28 286 Dierenwelzijn

Nr. 749 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2014

Tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 11 februari jl.(Kamerstuk 21 501-32, nr. 779) heb ik uw Kamer toegezegd een onafhankelijk veterinair advies in te winnen over de 4-dageneis voor zeugen in groepshuisvesting. Uw Kamer heeft verzocht deze brief uiterlijk 27 juni te ontvangen. Ik heb prof. dr. Anton Pijpers, decaan van de Faculteit Diergeneeskunde, opdracht gegeven daarvoor een expertgroep samen te stellen en een expert opinion op te stellen.

In de expertgroep zaten verder deskundigen van de Gezondheidsdienst voor Dieren, Wageningen Universiteit en Research en de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde. De expertgroep heeft naast haar eigen expertise informatie ingewonnen bij deskundigen van genoemde instellingen en internationale contacten.

Bijgaand ontvangt u het opgestelde rapport1 en mijn reactie.

De belangrijkste bevindingen van de expertgroep zijn:

  • Geconstateerd wordt dat in de praktijk de omstandigheden soms zo kunnen zijn dat er door groepshuisvesting in de vroege dracht welzijn- en reproductieproblemen ontstaan. Het begeleiden van bedrijven die recent met groepshuisvesting zijn gestart, of problemen kennen, wordt daarom nadrukkelijk geadviseerd door de commissie.

  • De belangrijkste factoren die een welzijnsrisico geven bij groepshuisvesting, zijn berigheid bij introductie in de groep, gebrek aan ruimte om agressief gedrag goed af te kunnen wenden en gebrek aan toegang tot voeding. Van deze factoren is alleen berigheid een specifiek issue dat bij vroege introductie in de groep speelt. De andere factoren spelen altijd een rol, onafhankelijk van het moment van introductie in de groep.

  • Over de vraag wat de invloed is van de opname van placenta’s en daarmee prostaglandines op verwerpen, is onvoldoende kennis beschikbaar. Daarom wordt geadviseerd nader onderzoek te laten verrichten, ook al lijkt dit probleem slechts in geringe mate voor te komen.

Op basis van de bevindingen van de commissie zie ik geen aanleiding voor het aanpassen van de 4-dageneis. Zoals aangegeven tijdens het AO Landbouw- en Visserijraad van 9 april jl., ben ik bereid voor bepaalde evidente knelgevallen een oplossing te zoeken.

Ik heb over de rapportage van de commissie, en mijn standpunt hierover, op 11 juni jl. bestuurlijk overleg gevoerd met LTO en NVV.

Ik heb met LTO en NVV afgesproken om op korte termijn gezamenlijk te komen tot een inventarisatie van de bedrijven die aan te merken zijn als «evident knelgeval», en om voor deze bedrijven te komen tot een adviserings- en begeleidingstraject, waarbij een dierenarts is betrokken, dat op afzienbare termijn moet leiden tot oplossing van de knelpunten. Op basis daarvan kan in individuele gevallen een ontheffing worden verleend. Ambtelijk zijn met LTO en NVV de eerste stappen gezet voor de uitwerking van deze afspraken.

Voor het begeleiden van bedrijven die welzijns- en reproductieproblemen kennen als gevolg van de omschakeling naar groepshuisvesting loopt reeds een vrijwillig begeleidingstraject. Voor 2014 is hiervoor € 50.000 beschikbaar uit de Topsector Agri en Food in de PPS samenwerkende varkensvleesketen. Tot nu toe hebben zich 8 bedrijven gemeld voor ondersteuning, waarvan er nu nog 6 in dit traject deelnemen. Het ligt wat mij betreft voor de hand om de ervaringen uit dit traject te benutten bij de uitwerking van de hierboven genoemde afspraken.

LTO en NVV hebben opdracht gegeven voor een onderzoek door de Gezondheidsdienst voor Dieren naar het gehalte van prostaglandines in placenta’s. Ik zal met belangstelling kennisnemen van de resultaten van dit onderzoek.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven