28 256
Wijziging van de Wet op de accijns, van de Wet belastingen op milieugrondslag en van de Wet inkomstenbelasting 2001

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 april 2002

Algemeen

De leden van de fracties van de VVD en het CDA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Hierna zal worden ingegaan op de schriftelijke vragen van deze fracties.

Wet op de accijns

De leden van de fractie van de VVD vragen een nadere toelichting waarom de definitie van een sigaar moet worden gewijzigd, in het bijzonder vragen zij waarom het desbetreffende product als sigaret moet worden betiteld. Deze leden vragen voorts naar een onderbouwing van de € 13 mln die deze wijziging met zich meebrengt en hoeveel «sigaartjes» er thans over de toonbank gaan. Ik zou daarover het volgende willen opmerken.

Ik hecht er aan te benadrukken dat aan de wijziging van de definitie van sigaren in de Wet op de accijns geen financiële overwegingen ten grondslag hebben gelegen. Dergelijke overwegingen hebben evenmin een rol gespeeld bij de wijziging van de desbetreffende richtlijn1 die de wijziging van de Wet op de accijns noodzakelijk maakt. Zoals reeds is aangegeven in de memorie van toelichting vloeit deze wijziging voort uit de wens om een product dat qua functie, smaak, presentatie en fabricageproces feitelijk als een sigaret moet worden beschouwd ook als zodanig te belasten. Het is reëel om het onderhavige product als een vervangend product te zien voor de sigaret. In feite wordt met dit product het accijnstarief voor sigaretten op een niet-bedoelde wijze ontlopen, zulks als gevolg van een technische definitiekwestie. Mede in het licht van het tabaksontmoedigingsbeleid is een dergelijke substitutie een ongewenste ontwikkeling. Om dit tegen te gaan is de in artikel 3 van voornoemde richtlijn 95/59/EG opgenomen definitie van sigaar zodanig gewijzigd dat de producten waar het hier om gaat niet langer aan de in die definitie opgenomen criteria voldoen.

Datgene wat in het normale spraakgebruik als een sigaar wordt beschouwd, met inbegrip van de zogenoemde cigarillo die in het algemeen als «kleine sigaar» wordt betiteld, wordt op geen enkele manier door deze definitiewijziging geraakt en zal dus ook na deze wijziging tegen het lagere accijnstarief voor de sigaar worden belast.

Hoewel financiële overwegingen niet aan deze wijziging ten grondslag hebben gelegen, zijn er uiteraard wel budgettaire gevolgen aan verbonden. Ter zake van de in de memorie van toelichting genoemde € 13 mln merk ik het volgende op. Van het onderhavige product zijn in 2001 ongeveer 8,5 mln pakjes verkocht. Voor de berekening van het budgettaire belang is de huidige accijnsopbrengst (op basis van het tarief voor sigaren van 5% van de kleinhandelsprijs à € 1,95 per 20 stuks) afgezet tegen het accijnsbelang op basis van het accijnstarief voor vergelijkbare sigaretten met een kleinhandelsprijs van € 2,95 per 20 stuks.

Wet belastingen op milieugrondslag

De leden van de fracties van de VVD en het CDA stellen een aantal vragen met betrekking tot de terugwerkende kracht die voor de maatregel inzake de glastuinbouw wordt voorgesteld. In de eerste plaats merk ik op dat ik, evenals de leden van de VVD fractie, geen voorstander ben van het invoeren van een lastenverzwaring met terugwerkende kracht. In dit geval is het echter onvermijdelijk zoals ik hierna zal toelichten. Bij de invoering van het bijzondere tarief voor de glastuinbouw in 2000 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan een regeling voor een periode die op 31 december 2001 afliep. Tevens werd bij die gelegenheid aangegeven dat bij voortzetting van een bijzonder tarief voor de periode na 2001 de regeling opnieuw zou moeten worden aangemeld (kamerstukken II 1999–2000, 26 972, nr. 3). In deze procedure heeft de Europese Commissie op 13 december 2001 een goedkeurende beschikking afgegeven voor de periode 2002 – 2007. De goedkeuring betreft echter een hoger tarief dan het tarief voor 2001. Dit betekent dat de voortzetting van het tarief voor 2001 in 2002 niet is toegestaan en kan worden opgevat als ongeoorloofde staatssteun. De Europese Commissie zou in dit geval de lidstaat kunnen verplichten tot terugvordering van de ongeoorloofd verleende steun. Om een dergelijke situatie te voorkomen is na overleg met instemming van de sector besloten het nieuwe tarief in afwachting van parlementaire goedkeuring van de wetswijziging reeds per 1 januari 2002 toe te passen. Ik heb u over de te volgen systematiek geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2001 (kamerstukken II 2001–2002, 28 000 IXB, nr. 14). Indien de Tweede Kamer niet akkoord gaat met het onderhavige wetsvoorstel, zoals de leden van de fractie van de VVD als mogelijkheid opwerpen, leidt dit tot ongeoorloofde staatssteun bij toepassing van het tarief voor 2001 in 2002 met de hiervoor beschreven gevolgen van dien.

Voorts stellen de leden van de CDA-fractie de vraag of het bedrag van € 1 miljoen dat met de tariefswijziging is gemoeid naar de sector zou moeten worden teruggesluisd. Bij de beoordeling door de Europese Commissie van de thans voorgestelde maatregel zijn zowel de verplichtingen van de glastuinbouwsector als de compensatiemiddelen voor die verplichtingen nadrukkelijk aan de orde geweest. Verdere specifieke terugsluis naar de sector zou naar mijn oordeel en dat van de Europese Commissie afbreuk doen aan het bereikte evenwicht en zou leiden tot een verhoging van de steunintensiteit voor de sector.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Richtlijn 95/59/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1995 (PbEG L 291) betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten, zoals gewijzigd bij Richtlijn2002/10/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 februari 2002 (PbEG L 46).

Naar boven