemelde cijfers over de nominale staatsschuld uit het Statistisch Bulletin van De Nederlandsche Bank betreffen niet de cijfers over de staatsschuld conform EMU-definitie. Het betreft hier netto ongeconsolideerde cijfers inzake de staatsschuld. De EMU-regels schrijven uitdrukkelijk bruto geconsolideerde cijfers voor. In budgettaire nota's worden schuldcijfers van de overheid dan ook altijd bruto (dat wil zeggen exclusief vorderingen van de overheid c.q. de staat op derden) en geconsolideerd (dat wil zeggen exclusief de onderlinge schuldverhoudingen binnen de overheid) gepresenteerd.

44

Kan nader geanalyseerd worden hoe het mogelijk is dat de inkomstenmeevaller 2002 in ruim een half jaar tijd 28% kan tegenvallen, waardoor het EMU-saldo niet uitkomt op 1% BBP maar op 0,1%BBP? Kunnen hieruit in algemene zin conclusies worden getrokken over de gevoeligheid van de inkomsten en het EMU-saldo voor conjuncturele schommelingen en economische schokken? Kan hieraan ten behoeve van de periode 2003–2006 een gevoeligheids-/risico-analyse worden gekoppeld?

De inkomstenmeevaller betreft de cumulatieve inkomstenmeevaller tot en met 2002. De economische groei is sinds de Miljoenennota cumulatief over 2001 en 2002 reëel 1,6% neerwaarts bijgesteld en het EMU-tekort 0,9% BBP.

De verslechtering van het EMU-saldo van 1% BBP (4,3 miljard euro) bij MN 2002 naar 0,1% BBP (0,2 miljard euro) bij VJN 2002 wordt voor 3,3 miljard euro veroorzaakt door lagere inkomsten en voor 1,1 miljard euro door hogere uitgaven en 0,3 miljard euro overig.

Tabel Oorzaak verslechtering EMU-saldo t.o.v. MN 2002 (miljarden euro's)

 MN 2002MutatieCEP 2002
EMU-saldo4,3– 4,10,2
    
Inkomsten – 3,3 
– w.v. Inkomstenmeevaller (cf. ijklat) – 3,5 
– w.v. Overig 0,2 
    
Uitgaven – 1,1 
– w.v. Kaderaanpassing – 0,5 
– w.v. Niet-relevant voor kader – 0,6 
– w.v. Overschrijding kader 0,0 
    
Overig (Derdenrekening, Saldo OPL, KTV, e.d.) + 0,3 

De inkomsten van belastingen, premies en gasbaten nemen volgens EMU-definitie met 3,3 miljard euro af ten opzichte van de Miljoenennota 2002. De inkomstenmeevaller 2002 is 3,5 miljard euro lager dan in de Miljoenennota 2002. Het verschil tussen de bijstelling van de totale inkomsten conform EMU-definitie en de inkomstenmeevaller van 0,2 miljard euro wordt veroorzaakt doordat bij de berekening van de inkomstenmeevaller wordt geschoond voor prijseffecten van het BBP, incidentele opbrengsten, het effect van autonome maatregelen en kas-transactieverschillen.

De hogere uitgaven zijn het gevolg van kaderaanpassing (prijsontwikkeling van het BBP; zie eventueel het antwoord op vraag 6) en hogere niet voor het kader relevante netto-uitgaven (o.a. hogere loon- en prijsbijstelling, lagere gasbaten).

Een conjuncturele schommeling beïnvloedt de inkomsten van de collectieve sector en daarmee het EMU-saldo. Voor het effect van een mee- of tegenvallende economische groei op de inkomsten van de collectieve sector kan geen vaste rekenregel worden gegeven. Dit effect hangt namelijk mede af van de ontwikkeling van de samenstelling van de nationale bestedingen. Zo resulteert een toename van het aandeel van de particuliere consumptie in het BBP ceteris paribus in hogere inkomsten van de collectieve sector. Deze inkomsten worden bovendien ook beïnvloed door de ontwikkeling van het looninkomen ten opzichte van het winstinkomen. Zo leidt een toename van de arbeidsinkomensquote ceteris paribus tot hogere inkomsten van de collectieve sector.

Het CPB heeft op verzoek van de Studiegroep Begrotingsruimte berekend met welke fluctuatiemarge van de inkomsten van de collectieve sector als gevolg van de conjunctuurbeweging rekening moet worden gehouden. Volgens het CPB valt een fluctuatiemarge voor deze inkomsten te berekenen van circa 1½% BBP (dat wil zeggen een totale bandbreedte van 3% BBP)1.

