nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Algemeen
De leden van de fracties van de VVD en het CDA hebben met belangstelling
kennis genomen van het wetsvoorstel. Hierna zal worden ingegaan op de schriftelijke
vragen van deze fracties.
Wet op de accijns
De leden van de fractie van de VVD vragen een nadere toelichting waarom
de definitie van een sigaar moet worden gewijzigd, in het bijzonder vragen
zij waarom het desbetreffende product als sigaret moet worden betiteld. Deze
leden vragen voorts naar een onderbouwing van de € 13 mln die deze
wijziging met zich meebrengt en hoeveel «sigaartjes» er thans
over de toonbank gaan. Ik zou daarover het volgende willen opmerken.
Ik hecht er aan te benadrukken dat aan de wijziging van de definitie van
sigaren in de Wet op de accijns geen financiële overwegingen ten grondslag
hebben gelegen. Dergelijke overwegingen hebben evenmin een rol gespeeld bij
de wijziging van de desbetreffende richtlijn1
die de wijziging van de Wet op de accijns noodzakelijk maakt. Zoals reeds
is aangegeven in de memorie van toelichting vloeit deze wijziging voort uit
de wens om een product dat qua functie, smaak, presentatie en fabricageproces
feitelijk als een sigaret moet worden beschouwd ook als zodanig te belasten.
Het is reëel om het onderhavige product als een vervangend product te
zien voor de sigaret. In feite wordt met dit product het accijnstarief voor
sigaretten op een niet-bedoelde wijze ontlopen, zulks als gevolg van een technische
definitiekwestie. Mede in het licht van het tabaksontmoedigingsbeleid is een
dergelijke substitutie een ongewenste ontwikkeling. Om dit tegen te gaan is
de in artikel 3 van voornoemde richtlijn 95/59/EG opgenomen definitie van
sigaar zodanig gewijzigd dat de producten waar het hier om gaat niet langer
aan de in die definitie opgenomen criteria voldoen.
Datgene wat in het normale spraakgebruik als een sigaar wordt beschouwd,
met inbegrip van de zogenoemde cigarillo die in het algemeen als «kleine
sigaar» wordt betiteld, wordt op geen enkele manier door
deze definitiewijziging geraakt en zal dus ook na deze wijziging tegen het
lagere accijnstarief voor de sigaar worden belast.
Hoewel financiële overwegingen niet aan deze wijziging ten grondslag
hebben gelegen, zijn er uiteraard wel budgettaire gevolgen aan verbonden.
Ter zake van de in de memorie van toelichting genoemde € 13 mln
merk ik het volgende op. Van het onderhavige product zijn in 2001 ongeveer
8,5 mln pakjes verkocht. Voor de berekening van het budgettaire belang is
de huidige accijnsopbrengst (op basis van het tarief voor sigaren van 5% van
de kleinhandelsprijs à € 1,95 per 20 stuks) afgezet tegen
het accijnsbelang op basis van het accijnstarief voor vergelijkbare sigaretten
met een kleinhandelsprijs van € 2,95 per 20 stuks.
Wet belastingen op milieugrondslag
De leden van de fracties van de VVD en het CDA stellen een aantal vragen
met betrekking tot de terugwerkende kracht die voor de maatregel inzake de
glastuinbouw wordt voorgesteld. In de eerste plaats merk ik op dat ik, evenals
de leden van de VVD fractie, geen voorstander ben van het invoeren van een
lastenverzwaring met terugwerkende kracht. In dit geval is het echter onvermijdelijk
zoals ik hierna zal toelichten. Bij de invoering van het bijzondere tarief
voor de glastuinbouw in 2000 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring
gehecht aan een regeling voor een periode die op 31 december 2001 afliep.
Tevens werd bij die gelegenheid aangegeven dat bij voortzetting van een bijzonder
tarief voor de periode na 2001 de regeling opnieuw zou moeten worden aangemeld
(kamerstukken II 1999–2000, 26 972, nr. 3). In deze procedure heeft
de Europese Commissie op 13 december 2001 een goedkeurende beschikking afgegeven
voor de periode 2002 – 2007. De goedkeuring betreft echter een hoger
tarief dan het tarief voor 2001. Dit betekent dat de voortzetting van het
tarief voor 2001 in 2002 niet is toegestaan en kan worden opgevat als ongeoorloofde
staatssteun. De Europese Commissie zou in dit geval de lidstaat kunnen verplichten
tot terugvordering van de ongeoorloofd verleende steun. Om een dergelijke
situatie te voorkomen is na overleg met instemming van de sector besloten
het nieuwe tarief in afwachting van parlementaire goedkeuring van de wetswijziging
reeds per 1 januari 2002 toe te passen. Ik heb u over de te volgen systematiek
geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2001 (kamerstukken II
2001–2002, 28 000 IXB, nr. 14). Indien de Tweede Kamer niet akkoord
gaat met het onderhavige wetsvoorstel, zoals de leden van de fractie van de
VVD als mogelijkheid opwerpen, leidt dit tot ongeoorloofde staatssteun bij
toepassing van het tarief voor 2001 in 2002 met de hiervoor beschreven gevolgen
van dien.
Voorts stellen de leden van de CDA-fractie de vraag of het bedrag van € 1
miljoen dat met de tariefswijziging is gemoeid naar de sector zou moeten worden
teruggesluisd. Bij de beoordeling door de Europese Commissie van de thans
voorgestelde maatregel zijn zowel de verplichtingen van de glastuinbouwsector
als de compensatiemiddelen voor die verplichtingen nadrukkelijk aan de orde
geweest. Verdere specifieke terugsluis naar de sector zou naar mijn oordeel
en dat van de Europese Commissie afbreuk doen aan het bereikte evenwicht en
zou leiden tot een verhoging van de steunintensiteit voor de sector.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos