28 273
Wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot een hogere preferentie van havengelden en vorderingen inzake maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 6 juni 2002

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen de problemen zoals deze geschetst worden in de bijbehorende memorie van toelichting. Deze leden wensen nog enkele opmerkingen te maken en enkele vragen te stellen. Allereerst vragen deze leden wat de oorzaak is van het toenemend aantal langdurige beslagleggingen op schepen. Kan de regering hierover enige duidelijkheid verschaffen? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat uit het WODC-onderzoek blijkt dat er in ieder geval ongeveer een bedrag € 136 134 van havengelden onverhaalbaar is gebleken. Vooropgesteld dat het hier gaat om een schatting dringt de vraag zich op of de maatregel die nu is voorgesteld in verhouding staat tot het doel. Het toekennen van een hogere preferentie aan schuldeisers dient niet lichtzinnig te gebeuren in verband met het zo soepel mogelijk laten verlopen van het economisch verkeer. Wat is het standpunt van de regering hierover? De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met het voorstel wat betreft de maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden. Voor een goede en veilige bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat er zich geen onveilige situaties in een haven voordoen. Het kan niet zo zijn dat de haven of derde partij zelf voor de kosten moet opdraaien als door toedoen van een gebruiker van die haven een onveilige situatie dreigt te ontstaan. De haven en eventuele derde partijen dienen in dat geval voldoende waarborgen te hebben dat zij hun kosten kunnen verhalen. Waarop was de verwachting gebaseerd bij de invoering van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dat de verlaging van de preferentie niet tot problemen zou leiden.

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Hogere preferentie van havengelden». Zij erkennen het belang van de bevordering van de veiligheid van havens en vinden het aannemelijk dat naarmate er op meer schepen gedurende langere tijd een beslag ligt, deze veiligheid hiermee niet gediend is. Zij maken hierbij evenwel de aantekening dat de ernst van het probleem enigszins gerelativeerd wordt door het onderzoek van het WODC waaruit blijkt dat in 90% van de gevallen de havengelden alsnog worden voldaan. Het thans niet vorderbare bedrag bedraagt € 136 134.

Van belang voor de vraag of de leden van de fractie van de VVD kunnen instemmen met het voorliggende voorstel is het antwoord op de vraag of de veiligheid van havens hierdoor daadwerkelijk wordt bevorderd. Valt te verwachten dat vanwege de voorgestelde hogere preferentie van havengelden de gemiddelde duur van beslag op schepen zal afnemen? En worden er thans maatregelen nagelaten die noodzakelijk zijn voor de waarborging van de veiligheid van havens die na invoering van het voorliggende voorstel naar verwachting wel zullen worden getroffen? In het voorstel wordt de preferentie van havengelden in rang boven de hypotheek gesteld. Welk effect zal dit naar verwachting hebben voor de bereidheid van banken om in scheepsfinanciering te investeren? Bij deze vragen zij opgemerkt dat het feit dat thans derden (bijvoorbeeld de havenbeheerder) de door hun gemaakte kosten ten behoeve van de waarborging van de veiligheid van havens niet altijd effectief kunnen verhalen zwaar meeweegt bij de afweging van deze leden.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel, wel hebben zij nog enige vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn met de regering van mening, dat door verhoging van de preferentie van de in het wetsvoorstel genoemde vorderingen crediteuren met een hogere preventie een belang krijgen bij beperking van die kosten, waardoor een onnodige stijging wordt voorkomen. Het mag als bekend worden verondersteld, dat bij beslag op een schip de beslaglegger weinig voortvarend te werk gaat. Een procedure kan jaren duren, waardoor de in het wetsvoorstel genoemde kosten onnodig hoog kunnen oplopen. Deze leden vragen daarom, waarom er niet voor gekozen is om de in het wetsvoorstel genoemde vorderingen een hogere preferentie toe te kennen dan de in artikel 211 Boek 8 BW genoemde vorderingen onder a, b en c; bijvoorbeeld door plaatsing vóór a, b, en c. Waarom kunnen onder de kosten voor behoud, als geregeld in artikel 211 onder a, Boek 8 BW, niet ook deze kosten worden begrepen?