Over de effecten van economische schokken op de inkomsten van de collectieve sector en het EMU-saldo zijn geen algemene uitspraken mogelijk. Die effecten zullen van geval tot geval in kaart moeten worden gebracht.

45

Kan afzonderlijk inzicht worden gegeven hoe de ramingen van de EMU-saldi zich hebben ontwikkeld sinds de Miljoenennota 2002? Wat verklaart het relatief grote positieve EMU-saldo bij de Lokale Overheid ten opzichte van de negatieve saldi bij Centrale Overheid en Sociale Fondsen? Welke invloed heeft het Kabinet op aard en omvang van het EMU-saldo Lokale Overheid? Hoe groot acht de regering de kans dat een afname van het saldo Lokale Overheid in 2002 kan leiden tot een negatief EMU-saldo over 2002?

De navolgende tabel omvat de ontwikkeling van het EMU-saldo 2002 sinds de Miljoenennota 2002. De tabel laat zien dat de afname van het EMU-saldo na Miljoenennota geconcentreerd is bij de centrale overheid en de sociale fondsen. Het overschot van de lokale overheden is zo goed als gelijk gebleven ten opzichte van de Miljoenennota. De raming van het saldo van de lokale overheid is met name gebaseerd op het meerjarige gemiddelde van de saldi van de lokale overheid. Sinds 1990 heeft het saldo van de lokale overheid steeds een positief saldo (uitgezonderd het jaar 1999). De combinatie van een overschot bij de lokale overheid en tekorten bij de centrale overheid en sociale fondsen is dus niet uniek voor het jaar 2002. Ook in de jaren negentig heeft de combinatie overschotten bij de lokale overheid en tekorten bij centrale overheid en sociale fondsen zich geregeld voorgedaan.

Met betrekking tot de invloed van het Kabinet op het EMU-saldo van de lokale overheden het volgende. Binnen de Nederlandse staatsrechtelijk verhoudingen hebben de lokale overheden autonomie in het vaststellen van uitgaven en ontvangsten. Indirect heeft het Rijk via de overdrachten via het gemeenteen provinciefonds invloed op de ruimte voor bestedingen van de lokale overheid. Voorts is in de Wet Fido een ultimum remediumclausule opgenomen die het Kabinet de bevoegdheid geeft om in de uitzonderlijke situatie van een dreigende overschrijding van het 3%-criterium van het EMU-saldo in te grijpen, onder strikte voorwaarden, in de financiën van de lokale overheden.

Er zijn geen aanwijzingen voor een afname van het EMU-saldo lokale overheden.

Tabel ontwikkeling EMU-saldo 2002; in % BBP

 Miljoenennota 2002Voorjaarsnota 2002
EMU-saldo1,0%0,1%
Wv centrale overheid0,3%– 0,1%
Wv sociale fondsen0,5%– 0,1%
Wv lokale overheid0,2%0,2%

46

Konden de tegenvallers bij de afhandeling van asielaanvragen (€ 137,5 miljoen bij Justitie en € 15,1 miljoen bij BZK) niet eerder voorzien worden? Is het, ondanks de genoemde verklaringen, niet vreemd dat ondanks de lagere instroom toch sprake is van een relatief grote tegenvaller? Moet het feit dat de tegenvallers alleen voor 2002 zijn geraamd worden opgevat als een garantie dat de problemen/achterstanden in 2002 worden opgelost en vanaf 2003 tot het verleden behoren? Kan één en ander onderbouwd worden?

Nee, deze waren niet eerder te voorzien, omdat de productie van de IND en de Vreemdelingen-kamers (VK's) goed op schema lag. Doordat echter de afhandeling van oude zaken meer tijd vergt dan eerder was voorzien, blijven asielzoekers langer in de opvang dan geraamd. Dit heeft ook gevolgen voor de kosten van onderwijs, de politie en de uitgaven voor voorzieningen aan ex-VVTV'ers (Voorlopige Vergunning tot Verblijf). Daarbij wordt er ingezet op efficiency-maatregelen bij de VK's, om zo het beslag van het hoge aantal bewaringszaken op de productie te verminderen. Overigens zullen deze efficiencymaatregelen niet zoals abusievelijk in Voorjaarsnota is vermeld, de vorm aannemen van het afschaffen van de 10 dagen-toets en het opnieuw invoeren van de 28-dagentoets. Alhoewel er sprake is van een lagere instroom dan geraamd, is ook de uitstroom lager geweest dan geraamd. Per saldo is de gemiddelde bezetting gestegen, hierdoor treden de tegenvallers op. Bij miljoenennota zal gekeken worden naar de meerjarige doorwerking van de hogere gemiddelde bezetting. Door de nog immer lage instroom en het aangescherpte terugkeerbeleid, is de verwachting dat na of gedurende 2003 de gemiddelde bezetting in de opvang zal gaan dalen en daarmee het budgettair beslag zal gaan teruglopen.

47

Kan een overzicht worden gegeven van de rijksbrede kosten van asiel in 2002?

Asielbudgette (directe kosten)

bedragen x 1 mln euro2002
Justitie 
* IND322
* Opvang935
* Ama's207
* Vreemdelingenkamers58
* Rechtsbijstand50
  
Raad van State11
  
BZK/Politie85
  
OCW89
  
BZK/DCIM39
  
Defensie/Kmar88
  
BuiZa10
Totaal1 894

48

Waarom is er veel meer informatie opgenomen over de prijsbijstelling in een suppletore begroting van een vakminister dan in de Voorjaarsnota zelf? Wat wordt bedoeld met «sectoren waarvoor prijsbijstelling verplicht is» en die volgens de suppletore OCenW wel prijscompensatie krijgen? Hoe beoordeelt de minister van Financiën het feit dat de minister van Defensie in zijn suppletore begroting reeds rekening houdt met het alsnog uitdelen van de prijsbijstelling 2002?

Zie vraag 9.

49

Hoe heeft het kunnen gebeuren dat in 2001 door «technische problemen» ten onrechte voor € 29,9 miljoen is gedeclareerd voor loonkosten van onderwijzend personeel tijdens zwangerschapsverlof? Waarom merkt de afdeling FEZ of de departementale accountantsdienst van het ministerie van OCenW zoiets niet op? Of is de fout wel opgemerkt, maar heeft men het bewust laten passeren?

De sector onderwijs is met ingang van 1-1-2001 onder de werknemersverzekeringen gebracht. Tot die tijd werden de kosten van zwangerschap integraal vergoed in het declaratiesysteem voor de personele kosten. Met ingang van 1-1-2001 betalen de werkgevers (schoolbesturen) zelf de premie voor de kosten van zwangerschapsverlof. Hiervoor worden ze door het Rijk gecompenseerd. In geval van zwangerschapsverlof dient de werkgever een uitkering aan te vragen bij de uitkeringsinstantie. Aangezien het een uitkering is aan de werkgever kan deze niet direct in mindering gebracht worden op de gedeclareerde loonkosten van de werknemer waarop de bevoorschotting van de scholen is gebaseerd. De definitieve vaststelling van de rijksvergoeding over 2001 kan niet eerder dan in 2002 plaatsvinden. Momenteel wordt er naar een structurele oplossing gezocht, waarbij er een verrekening plaatsvindt in het jaar waarin de uitkering tot uitbetaling is gekomen.

50

Hoeveel is de schuld gemuteerd als gevolg van een hoger kapitaalmarktberoep van het rijk en hoeveel vanwege de verandering in de korte rekenrente?

Het kapitaalmarktberoep van het rijk is ongeveer 1,5 miljard hoger uitgekomen, hoofdzakelijk door de lagere belastingontvangsten. Naast de verslechtering van het saldo van het rijk speelt ook een verslechtering van de saldi van de sociale fondsen een rol bij de oploop van de schuld.

Een verandering in de rekenrente leidt niet tot een verandering van de uitstaande schuld.

51

Op welke veronderstellingen is de lagere raming van de aardgasbaten op de begrotingen Economische Zaken en FES gebaseerd? Hoe verhouden deze ramingen zich tot de meest actuele olie- en gasprijzen? Waarom is de daling van de raming niet structureel?

De aardgasbatenraming is neerwaarts bijgesteld als gevolg van wijzigingen in het productievolume en olieprijs. Het verwachte productievolume is ten opzichte van de ontwerpbegroting in 2002 gestegen, hetgeen een positief effect op de aardgasbaten heeft. De verwachte olieprijs is ten opzichte van de ontwerpbegroting gedaald, hetgeen een neerwaarts effect op de aardgasbaten heeft. Per saldo zijn de aardgasbaten lager dan in de ontwerpbegroting is geraamd.

Deze cijfers zijn gebaseerd op de actuele ramingen in het CEP van het CPB. De cijfers in het CEP zijn een raming voor het lopende en het komende jaar.

