28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1272 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 december 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 4 november 2022 over het ontwerpbesluit tot voorhang van het Besluit tot wijziging van het Besluit diergeneeskundigen in verband met de uitfasering van vriesbranden bij runderen als toegestane lichamelijke ingreep (Kamerstuk 28 286, nr. 1264).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 november 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 november 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

Adjunct-griffier van de commissie, Holtjer

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het Besluit tot wijziging van het Besluit diergeneeskundigen in verband met de uitfasering van vriesbranden bij runderen als toegestane lichamelijke ingreep. De leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen dat met de wijziging van dit besluit de einddatum van de vrijstelling wordt geformaliseerd en dat deze uitfaseringsperiode nu 25 jaar is, omdat dit de termijn is waarop een bedrijf meestal van eigenaar wisselt. Deze leden zijn benieuwd waarom is gekozen voor het wisselen van bedrijfseigenaar en niet een andere uitfaseringsperiode. De motie waarnaar wordt verwezen, de gewijzigde motie van het lid Rudmer Heerema (Kamerstuk 28 286, nr. 940), vroeg immers slechts om een uitfasering, niet om een periode van 25 jaar. Dit lijkt deze leden een erg lange uitfaseringsperiode, zeker gezien het feit dat vriesbranden eigenlijk al sinds 1996 zijn verboden en er sindsdien al elke vijf jaar een ontheffing is verleend. Gezien het feit dat een koe gemiddeld zes jaar oud wordt, vragen deze leden waarom niet is gekozen om koeien die nieuw worden geboren niet meer te vriesbranden. Zeker omdat er al werkbare alternatieven bestaan, zoals halsbanden en pootbanden, die geen ingreep vergen bij het dier. Ook zijn deze leden benieuwd of deze termijn opnieuw ter discussie zal komen te staan in de gesprekken met betrekking tot het convenant Dierwaardige Veehouderij. Gezien vriesbranden een lichamelijke ingreep betreft, vinden deze leden het belangrijk dat niet de bedrijfsvoering maar de wetenschappelijk aangetoonde welzijnseisen van het dier vooropstaan in bepalen wat een redelijke termijn is voor de uitfasering van de ingreep.

Antwoord

Ik begrijp uw vraag over de keuze van de uitfaseringsperiode. Destijds is er, naar aanleiding van de motie Heerema en de discussie daarover, voor gekozen om aan te sluiten bij de werkwijze en bedrijfsvoering van de rundveehouder en niet bij de leeftijd van het dier. In de Kamerbrief van mijn voorganger (Kamerstuk 28 286, nr. 1130) is de Kamer hierover geïnformeerd. Tegelijkertijd is geregeld dat alleen rundveehouders die voor 1 juni 2019 al zo werkten en zich voor 1 augustus 2019 meldden de vrijstelling konden krijgen. Daarnaast is geregeld dat de vrijstelling vervalt bij overdracht of andere wijziging in de juridische vorm of structuur van het bedrijf. Daarmee ontstaat een sterfhuisconstructie. Als definitief eindpunt van deze uitzonderingspositie is destijds besloten aan te sluiten bij de periode waarbinnen normaal gesproken sprake is van bedrijfsbeëindiging (25 jaar). Hiermee wordt voorkomen dat deze uitzondering op de regel opnieuw zou moeten worden verlengd. Dat er zou worden uitgegaan van de periode van bedrijfsbeëindiging van 25 jaar is destijds ook zo besproken met de sectorpartijen en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft dit bij het ingaan van de periode ook op de website gecommuniceerd. Bij de betrokken houders zijn in dit traject dus verwachtingen gewekt. Recente cijfers van RVO bevestigen dat er sprake is van de gewenste uitfasering. In de periode tussen 2019 en heden is het aantal rundveehouders dat koudmerken nog toepast gedaald met bijna 10 procent.

Tot slot vind ik het van belang te melden dat ik dierenwelzijn en het verder uitfaseren/maximaal inperken van de resterende fysieke ingrepen een belangrijk onderwerp vind. In mijn brief van 4 november 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1265) inzake de aanpak dierwaardige veehouderij heb ik de Kamer geïnformeerd de onder artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ingrepen te zullen heroverwegen. Allerlei aspecten zullen bij die heroverweging aan de orde komen. Daarbij zal in dit geval ook de relatie met motie-Heerema en de verwachtingen die daarmee voor de (steeds kleiner wordende groep) betrokken rundveehouders zijn gewekt betrokken moeten worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben met grote verbazing en diepe teleurstelling van het ontwerpbesluit van de Minister kennisgenomen om het vriesbranden als ingreep bij koeien nog tot 2044 toe te staan. Met de invoering van het Ingrepenbesluit in 1996 werd al bepaald dat vriesbranden na een overgangstermijn van vijf jaar zou worden verboden per 1 september 2001. Het eindjaar 2001 werd, na vele besluiten tot uitstel, uiteindelijk 2018. Maar toen dit verbod dan eindelijk werd ingevoerd, werd, door een gewijzigde motie van het lid Rudmer Heerema (Kamerstuk 28 286, nr. 940), besloten dat er een uitzondering kwam voor veehouders die deze ingreep op dat moment nog toepasten. Deze groep melkveehouders kreeg een vrijstelling van dit verbod tot 1 januari 2023. Met het voorliggende besluit zou deze situatie nog tot 2044 voortduren.

De leden van de PvdD-fractie vinden het werkelijk onbestaanbaar dat 26 jaar na 1996 niet alleen deze ingreep nog altijd wordt gedaan, maar dat deze uitzondering nu ook nog eens met nog eens 22 jaar zou worden verlengd. Hiermee krijgt de sector een overgangstermijn van niet vijf, maar 48 jaar!

De leden van de PvdD-fractie constateren dat bij het vriesbranden van koeien met vloeibaar stikstof of met droog ijs een cijfercombinatie wordt bevroren in de huid van de bil van een dier. Dit veroorzaakt niet alleen pijn door de handeling zelf, maar wordt ook nog gevolgd door een ontstekingsreactie die vier dagen aanhoudt. Opeenvolgende bewindspersonen erkenden vrijwel allemaal dat het hier gaat om een niet-noodzakelijke ingreep die bovendien onwenselijk is en beloofden om hier een einde aan te maken. Bijvoorbeeld oud-minister Veerman, die in 2006 stelde: «De sector heeft met 10 jaar een ruime overgangsperiode gehad om de bedrijfsvoering aan te passen. Vanaf 1 september aanstaande zal het koudmerken van runderen niet meer zijn toegestaan.»1 en oud-staatssecretaris Van Dam, die nog eens tien jaar later in 2016 schreef «Deze ingreep is niet noodzakelijk om in de behoeften van het dier te voorzien en niet noodzakelijk om mensgerichte doelstellingen te bereiken. Op basis van deze criteria wordt de ingreep als niet toelaatbaar gekwalificeerd.«2

De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of hij ook erkent, net als zijn voorgangers, dat het hier gaat om een niet-noodzakelijke ingreep. Er zijn immers alternatieve identificatiemethoden beschikbaar en ook verplicht gesteld. Erkent deze Minister ook dat de sector inmiddels meer dan genoeg tijd heeft gehad om te stoppen met vriesbranden? Erkent deze Minister ook dat vriesbranden als ingreep als niet toelaatbaar moet worden gekwalificeerd? Erkent deze Minister ook dat het blijven toestaan van een niet-noodzakelijke ingreep, omdat dit door een bepaalde groep veehouders nou eenmaal als handig wordt beschouwd, in strijd is met de uitgangspunten van de Wet dieren?

De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister tevens of hij kan uitleggen hoe hij in hemelsnaam bij een nieuwe overgangstermijn van nog eens 22 jaar is gekomen.

Kan de Minister uitleggen waarom hij van mening is dat dit past binnen een «dierwaardige veehouderij»? Wat denkt de Minister dat dit besluit doet met het vertrouwen dat andere ingrepen wél op korte termijn worden uitgefaseerd?

De leden van de PvdD-fractie roepen de Minister dan ook op om dit onzalige besluit in te trekken en daarmee de huidige vrijstelling zoals gepland te laten vervallen per 1 januari 2023.

Antwoord

De ingreep vriesbranden is een niet-noodzakelijke ingreep en is verboden sinds 1 juni 2019. Het overgrote deel van de melkveehouders (zo’n 90%) maakt dan ook geen gebruik (meer) van vriesbranden als methode voor individuele dierherkenning. Deze melkveehouders maken gebruik van alternatieven zoals een halsband, vaak in combinatie met elektronische koeherkenning. Vanwege de door de Kamer aangenomen motie-Heerema is bij inwerkingtreding van het verbod een vrijstelling verleend voor een beperkte groep rundveehouders, met het oog op uitfasering. Enkel rundveehouders die voor 1 juni 2019 het vriesbranden al toepasten in de bedrijfsvoering, en zich voor 1 augustus 2019 hebben gemeld, kwamen in aanmerking voor de vrijstelling. De tijdelijke vrijstelling heeft destijds een voorlopig karakter (tot en met uiterlijk 31 december 2022) gekregen, omdat het wenselijk is geacht voor deze uitzondering aan te sluiten bij de periode waarbinnen normaal gesproken sprake is van bedrijfsbeëindiging en dit definitief bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Dit heeft mijn ambtsvoorganger aangekondigd (Kamerstuk 28 286, nr. 1130). Hiermee wordt het definitieve eindpunt van de uitzonderingspositie vastgelegd en wordt voorkomen dat de uitzonderingspositie een open einde zou krijgen.

Ik vind het van belang te melden dat met het voorliggende ontwerpbesluit geen ruimte zal zijn voor nieuwe aanmeldingen. De ingreep wordt daadwerkelijk verder daadwerkelijk uitgefaseerd. Zo is het niet meer mogelijk om voor de uitzondering in aanmerking te komen, omdat de aanmelding voor 1 augustus 2019 moet hebben plaatsgevonden. Daarnaast is sprake van een uitfasering onder deze groep, omdat er immers blijvend ook aan de andere voorwaarden moet zijn voldaan. Zo mag de ingreep niet meer worden toegepast als sprake is van overdracht of een andere wijziging in de juridische vorm of structuur van het bedrijf, inclusief bedrijfsbeëindiging. Gelet op het feit dat zich onder de groep rundveehouders, die nu gebruik maken van de vrijstelling, een grote groep bevindt die al eerder het bedrijf zal beëindigen of overdragen aan een opvolger is de verwachting dat het aantal rundveehouders dat de ingreep toepast, gestaag zal afnemen en dus daadwerkelijk sprake is van een uitfasering. In 2044 zal dus slechts een zeer beperkt aantal rundveehouders resteren voor wie deze datum dan echt het einde van het koudmerken betekent. Er is dan geen mogelijkheid meer is voor verlenging.

Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen van de D66-fractie vind ik dierenwelzijn een belangrijk onderwerp. Het verder uitfaseren/maximaal inperken van de resterende ingrepen, inclusief koudmerken, is daar onderdeel van. Zo zullen de onder artikel 2.8, tweede lid, onderdeel b, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ingrepen worden heroverwogen. Allerlei aspecten, zullen bij die heroverweging aan de orde komen.

Tot slot wil ik melden dat, gelet op het feit dat de huidige vrijstelling vervalt op 1 januari 2023 en het voorgenomen Besluit diergeneeskundigen dan nog niet in werking zal zijn getreden, ik voor de tussenliggende periode een tijdelijke verlenging van de huidige vrijstellingsregeling zal instellen. Deze tijdelijke vrijstelling, die binnenkort in de Staatscourant zal worden gepubliceerd, zal 1 januari 2023 in werking treden en vervallen op datum van inwerkingtreding van het ontwerpbesluit.


X Noot
1

Kamerstukken 28 286 en 30 300 XIV, nr. 30.

X Noot
2

Kamerstuk 28 286, nr. 878.

Naar boven