Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28286 nr. 373 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 28286 nr. 373 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2010
Met deze brief informeren wij u over de activiteiten rond de aanpak van Q-koorts.
In het Algemeen Overleg van 13 januari 2010 hebben wij uw Kamer toegezegd om schriftelijk uiteen te zetten waarom op grote melkgeiten- en schapenbedrijven die besmet zijn met Q-koorts, drachtige dieren worden geruimd terwijl op kleine bedrijven, zoals kinderboerderijen volstaan kan worden met hygiënemaatregelen. In deze brief zetten wij het huidige beleid en de overwegingen nogmaals op een rij. Verder beantwoorden wij de schriftelijke vragen die de commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ons heeft gesteld op 21 januari 2010 (kenmerk 2010Z01061/2010D03169).
Stand van zaken ruimingen (d.d. 26 januari 2010)
Op dit moment zijn 63 melkgeitenbedrijven en 1 melkschapenbedrijf besmet verklaard op grond van het tankmelkonderzoek. Op alle 64 bedrijven zijn de drachtige dieren geruimd (36 857 dieren).
De commissie Vaarkamp-Ohl constateert dat de vierde week van de ruimingen een toenemende mate aan routine laat zien. De VWA-teams zijn goed op elkaar ingespeeld en volgen het vastgestelde patroon nauwkeurig. De zorg voor voldoende dierenwelzijn is duidelijk geïnternaliseerd. De Commissie heeft niets gezien wat het dierenwelzijn vermindert, maar maakt zich wel zorgen over het mensenwelzijn. De psychische belasting die het doden van dieren op massale schaal met zich meebrengt, gecombineerd met de tragedie die de ruiming telkenmale voor de geitenhouders betekent en die duidelijk merkbaar is voor de VWA-teams, is groot en neemt toe. Ook al lijkt dit alles onvermijdelijk, het dierenwelzijn staat niet los van het mensenwelzijn en het is dus zaak om op beide te letten.
Recent onderzoek van het RIVM laat zien dat bij twee procent van de bevolking antistoffen tegen Q-koorts worden aangetroffen. Dat betekent dat deze mensen ooit in aanraking zijn geweest met de Q-koortsbacterie. Onderzoek uit de jaren negentig liet bovendien zien dat bij 10 procent van de katten en bij 13 procent van de honden antistoffen werden aangetroffen.
Q-koorts kwam dus wijdverbreid voor in Nederland bij dieren en leidt ook tot infecties bij mensen. Het aantal meldingen van patiënten tot 2007 was desondanks zeer beperkt, gemiddeld minder dan twintig per jaar. Dit is te verklaren door het feit dat de meerderheid van de infecties zonder enige ziekteverschijnselen verloopt, en deels ook omdat er in het verleden weinig werd getest op Q-koorts.
In 2007 werden we in Nederland geconfronteerd met 140 gemelde patiënten in de omgeving van Herpen in Brabant. De oorzaak van deze verheffing van het aantal meldingen was op dat moment niet duidelijk. Het aantal patiënten spreidde zich vervolgens geografisch uit steeg tot bijna 1 000 in 2008 en tot ruim 2 300 in 2009. In 2008 overleed één Q-koortspatiënt en in 2009 overleden zes mensen met Q-koorts. Deze situatie is niet eerder in Nederland of ergens anders ter wereld gezien.
Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de Coxiella burnetii lange tijd overleeft in het milieu. Q-koorts komt endemisch voor in Nederland bij veel verschillende diersoorten. In 2008 bestond er een vermoeden dat er een verband bestond tussen de toegenomen humane infecties en abortusproblematiek op melkgeiten- en melkschapenbedrijven waarvan Coxiella burnetii de veroorzaker was. Niemand kon echter met zekerheid zeggen of de bron van de humane infecties gezocht moest worden bij de melkgeiten en de melkschapen en of dit de enige bron was, zie daarvoor ook het nieuwsbericht van het RIVM van 5 maart 2008.
Op 22 juli 2008 vond een internationaal congres plaats, georganiseerd door het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de Gezondheidsraad. Tijdens het congres bleek dat nog veel kennis ontbrak, niet alleen over Q-koorts in algemene zin, maar ook over de precieze oorzaak van de in Nederland optredende ziektegevallen. De uitkomst van het congres beperkte zich vooral tot de aanbeveling om de epidemiologie van de uitbraak goed te blijven monitoren.