52

Waarom wordt in het kader van de Agenda voor de Toekomst pas in 2006 in plaats van in 2004 een uitstroom van 40% uit de overeengekomen trajecten gerealiseerd? Wat betekent dit nu precies voor de periode tot 2006?

De realisatie van 40% uitstroom uit trajecten wordt inderdaad pas in 2006 gerealiseerd. De reden hiervoor is dat de inzet bij Voorjaarsnota 2001 (40% uitstroom in 2004 van langdurige bijstandsgerechtigden uit trajecten) te ambitieus was. In de tot nu toe afgesloten bestuursakkoorden met gemeenten blijkt de voorgenomen realisatie pas in 2006 haalbaar. De uitstroom uit trajecten zal in 2004 25% bedragen. Er zijn nu concrete afspraken gemaakt met de G26 en met de G4: opstart van trajecten in 2001; opstart en uitstroom in 2002, 2003 en 2004; uitsluitend uitstroom in 2005 en 2006. De uitstroom uit trajecten dient in 2004 gemiddeld 25% te zijn en in 2006 40%. De volumina (trajecten en uitstroom) zoals die aan eerdere besluitvorming ten grondslag lagen, blijven ongewijzigd, alleen het tijdpad verandert.

53

Hoe groot is de totale tegenvaller uit hoofde van Enduring Freedom en in welke mate heeft deze tegenvaller een structureel karakter? Hoe verhoudt zich het ophogen van het HGIS-budget tot het algemene uitgangspunt dat de totale omvang van het HGIS-budget is gemaximeerd (op een vast percentage van het BBP) waarbinnen alle mee- en tegenvallers ingepast moeten worden? Is de bijstelling HGIS eenmalig in de zin dat het bedrag van 34 mln. alleen voor het jaar 2002 geldt, of is het eenmalig in de zin dat in de toekomst de HGIS niet nogmaals extra ruimte krijgt boven op het BNP-percentage?

De resterende vrije ruimte op het HGIS-artikel vredesoperaties voor deelname aan ISAF en Enduring Freedom bedroeg EUR 13,5 mln. Met de uitgaven voor ISAF (EUR 28,8 mln) en Enduring Freedom (EUR 78,6 mln) ontstaat een tekort op dit artikel van EUR 93,9 mln. Dit tekort wordt deels gedekt door eind 2001 ontvangen bijdragen van de VN voor in het verleden uitgevoerde vredesmissies dat via de eindejaarsmarge is meegenomen naar 2002. Het restant wordt gedekt uit een ophoging van de HGIS. De tegenvaller uit hoofde van Enduring Freedom heeft een incidenteel karakter, nl. voor de duur van de missie (12 maanden). De ophoging van de HGIS is eenmalig in de zin dat het alleen het jaar 2002 betreft en ook in de zin dat het niet de bedoeling is om ook in latere jaren de HGIS te verhogen tot boven het afgesproken niveau.

54

Waarom lukt het niet om de geraamde € 125 mln voor het Clean Development Mechanism tijdig te besteden?

In 2002 zullen met diverse uitvoeringsorganisaties contracten worden gesloten, die vervolgens namens VROM aankoopcontracten zullen sluiten voor de levering van gecertificeerde emissiereducties (CER's) aan Nederland. Op basis van ervaringen van onder andere het Prototype Carbon Fund is de gemiddelde ontwikkelingstijd (1e feasibility-studie – koopcontract) van een CDM-project ca. 1–2 jaar. Na ondertekening van een koopcontract duurt het vervolgens nog 1–2 jaar voordat de eerste CER's aan Nederland geleverd kunnen worden. Koopcontracten die in 2003 namens Nederland worden gesloten zullen vervolgens pas in 2004/2005 CER's opleveren. Aangezien voor CDM-projecten het principe van «payment on delivery» geldt zullen de betalingen op grond van de aangegane verplichtingen in het algemeen pas na 2 tot 3 jaar gaan plaatsvinden. Dit betekent dat thans wordt voorzien dat op het beschikbare kasbudget 2002, een bedrag van € 125 mln. thans niet zal worden besteed. De € 125 mln. komt in latere jaren tot besteding.

55

Waarom is de regeerakkoordtaakstelling «efficiencywinst CWI (v/h SWI)» niet tijdig gerealiseerd?

De intake ABW is per 1-1-2002 verschoven van de sociale diensten naar de CWI. In de oorspronkelijke plannen werd er van uit gegaan dat dat eerder zou plaatsvinden. De hieraan gekoppelde efficiencywinst bij gemeenten doet zich hierdoor dus ook pas voor per 1-1-2002.

56

Gaat de bijdrage uit het FES voor geluidsisolatie Schiphol in de jaren 2002 tot 2004 ten koste van een andere uitgave? Zo ja, welke?

De bijdrage uit het FES voor geluidsisolatie Schiphol in de jaren 2002 tot 2004 betreft een voorfinanciering. In latere jaren wordt dit terugbetaald. Dit gaat niet ten koste van andere uitgaven, omdat het FES in de jaren 2002 tot 2004 een positief saldo heeft (cumulatief gezien tot en met 2010 is sprake van evenwicht tussen uitgaven en inkomsten).

57

Is vanwege de praktisch jaarlijkse besparingsverliezen bij geneesmiddelen niet langzamerhand sprake van structurele besparingsverliezen? Wat is dit keer de reden?

In de Voorjaarsnota is bij een drietal taakstellingen sprake van besparingsverliezen.

Het besparingsverlies bij «poliklinisch gebruik» (het onder het ziekenhuisbudget brengen van poliklinisch voorschrijven) wordt veroorzaakt doordat de ziekenhuizen tot op heden niet akkoord zijn gegaan met het onder het ziekenhuisbudget brengen van poliklinisch voorschrijven.

De taakstelling «gepast gebruik» (het uitzuiveren van het pakket van de zogeheten life style drugs) wordt niet gehaald omdat de uitvoeringstoets van het CVZ naar de verantwoorde therapeutische breedte van het geneesmiddelenpakket nog niet is afgerond. Het nemen van pakketmaatregelen is daarom in 2002 niet opportuun.

Het besparingsverlies op de taakstelling Elektronisch Voorschrijfsysteem (goedkoper voorschrijven door artsen door middel van een elektronisch formularium) heeft een aantal verklaringen. Zo grijpt EVS slechts aan op een deel van de receptuur en bijvoorbeeld niet op herhaalrecepten. Verder raadplegen huisartsen niet voor alle recepten het EVS en wordt niet in alle gevallen het EVS-advies opgevolgd. Voor de toekomst wordt er van uitgegaan dat deze (aanloop)problemen bij in ieder geval de taakstellingen poliklinisch gebruik en gepast gebruik worden opgelost.

58

Hoe vaak is er de afgelopen jaren sprake geweest van onderuitputtingen bij de bouw en voor welke bedragen? Waardoor wordt de onderuitputtingsproblematiek veroorzaakt?

Het grootste deel van de onderuitputting is veroorzaakt bij de meldingsregeling WZV (nominaal bouw). Op basis van de regeling hoeven instellingen geen WZV-vergunning aan te vragen voor hun instandhoudingsbouw (trekkingsrechten). Tot nu toe is gebleken dat de instellingen van deze regeling nog niet optimaal gebruik maken. De instellingen blijven wel recht houden op hun trekkingsrechten.

Het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) heeft vorig jaar een aanjaagteam ingesteld om de vertraging tijdens de WZV-vergunningenbouw zoveel mogelijk in te dammen. Uit een eerste evaluatie van het CBZ blijkt dat het team nuttige werkzaamheden verricht om de voortgang van projecten praktisch te bevorderen. In 2001 zijn 285 projecten in behandeling genomen. Het CBZ heeft geconstateerd dat de hoofdoorzaken voor de vertraging van de WZV-bouwinitiatieven concernvorming en directiewisselingen zijn. Daarnaast heeft de verschuiving van aanbodsturing naar vraagsturing tevens tot vertraging geleid in de planvoorbereiding doordat door deze verschuiving de uitgangspunten van zorgverlening zijn veranderd.

Onderuitputting Bouw

€ mln1999200020012002
MJN 2000– 280– 217– 242– 174
MJN 2001 – 212– 118– 131
MJN 2002  – 200– 227
VJN 2002   – 50
Totaal onderuitputting– 280– 429– 560– 582

59

Kan worden toegezegd dat de regering – om het niet uitvoeren van een aangenomen motie vanwege dekkingsproblemen te voorkomen – vooraf, dus al in het debat met de Kamer, actief met de indieners zal meedenken om de dekking van het amendement op deugdelijke wijze rond te krijgen?

Het is een goed gebruik dat de Tweede Kamer voor amendementen tot verhoging van uitgaven of verplichtingen dekking aangeeft. Dit betekent dat het ene begrotingsartikel wordt verhoogd en het andere begrotingsartikel wordt verlaagd. De gekozen dekking stemt niet altijd tot tevredenheid van de regering.

