28 269
Wijziging van de Uitkeringswet gewezen militairen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 1 juli 2002

De vaste commissie voor Defensie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare handeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij constateren dat het wetsvoorstel voortvloeit uit de in de Defensienota voorgestelde vernieuwing van het diensteindestelsel. De leden van de CDA-fractie vragen de regering dan ook waarom het onderhavige wetsvoorstel niet eerder dan op 21 maart 2002 aan de Kamer ter overweging is gegeven?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij willen nog wel enkele opmerkingen maken met bijbehorende aan de regering gerichte vragen.

Het wetsvoorstel voorziet in een stapsgewijze invoering van de nieuwe uitkeringscondities per 1 januari 2006. Zo zal de anticumulatie reeds per 1 januari 2001 verdwijnen en wordt een voorschot genomen op de overige condities voor militairen die vrijwillig nadienen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe groot deze groep momenteel is en hoe groot deze groep naar verwachting in de toekomst zal zijn? Hoe moet deze maatregel worden bezien in het licht van de dreigende overtolligheid in relatie tot de beoogde verjonging, zo vragen deze leden? De leden vragen zich af of er gezien het personeelstekort in verschillende krijgsmachtonderdelen nog steeds gesproken kan worden van overtolligheid?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering voor militairen, ten opzichte van andere beroepsgroepen, een uitzondering maakt waar het gaat om het verdwijnen van de anticumulatiekorting?

De verhoging van de ontslagleeftijd en het overgangsregime voor het personeel van de Koninklijke Marine vraagt een wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement. Deze leden vragen de regering of en zo ja, wanneer deze voorgenomen wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement aan de Kamer wordt voorgelegd? Zij vragen welke garantie de Kamer heeft dat de verhoging van de ontslagleeftijd daadwerkelijk per 1 januari 2006 zal worden geëffectueerd?

De leden van de CDA-fractie missen in de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel een toelichting op de financiële gevolgen van het voorstel. Is de regering alsnog bereid hierin inzicht te verschaffen, zo vragen deze leden?

De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met een modernisering van het diensteindestelsel voor militairen. Deze leden vragen zich wel af of niet verwacht mag worden dat, door het verplichtende karakter van de ophoging van de ontslagleeftijd, veel militairen gebruik zullen maken van de mogelijkheid om na te dienen, waardoor de beoogde verjonging vertraging oploopt? Zou niet veel meer individueel moeten kunnen worden bekeken of iemand gezien de aard en intensiteit van zijn of haar werkzaamheden nog een aantal jaren langer kan dienen, zo vragen deze leden? Deze leden vragen of het niet zo is dat er nog steeds functies of functiegroepen zijn waar, in relatie tot de belasting en intensiteit, zowel mentaal als fysiek 55 jaar wel ongeveer de grens is voor optimaal functioneren?

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de regering ervoor zal zorgen dat de veranderingen in het onderscheid BOT/BBT en de introductie van het pre-pensioen, waardoor in een overgangsperiode de Uitkeringswet mogelijk nog slechts zal gelden voor de leeftijdsgroep 58 tot 60 jaar, in goede samenhang met elkaar worden gebracht?

Voorts vragen zij zich af of een verdere verhoging van de ontslagleeftijd voor mogelijk wordt gehouden, zonder dat dat op basis van vrijwilligheid gaat? Ook vragen deze leden of de regering van mening is dat na wijziging van de Uitkeringswet in afwachting van de uitwerking van de pre-pensioen regeling geen nieuwe varianten meer moeten worden bedacht?

II ARTIKELEN

Artikel 1

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de door de Raad van State geadviseerde wijziging in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 3°, onder a niet is doorgevoerd? Of is het de bedoeling dat verwezen wordt naar de ontslagleeftijd onder a binnen hetzelfde onderdeel (c), onder 1°, zo vragen deze leden?

Artikel 3

De leden van de CDA-fractie vragen waarom het onderhavige wetsvoorstel terug werkt tot en met 1 januari 2001? Deze leden vragen tevens of de na 1 januari 2001 gewezen militairen, die tot de inwerkingtreding en bekendmaking van het onderhavige wetsvoorstel niet van de toekomstige regelgeving op de hoogte waren of zijn, hier nadeel van kunnen ondervinden? Zij zouden bijvoorbeeld na hun militaire loopbaan op basis van bekendheid met de straks geldende regelgeving een andere afweging hebben kunnen maken, zo stellen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5

Voor gewezen militairen die direct na hun ontslag hun intrede doen in bepaalde beroepen gelden ook de nieuwe uitkeringscondities. De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom en hoe zij tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde selectie van sectoren en functies is gekomen? Waarom is er bijvoorbeeld alleen maar sprake van «executieve» arbeid, zo vragen deze leden? Is er ook niet een maatschappelijke behoefte aan bijvoorbeeld leidinggevenden of ondersteunende medewerkers in het onderwijs? Voorts vragen zij hoe de regering de mogelijkheid beoordeelt dat een functie zowel betrekking heeft op uitvoering als op coördinatie of leidinggeven?

De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk kan zijn dat een gewezen militair als defensieburgerpersoneel vergelijkbare taken uitoefent als in het geval wanneer hij vrijwillig zou nadienen als militair? Zo ja, waarom gelden dan voor deze groepen verschillende voorwaarden, zo vragen zij? Deze leden vragen of alle functies binnen defensieburgerpersoneel voor de overgangsregeling in aanmerking komen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of artikel 5, lid 7 nu voldoet aan de door de Raad van State geadviseerde aanwijzing 131 van de Aanwijzingen voor de regelgeving inzake de formulering van hardheidsclausules?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Melkert

De griffier voor dit verslag,

Kok


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Melkert (PvdA), Fng. Voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verhagen (CDA), Vos (GroenLinks), Bakker (D66), B. M. De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van Beek (VVD), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), Albayrak (PvdA), Hoogendijk (LPF), Van Winsen (CDA), Palm (LPF), Mastwijk (CDA), Herben (LPF), Ormel (CDA), Kortenhorst (CDA), Teeven (LN), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP) en Wijnschenk (LPF).

Plv.Leden: Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Kortenhorst (CDA), J. M. De Vries (CDA), Van den Brand (GroenLinks), Lambrechts (D66), Vacature (VVD), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Vacature (PvdA), Vacature (VVD), Vacature (GroenLinks), Vacature (PvdA), Vacature (PvdA), Groenink (LPF), Vacature (CDA), Wiersma (LPF), Bruls (CDA), Smolders (LPF), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Jense (LN), Van der Staaij (SGP), Van Bommel (SP) en Janssen van Raaij (LPF).

Naar boven