In de periode 2008/2009 werd steeds duidelijker dat grote melkgeiten- en schapenhouderij een belangrijke bron van de huidige verheffing van de ziekte bij de mens was. Ondanks diverse veterinaire maatregelen, waaronder vaccinatie en hygiëne- en mestmaatregelen, bleef het aantal patiënten stijgen.
Vaccinatie van dieren lijkt op dit moment de beste optie om duurzaam en op termijn besmetting met Q-koorts bij mensen te beperken. Voor het jaar 2010 biedt vaccinatie geen volledige oplossing. In 2009 is wel al verplicht gevaccineerd in het kerngebied in en rond Brabant, maar vanwege de beperkte beschikbaarheid van het vaccin niet in heel Nederland en niet altijd voordat de dieren drachtig werden. Om die reden is het noodzakelijk om in 2010 drachtige dieren op besmette bedrijven te ruimen.
Om te voorkomen dat er in 2010 meer patiënten komen dan in 2009, hebben wij vergaande maatregelen genomen waaronder een fok- en aanvoerverbod voor alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven. Daarnaast het ruimen van alle drachtige dieren op besmette melkgeiten- en melkschapenbedrijven met meer dan 50 dieren. Deze bedrijven vormen het grootste risico voor de volksgezondheid omdat hier grote groepen drachtige melkgeiten en melkschapen tijdens het aflammeren of tijdens het aborteren zeer grote hoeveelheden Q-koortsbacteriën kunnen uitscheiden en omdat er een verschil in fysiologie is tussen melkgevende en niet-melkgevende dieren. Het besluit tot het ruimen van drachtige dieren op deze categorie bedrijven is gebaseerd op het risico dat juist deze bedrijven vormen voor hun omgeving. Dit besluit kon genomen worden omdat vanaf oktober 2009 onderscheid gemaakt kon worden tussen besmette en niet-besmette bedrijven met behulp van de tankmelktest.
Doelstelling Q-koorts maatregelen
De maatregelen die wij hebben genomen hebben tot doel om de huidige epidemie van Q-koorts te stoppen. Q-koorts zal in de toekomst aanwezig blijven in Nederland, zoals dat ook voor 2007 het geval was, maar mag niet meer leiden tot de aantallen patiënten die we op dit moment zien. Er zijn te veel onzekerheden om een betrouwbare schatting van het aantal zieken in de toekomst te maken. Deskundigen hebben aangegeven dat als gevolg van vaccinatie, vervoersbeperkingen en hygiëne- en mestmaatregelen de verwachting is dat het aantal patiënten in 2010 in het vaccinatiegebied 2009 niet zal stijgen maar dat daarbuiten wel een stijging van het aantal patiënten wordt verwacht. Met het besluit om te ruimen verwachten de deskundigen dat het aantal patiënten in 2010 niet verder toeneemt en dat vanaf 2011 het aantal patiënten afneemt. De verwachting is overigens wel dat het aantal meldingen van patiënten hoger zal komen te liggen dan vóór 2007 als gevolg van de hogere alertheid bij artsen en de bevolking.
Kinderboerderijen en andere kleinschalige houderijen met een publieksfunctie
Ook op kinderboerderijen en andere kleinschalige houderijen kunnen schapen en geiten, maar ook andere dieren, besmet zijn met de Q-koortsbacterie. Het verschil tussen deze houderijen en de grootschalige melkleverende bedrijven is het aantal dieren dat bij elkaar staat en dat dus tegelijkertijd aflammert of aborteert. Bij de kleinschalige houderij zijn er minder dieren die de Q-koortsbacterie uitscheiden. Deskundigen geven aan dat deze bedrijven geen risico vormen voor omwonenden.
Uit onderzoek blijkt dat de Q-koortsbacterie tot nog toe weinig wordt aangetroffen bij geiten en schapen op kinderboerderijen. Toch is er bij het bezoeken van een kinderboerderij waar met Q-koorts besmette geiten of schapen staan, altijd een klein risico op besmetting met de Q-koortsbacterie. Zolang het vaccinatiebeleid nog niet alle kleine herkauwers heeft kunnen bereiken, worden aanvullende hygiënemaatregelen genomen.
In de brief aan uw Kamer van 6 januari 2010 (Kamerstukken II 2009–2010, nr.28 286, nr. 353) is aangegeven dat voor kinderboerderijen en andere kleinschalige houderijen een hygiëneprotocol zal worden opgesteld. Dit protocol bevat algemene hygiëneadviezen. In het protocol is onder andere het advies van de deskundigen opgenomen om schapen en geiten gescheiden van het publiek te laten aflammeren. Het gescheiden laten aflammeren zal, mits dit op een goede wijze gebeurd, het risico dat bezoekers besmet raken met het Q-koortsbacterie minimaliseren. Het protocol treft u als bijlage bij deze brief.1
Met uw Kamer is gesproken over de publieke functie van kinderboerderijen en de zorg hierover bij het publiek. Ook burgemeesters hebben hierop gewezen. Mede tegen deze achtergrond hebben wij besloten het gescheiden laten aflammeren een bindend karakter te geven door een verplichting daartoe in de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten op te nemen.
Kinderboerderijen worden verplicht om alle drachtige geiten en schapen in quarantaine te plaatsen, zodanig dat de dieren volledig afgezonderd van het publiek worden opgestald en aflammeren. Wanneer een kinderboerderij niet de beschikking heeft over een dergelijke ruimte, zijn zij verplicht de drachtige geiten en schapen af te laten lammeren op een locatie zonder publieksfunctie. De verplichting geldt vanaf het moment waarop voor die dieren uiterlijk vanaf het moment waarop vier maanden van de dracht is verstreken tot twee weken na het lammeren. Wanneer de dieren zijn vervoerd naar een locatie verwijderd van de kinderboerderij, mogen zij na het lammeren alleen terug worden vervoerd wanneer zij op een locatie hebben afgelammerd waar de dieren niet gemengd zijn geweest met andere schapen en geiten. De AID houdt toezicht op deze verplichting.
Voor kinderboerderijen zal een folder beschikbaar worden gesteld via het RIVM zodat alle bezoekers goed geïnformeerd zijn. Daarnaast kan op lokaal niveau overwogen worden om een bord te plaatsen waarmee bezoekers worden geïnformeerd over Q-koorts.
De deskundigen gaven in hun advies van 5 januari 2010 aan dat er tot op heden geen epidemiologische aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat kinderboerderijen, vleesschapenbedrijven en andere kleine bedrijven een hoog risico vormen voor de volksgezondheid. De vleesschapenhouderij verschilt op een aantal belangrijke punten van de melkschapenhouderij, waardoor een verschil in risico voor de volksgezondheid verklaard kan worden. Ten eerste is er een groot verschil in de intensiviteit van het houden van vleesschapen. Op enkele uitzonderingen na, worden vleesschapen in Nederland op een extensieve manier gehouden. Bovendien heeft Q-koorts bij vleesschapen nog geen abortusgolven veroorzaakt. Dit heeft onder meer te maken met het verschil in fysiologie tussen melkgevende dieren en dieren die voor het vlees gehouden worden.
Uw Kamer heeft ons in het mondelinge vragenuurtje van 19 januari 2010 vragen gesteld over het vleesschapenbedrijf in Nuenen waar onderzoek is gedaan met vaginaalswabs en waar dieren positief zijn getest op Q-koorts. Dit is een groot vleesschapenbedrijf dat ook een publieksfunctie heeft. De GGD heeft hier onderzoek gedaan. De rapportage van de GGD over Nuenen is op 14 december 2009 opgesteld en is toen ook aan het ministerie van VWS toegestuurd. Het is waarschijnlijk dat mensen ziek zijn geworden doordat ze de lammetjesaaidagen hebben bezocht. De GGD adviseerde in dit geval om een bezoekersverbod in 2010 voor het bedrijf in Nuenen te overwegen.
Wij zijn verder gegaan dan dit advies door in 2010 in heel Nederland een bezoekersverbod in te voeren op alle bedrijven die lammetjesaaidagen houden. Dit blijft van kracht tot het moment waarop alle dieren tweemaal zijn gevaccineerd.
Daarnaast vinden wij de vraag relevant of het bedrijf in Nuenen niet alleen via contact een risico op besmetting voor mensen vormt maar ook voor mensen in de omgeving een risico vormt door verwaaiing. De GGD trekt die conclusie niet. Ook de deskundigen hebben tot op heden geen relatie gezien tussen patiënten en besmette dieren anders dan via direct contact.
Desalniettemin bekijkt het RIVM op dit moment de epidemiologische gegevens van deze en enkele andere casussen. Naast het bedrijf in Nuenen zijn er 20 andere locaties waar op verzoek van een GGD dieren zijn getest en waar vervolgens dieren zijn aangetroffen met positieve vaginaalswabs. Het resultaat van een swab heeft geen relatie met het risico voor de volksgezondheid van het desbetreffende dier. Een swab wordt namelijk al van één bacterie positief. Ook als deze aan de buitenkant van de vagina wordt opgepakt.
De genoemde 21 bedrijven betreffen overigens (kleinschalige) kinderboerderijen, zorgboerderijen, waarvoor de eerder genoemde maatregelen gelden, hobbyhouders, die geen risico vormen omdat zij (eveneens) kleinschalig zijn en geen publieksfunctie hebben, een hertenbedrijf en vleesschapenbedrijven. Op basis van de analyse van het RIVM zullen wij zonodig aanvullend beleid formuleren voor vleesschapenbedrijven.
Wij verwachten dat het RIVM de analyse van deze casussen binnen twee weken gereed zal hebben. Het zal niet eenvoudig zijn om een epidemiologisch verband te vinden tussen de houderijen waar positieve dieren zijn gevonden en patiënten die eventueel door verwaaiing van de Q-koortsbacterie van deze houderijen ziek zijn geworden. De houderijen zijn tenslotte gelegen in regio’s waar ook besmette melkgeitenbedrijven zijn geconstateerd. Wij zullen ook in de nabije toekomst vinger aan de pols houden rondom vleesschapenbedrijven.
Bokken en rammen op besmette bedrijven kunnen ook besmet zijn en Coxiella burnetii in het sperma uitscheiden. Besmette bokken en rammen kunnen vrouwelijke dieren bij het dekken infecteren en mogelijk ook bij gevaccineerde dieren een infectie veroorzaken, omdat de bacterie dan direct in de baarmoeder terecht komt. Volgens de deskundigen kan met het herhaaldelijk testen van bokken met onvoldoende zekerheid vastgesteld worden dat de dieren vrij zijn van Q-koorts.
Mannelijke dieren scheiden evenals vrouwelijke dieren met tussenpozen uit. Herhaaldelijk testen van bokken zou per keer een grotere zekerheid over de status geven, echter de zekerheid van een negatieve status wordt nooit absoluut. Om te voorkomen, dat we door het sparen van bokken de grote inspanningen om het aantal Q-koortsgevallen bij mensen onder controle te krijgen teniet doen, hebben wij besloten ook de bokken en rammen op besmette bedrijven te ruimen.
In antwoord op de vraag van Mevrouw Thieme (PvdD) in de regeling van werkzaamheden van 21 januari 2010 kunnen wij u meedelen dat de VWA-instructie tot op heden luidt dat er geen bokken worden geruimd. Ons is niet gebleken dat hiervan wordt afgeweken.
De beslissing over het ruimen van dieren is een bevoegdheid die wettelijk uitsluitend aan de minister van LNV toekomt. Burgemeesters kunnen hier niet over beslissen. Gelet op de gevolgen die het ruimen heeft voor de houder, zijn directe omgeving en de gemeente als geheel, is het echter wel van belang dat de lokale bestuurders betrokken zijn bij uitvoering van het ruimen.
Ambtenaren van de VWA en de AID hebben geen bevoegdheid om de toegang tot terreinen of stallen af te dwingen, indien de houder weigert medewerking te verlenen aan de ruiming op zijn bedrijf. De inzet van politieambtenaren kan in die gevallen nodig zijn. Burgemeesters nemen de beslissing over de inzet van de politie.
Een burgemeester kan op basis van de Wet publieke gezondheid eventueel aanvullende maatregelen treffen zoals het sluiten van een bedrijf, het opleggen van een bezoekersverbod, het laten toedienen van antibiotica en het informeren van bezoekers van bedrijven. Burgemeesters hebben niet de bevoegdheid om dieren te laten ruimen. Wel staat het de eigenaar van de dieren vrij om in overleg met de dierenarts te overwegen om de dieren in te laten slapen.
Situatie en aanpak Q-koorts in andere landen
Hoewel Q-koorts wereldwijd voorkomt is de humane epidemie zoals we die in Nederland in de afgelopen jaren hebben gezien, nergens ter wereld eerder gezien. Uit Duitsland kennen we een geval waar de gevonden besmettingen bij mensen direct gerelateerd konden worden aan één bron, een boerenmarkt waar een schaap gelammerd had. Op dit bronbedrijf zijn toen alle dieren op basis van onderzoek naar antistoffen in het bloed geruimd. Hiermee zijn niet alle besmette dieren afgevoerd. Echter hier is gebleken dat de humane uitbraak gerelateerd was aan het directe contact van het publiek met het aborterende dier. Dit is anders dan in Nederland aangezien hier bij de humane gevallen niet duidelijk was wat de bron was.
Ook Frankrijk is bekend met Q-koorts, maar ook daar is er sprake van een andere situatie. Schapen en geiten worden in Frankrijk op vrijwillige basis gevaccineerd tegen Q-koorts. Alleen de jonge dieren worden gevaccineerd, zodat de aanwas gevaccineerd is. Het vaccineren in Frankrijk gebeurt met name om veterinaire redenen. Abortus door Q-koorts is ook voor het bedrijf een probleem en kan dus ook een goede reden zijn om te vaccineren. Daarnaast speelt bij veehouders in Frankrijk een economisch motief om de dieren te vaccineren. In het verleden hebben in Frankrijk handelsbelemmeringen gegolden voor rauwmelkse producten vanwege Q-koorts. Deze handelsbelemmeringen hebben in Frankrijk veel schade veroorzaakt in de runder- en geitenhouderij. Runderen worden in Frankrijk vrijwillig gevaccineerd met een combi-vaccin tegen Chlamydophila en Q-koorts. De vaccinfabrikant van dit vaccin heeft aangegeven dat het vaccin goed werkt tegen Chlamydophila, maar veel minder werkzaam is tegen Q-koorts. In Nederland zijn er geen aanwijzingen dat runderen een rol spelen in de humane epidemie.
Wij hebben het RIVM gevraagd een advies uit te brengen over nazorg in de gebieden met Q-koorts. Dit advies is op 13 januari 2010 ontvangen. In dit advies dat u als bijlage bij deze brief treft, wordt geconcludeerd dat geen aanvullend gezondheidsonderzoek of extra maatregelen voor psychosociale nazorg genomen hoeven te worden, ervan uitgaande dat de situatie gelijk blijft en er niet op veel grotere schaal dan gepland geruimd gaat worden1. De deskundigen adviseren om circa twee à drie maanden na de ruimingen op systematische wijze te inventariseren waarmee de boeren, hun gezinnen en medewerkers nog zitten. Op basis van die inventarisatie kan eventueel nader gezondheidsonderzoek volgen. Dit advies is overgenomen. GGD-Nederland is inmiddels gevraagd dit advies aan alle GGD’en bekend te maken. Er is regelmatig contact met de bedrijven. Via signalen van LTO en/of de VWA zorgen de GGD’en voor nazorg van veehouders en hun gezinnen.
Aan de Gezondheidsraad is inmiddels advies gevraagd of vaccinatie van mensen met het bestaande vaccin tegen Q-koorts een rol zou kunnen spelen bij het voorkomen van Q-koorts. Het advies wordt in de zomer verwacht.
Wij zullen ook bij nieuwe tankmelkpositieve bedrijven alle omwonenden in de 5-kilometerzones met een brief blijven informeren.
Met het lammerseizoen is zicht, wordt publieksvoorlichting steeds belangrijker. De centrale regie hiervan ligt bij burgemeesters in samenwerking met GGD’en. Op lokaal niveau kan tenslotte op de beste manier aangesloten worden bij de lokale behoeften aan informatie. Wij ondersteunen die publiekvoorlichting. Inmiddels is een toolkit beschikbaar van het RIVM waarin materialen en boodschappen beschikbaar worden gesteld aan intermediairs. De toolkit is beschikbaar op http://infectieziekten.rivmvoorlichtingscentrum.nl/ toolkit_qkoorts en wordt voortdurend bijgewerkt en aangevuld.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28286-373.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.