Voor wat betreft het actief meedenken om op deugdelijke wijze dekking te vinden meld ik u het volgende. De regering heeft in haar begroting bepaalde beleidskeuzes weergegeven. De Tweede Kamer kan daarop wijzigingen aanbrengen door het indienen van een amendement. In dat geval is het aan de Tweede Kamer om zelf ook beleidskeuzes te maken en een goede dekking voor het voorgestelde amendement aan te geven. Van de regering kan niet verwacht worden dat die actief meewerkt de door haar gestelde prioriteiten te wijzigen. Mocht de in eerste instantie aangegeven dekking niet deugdelijk zijn, dient de Tweede Kamer alternatieven te zoeken. Overigens geldt, zoals ook in de laatste alinea van de beschouwing (bijlage 3 VJN) staat vermeld, dat in overleg met de Tweede Kamer de dekking anders kan worden ingevuld.

60

De minister schrijft dat de structurele doorwerking van het amendement Bakker c.s. inzake de lokale en regionale omroepen voorlopig niet is verwerkt, en dat de structurele doorwerking uiteindelijk bij Voorjaarsnota 2002 wordt herzien; moet uit de Voorjaarsnota worden afgeleid dat het amendement-Bakker niet structureel wordt verwerkt? Klopt het dat de extra middelen voor de lokale omroepen nu wel financieel zijn gedekt, en die voor de regionale omroepen niet? Is de vertraging in de besluitvorming omtrent de gelden voor de regionale omroepen te wijten aan fouten in het onderzoek naar de financiering van de regionale omroepen? Kan de gekozen onderzoeksmethode en de uitkomst ervan nader worden toegelicht? Welke verdere besluitvormingsprocedure heeft het kabinet voor ogen, en welke rol speelt het Commissariaat van de Media hierin? Hoe verhoudt de ontstane situatie zich tot de toezegging van de minister van Financiën, bij de behandeling van de Najaarsnota 2001, dat het bij de Voorjaarsnota «echt hom of kuit moet zijn»?

Vorig jaar is door de fondsbeheerders een enquête verzonden naar alle gemeenten en provincies. De fondsbeheerders hebben de enquête uitgevoerd met het oog op definitieve besluitvorming bij Voorjaarsnota 2002 over de structurele doorwerking van het amendement Bakker c.s. In de enquête is aan gemeenten en provincies gevraagd om voor de jaren 1999 tot en met 2002 de baten en lasten aan te geven voor de lokale en regionale omroepen. Gemeenten en provincies zijn verzocht de ingevulde vragenformulieren te laten ondertekenen door de burgemeester/gemeentesecretaris c.q. commissaris van de Koningin/griffier.

328 gemeenten hebben de enquêtes ingevuld en geretourneerd. Na extrapolatie van de enquêtegegevens blijkt dat op macroniveau gemeenten het amendement Bakker in 2001 hebben doorgegeven aan de lokale omroepen en zelfs een extra eigen inspanning hebben geleverd. Op basis van deze uitkomsten is besloten het amendement Bakker voor de gemeenten structureel te verwerken.

In totaal hebben 11 provincies de vragenformulieren teruggestuurd. Op basis van dat cijfermateriaal is de conclusie getrokken dat de provincies de middelen uit het amendement Bakker niet inzetten voor de regionale omroepen en dat het amendement derhalve niet structureel verwerkt hoefde te worden.

In het bestuurlijk overleg tussen de fondsbeheerders en het IPO hebben de vertegenwoordigers van het IPO aangegeven vraagtekens te zetten bij het opgegeven cijfermateriaal. Het vermoeden bestaat dat een aantal provincies de enquêtes onjuist heeft ingevuld. Na overleg tussen vertegenwoordigers van het IPO, BZK, OCW en Financiën is besloten om het Commissariaat van de Media te vragen gegevens van de regionale omroepen aan te leveren om te bezien of de eerdere conclusie moet worden heroverwogen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Crone (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie), C Cörüz (CDA) en Vacature (PvdA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Vacature (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP), J Ten Hoopen (CDA) en Duijkers (PvdA).

XNoot
1

De zorguitgaven worden 86% collectief gefinancierd. Dit verklaard de aansluiting tussen tabel 2 en 3; tabel 3 geeft de zorguitgaven in BKZ-termen weer (incl. particuliere financiering).

XNoot
1

Studiegroep Begrotingsruimte, 11e rapport, pag. 70.

Naar boven