In dit wetsvoorstel wordt alleen voorzien in de financiële kant van de beslagproblematiek, er wordt geen oplossing gegeven voor de problematiek met betrekking tot de zorgplicht van de hiervoor genoemde beslaglegger. Het Gemeentelijk Havenbedrijf van Rotterdam heeft in 1996 een zorgplicht voor de externe veiligheid bij de beslaglegger in de havenverordening opgenomen. Het GHR heeft deze bepaling uit de havenverordening geschrapt, nadat door belanghebbenden kroonberoep werd ingesteld tegen de verordening en de dreiging aanwezig was dat verordening vernietigd zou worden. Daarna is gepoogd om de zorgplicht in een afzonderlijke wet te regelen, hiertoe zou een bepaling worden opgenomen in het binnenvaart politiereglement, uitvoering Scheepsvaartwet. Er is hierover overleg geweest met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en het ministerie van Justitie. De leden van de PvdA-fractie wensen de stand van zaken daarvan te vernemen.

Zoals de Raad van State duidelijk maakt, geldt de wettelijke regeling zoals deze nu wordt voorgesteld, alleen wanneer het recht van de staat waar het schip ten tijde van de aanvang van het faillissement of de uitwinning te boek stond, eveneens in die gevallen aan deze vorderingen dezelfde voorrang toekent. Hoewel in de landen waar de meeste «probleemschepen» vandaan komen inderdaad een soortgelijke preferentieregeling van toepassing is, vragen de leden van de fractie van de PvdA welke oplossingen mogelijk zijn bij problemen met schepen uit landen die niet dezelfde preferentieregeling hebben.

II Artikelsgewijs

Artikel I

In dit wetsvoorstel wordt een voorrecht gecreëerd dat voor vorderingen ter zake van havengelden en maatregelen met betrekking tot een schip die noodzakelijk waren ter waarborging van de veiligheid van de haven of van derden, die ontstaan tijdens de lopende reis van het schip. Het voorrecht vervalt, doordat het schip een nieuwe reis aanvangt. Hierdoor wordt voorkomen dat aan vorderingen die zijn ontstaan tijdens vorige reizen eveneens hoge preferentie wordt toegekend. Het havenbedrijf dat de hier bedoelde kosten heeft gemaakt, kan dan ook alleen rekenen op de in dit voorstel geregelde hoge voorrang, indien het de effectuering daarvan ter hand neemt voordat het schip de haven verlaat. De leden van de PvdA-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met het «ter hand nemen van de effectuering van de hoge voorrang».

Artikel II

De leden van de PvdA-fractie wensen een nadere toelichting op de van toepassingverklaring van artikel 252 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Wat voor gevolgen heeft dit voor de rechtspraktijk? Wanneer is het oude recht nog van toepassing? In welke zin is het bezwaarlijk om de hoofdregel van artikel 252 Overgangswet Nieuw BW onverkort, zonder uitzonderingen, na inwerkingtreding toe te passen?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Dittrich

De griffier voor dit verslag,

Bregman


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), Fng. Voorzitter, Kamp (VVD), M.B. Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), B.M. De Vries (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Nicolaï (VVD), Arib (PvdA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Cörüz (CDA), Janssen van Raaij (LPF), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), J.M. De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Schonewille (LPF), Stuger (LPF) en Varela (LPF).

Plv. leden: Van Vroonhoven-Kok (CDA), vacature PvdA, Th. C. De Graaf (D66), vacature VVD, Azough (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), vacature VVD, vacature VVD, Lazrak (SP), Joldersma (CDA), vacature VVD, vacature PvdA, De Pater-van der Meer (CDA), Van Gent (GroenLinks), vacature PvdA, vacature CDA, Jager (CDA), Wiersma (LPF), Jense (LN), vacature PvdA, vacature CDA, vacature CDA, Van As (LPF), Zeroual (LPF) en Eerdmans (LPF).

Naar boven