28 259
Goedkeuring van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II en briefwisseling (Trb. 2001, 136)

nr. 15
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2002

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2002 van het bovengenoemde wetsvoorstel hebben de leden van de PvdA-fractie enkele schriftelijke vragen aan mij overhandigd. Deze vragen zijn niet tijdens de mondelinge behandeling beantwoord. Hierbij bied ik u aan de schriftelijke antwoorden op deze vragen (zie bijlage).

Een ander punt dat nog open is blijven staan, zijn de budgettaire gevolgen van de door de leden Hofstra c.s. en de Nerée tot Babberich c.s. ingediende amendementen nr. 12 en 13.

Uit de budgettaire paragraaf van de memorie van toelichting blijkt dat de budgettaire gevolgen van het bovengenoemde verdrag, los van de uitvoeringskosten, neutraal zijn ingeschat. De positieve budgettaire effecten door het niet voortzetten van de grensarbeidersregeling vallen weg tegen de negatieve budgettaire gevolgen van de compensatiemaatregelen en de macro-economische verrekening. Voorts is opgemerkt dat overige bepalingen, waaronder artikel 18, slechts een beperkt positief budgettair effect hebben. Deze effecten zijn niet nader gekwantificeerd en niet ingeboekt in de belastingramingen. De amendementen strekken ertoe de op grond van artikel 18, paragraaf 2, aan Nederland toegewezen inkomsten niet volgens het tabeltarief te belasten. Om te beoordelen wat de budgettaire gevolgen van deze amendementen zijn, is een onderzoek door de Belastingdienst uitgevoerd. Gegeven de korte tijdsperiode dient dit onderzoek met de nodige omzichtigheid te worden beschouwd. Bij het onderzoek is nagegaan hoeveel personen in België wonen en vanuit Nederland een uitkering als bedoeld in artikel 18 ontvangen van meer dan € 25 000. Uit een steekproef bij een klein deel van deze personen, bleek bij circa 15% sprake te zijn van een uitkering waarop artikel 18, paragraaf 2, van het verdrag van toepassing kan zijn. De gemiddelde uitkering bij deze 15%-groep bedraagt circa € 44 000. Van de gevallen waarin sprake zou kunnen zijn van een lijfrente is de gederfde belastingopbrengst op grond van de amendementen berekend. Voorts is geëxtrapoleerd naar de totale groep van belastingplichtigen die in België wonen en een Nederlandse uitkering ontvangen van meer dan € 25 000. Dit zou betekenen dat de budgettaire derving voor het amendement nr. 13 van Hofstra c.s.€ 1,5 miljoen per jaar bedraagt in de eerste twee kalenderjaren na inwerkingtreding van het verdrag. Bij het amendement nr. 12 van de Nerée tot Babberich c.s., waarbij sprake is van een marginaal tarief van 25%, bedraagt de budgettaire derving dan € 0,6 miljoen per jaar in het derde tot en met zevende kalenderjaar. Bij de berekening is geen rekening gehouden met andere inkomsten waarover Nederland het heffingsrecht heeft. Gezien het feit dat het heffingsrecht over Nederlandse particuliere pensioenen aan België zal zijn toegewezen, zullen deze andere inkomsten over het algemeen echter beperkt zijn. Voorts wordt opgemerkt dat in de steekproef de uitkering in nagenoeg alle gevallen relatief laag was (beneden de grens voor de derde tariefschijf). Niet zeker is of dit representatief is voor de totale groep personen waarop artikel 18, paragraaf 2, van toepassing is. Ten slotte is bij de bovenstaande berekening geabstraheerd van eventuele uitstralingseffecten naar het verdrag met Portugal. Het budgettaire belang zou dus wellicht ook iets hoger kunnen uitpakken. Desalniettemin is het budgettaire belang zodanig gering dat deze slechts tot gevolg hebben dat de- niet ingeboekte – beperkte positieve budgettaire gevolgen in de eerste twee kalenderjaren wegvallen tegen de derving als gevolg van het amendement nr. 12. van de Nerée tot Babberich en in de resterende vijf jaren als gevolg van het amendement nr. 13 van Hofstra worden gemitigeerd. Dit betekent dat geen dekking nodig is. Gelet daarop laat ik het oordeel met betrekking tot de amendementen aan de Kamer over. Wel dient een overgangsregeling zoals voorgesteld in de amendementen naar mijn mening een eenmalige uitzondering te zijn.

De Staatssecretaris van Financiën,

S. R. A. van Eijck

BIJLAGE

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

Is het juist dat indien een internationaal chauffeur in Nederland woont en een dienstverband heeft met een in België gelegen internationaal vervoersbedrijf en zijn werkzaamheden uitoefent in omringende landen voor de sociale zekerheidsheffing onderworpen is aan sociale zekerheid van het werkland, en zijn loon wordt belast in het woonland? Zo ja, waarom is dan niet gekozen voor belastingheffing in het werkland? Heeft een werknemer die van 1 februari tot 15 december door zijn Nederlandse werkgever in België wordt gedetacheerd recht op compensatie nu de belastingheffing in de werkstaat plaatsvindt, terwijl de sociale wetgeving van de uitzendende staat van toepassing is?

Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, heeft Nederland tijdens de onderhandelingen voorgesteld om de regels van de EEG Verordening nr. 1408/71 als criterium te gebruiken voor de verdeling van heffingsrechten over arbeidsinkomsten. Hiermee heeft België echter niet ingestemd. Met de oplossing die in het onderhavige verdrag is gekozen, namelijk het niet voortzetten van de grensarbeidersregeling wordt in de meeste gevallen coördinatie tussen belasting- en premieheffing bereikt. In sommige gevallen blijft echter nog sprake van discoördinatie. De door de leden van de PvdA-fractie genoemde situaties zijn voorbeelden daarvan. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie grensarbeiders op dit punt is de Commissie Verzekeringsaangelegenheden verzocht deze situaties en problemen waarbij nog sprake is van discoördinatie, te inventariseren. De rapportage van deze commissie zal dit najaar worden afgerond, waarna overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal plaatsvinden. Overigens zijn uit de interviews die de Commissie Verzekeringsaangelegenheden heeft verricht, geen specifieke problemen ten aanzien van gedetacheerden gebleken. In antwoord op de laatste vraag merk ik nog op dat de algemene compensatieregeling van toepassing is op een werknemer die door een Nederlandse werkgever in België wordt gedetacheerd. In voorkomend geval kan ook de tijdelijke compensatieregeling van toepassing zijn.

Is op aanvullende bovenwettelijke uitkeringen betaald door of namens een voormalige (overheids-)werkgever bij afvloeiing of ontslag artikel 18, eerste lid, onderdeel b of artikel 21 van het Verdrag 2001 van toepassing? Hoe zit dit bij aanvullende uitkeringen betaald door of namens een overheidswerkgever?

Het antwoord op deze vraag hangt van de situatie af. Indien sprake is van een uitkering die wordt betaald ter uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving is artikel 18, paragraaf 1, onderdeel b, van toepassing (en in voorkomend geval artikel 18, paragraaf 2 en 6). Op uitkeringen buiten de sfeer van sociale zekerheidswetgeving (waaronder bovenwettelijke uitkeringen) is artikel 15 van toepassing indien sprake is van een particuliere werkgever en artikel 19 bij een overheidswerkgever.

Wordt artikel 26 door de Belgische autoriteiten ook toegepast bij homohuwelijken naar Nederlands recht?

Op grond van artikel 26 paragraaf 2 kunnen inwoners van Nederland die inkomsten genieten waarover België het heffingsrecht heeft, in België de bijzondere persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen genieten die uit hoofde van burgerlijke staat en samenstelling van het gezin worden toegekend aan inwoners van België en in het bijzonder aan gehuwde belastingplichtigen en wettelijk samenwonenden. Naar Belgisch recht is een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht echter vooralsnog niet mogelijk. Wel wordt momenteel van Belgische zijde bezien of het Nederlandse homohuwelijk in voorkomende gevallen gelijkgesteld kan worden met degenen die in België een officieel samenlevingscontract hebben laten registreren (wettelijk samenwonenden). Hierbij wordt opgemerkt dat, op grond van de recente hervorming van de personenbelasting in België, wettelijk samenwonenden op het vlak van de inkomstenbelastingen volledig gelijkgeschakeld worden met gehuwden– vanaf inkomstenjaar 2004.

De laatste schriftelijke vraag over het feit dat de compensatieregeling van artikel 27, paragraaf 2, niet van toepassing is bij vrijwillig ontslag, is tijdens de mondelinge behandeling al uitgebreid aan de orde gekomen.

Naar boven