28 255
Wet tot wijziging van de wet identificatie bij dienstverlening met het oog op het sluitend maken van het identificatiesysteem

nr. 5*
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 april 2002

1. Inleiding

Het verheugt mij te kunnen constateren dat de betrokken fracties positief staan tegenover het wetsvoorstel en het belang van het onderhavige wetsvoorstel voor de integriteit van de financiële sector en het vertrouwen van de consument in die sector onderschrijven.

2. Algemeen

De leden van de PvdA fractie wilden weten hoe vaak het tot nu toe voorkwam dat identificatie plaatsvond aan de hand van rekeningen die voor 18 januari 1989 zijn geopend.

Tijdens de voorbereiding van dit wetsvoorstel is op verschillende wijzen (onder andere via de Nederlandse Vereniging van Banken) getracht te achterhalen hoe vaak dergelijke rekeningen in het verleden zijn gebruikt voor de identificatie. Moeilijkheid hierbij is echter dat deze gegevens veelal op lokaal niveau en niet systematisch zijn vastgelegd. Er bestaat bij de verschillende banken dan ook geen overzicht van hoe deze vorm van identificatie in het verleden heeft plaatsgevonden. Toezicht op de identificatieplicht bestaat sinds januari 2002, vanuit die optiek konden derhalve ook nog geen gegevens worden verkregen.

De leden van de VVD fractie vroegen zich af of de instellingen voldoende op de hoogte zijn van op welke wijze de identificatie heeft plaatsgevonden.

De mogelijkheid om gebruik te maken van gegevens die voor 18 januari 1989 zijn vastgelegd bestaat op dit moment alleen in die gevallen waarbij de eerder verleende dienst bestond uit het openen van een rekening waarop een saldo in geld, effecten, edele metalen of andere waarden kan worden aangehouden. Indien men bij de vaststelling van de identiteit van een cliënt gebruik wil maken van een eerder vastgelegde identificatie, waarbij de eerder verleende dienst niet inhield het openen van een dergelijke rekening, is het ook thans reeds noodzakelijk na te gaan op welke wijze de identificatie heeft plaatsgevonden. Indien een instelling niet met zekerheid kan vaststellen op welke wijze de identificatie in het verleden heeft plaatsgevonden en om die reden niet zeker weet of de nieuwe identificatie op een adequate wijze geschiedt, is het op grond van de wet niet toegestaan om de vereiste identificatie op deze wijze te laten geschieden. Indien men gebruik wil maken van deze methode dient in het verleden te zijn vastgelegd op welke wijze de identificatie heeft plaatsgevonden.

3. Afgeleide identificatie

De leden van de fractie van de VVD vroegen op welke wijze te controleren is of de afgeleide identificatie op grond van rekeningen voor 18 januari 1989 geschiedt en of dit systeem voldoende sluitend is.

Voorts vroegen deze leden of er gevallen bekend zijn waarin afgeleide identificatie heeft geleid tot problemen bij identificatie bij verdachte transacties.

Indien er sprake is van een zogenaamde tegenrekening in één van de aangewezen landen mag de instelling ervan uitgaan dat de identificatie in het desbetreffende land overeenkomstig de Europese en internationale regels is geschied. Bij twijfel omtrent de identiteit van de cliënt, om welke reden dan ook, is de instelling verplicht om nadere informatie in te winnen bij de instelling waarbij de tegenrekening wordt aangehouden. Hierbij kan uiteraard bij die instelling nagegaan worden op welke wijze de identificatie heeft plaatsgevonden.

Met onderhavige wetswijziging wordt de kans op een onjuiste identificatie sterk verminderd ten opzichte van de huidige situatie.

Tot nu toe zijn bij Meldpunt Ongebruikelijk Transacties geen gevallen bekend waarbij de afgeleide identificatie heeft geleid tot grote problemen bij het opsporen van degene die een vermeende ongebruikelijke transactie heeft uitgevoerd.

De PvdA-fractie vroeg wanneer er geen reden is om aan te nemen dat persoonlijk contact wordt vermeden, teneinde de ware identiteit van de cliënt te verbergen. Tevens vroegen zij of in die gevallen waar als gevolg van twijfel geen dienst verleend wordt, er wel een meldplicht bestaat.

Deze vraag kan niet in zijn algemeenheid beantwoord worden. Of er reden is om aan te nemen dat persoonlijk contact vermeden wordt is zeer sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Feiten die hierbij in overweging genomen kunnen worden zijn de aard en de omvang van de transactie en de bestemming en herkomst van de gelden. Het «ken uw klant»-principe, ook vaak aangeduid als «customer due diligence» brengt met zich mee dat de instelling zich inspant om op dit punt adequaat onderzoek te verrichten.

Op grond van de Wet melding ongebruikelijke transacties zijn instellingen verplicht om indien zij een vermoeden hebben van witwassen dit te melden aan het meldpunt. In die gevallen waarbij de instelling reden heeft om aan te nemen dat persoonlijk contact van de uiteindelijk begunstigde wordt vermeden, bestaat er tevens aanleiding tot een vermoeden van witwassen. De transactie zal dan geen doorgang kunnen vinden (zonder identificatie geen transactie) en de voorgenomen transactie zal gemeld moeten worden aan het meldpunt ongebruikelijke transacties.

4. Administratieve lasten

De leden van de fractie van de VVD vroegen of uitgebreider in kan worden gegaan op de administratieve lasten en of de lasten voor het bedrijfsleven door deze wetswijziging voldoende in evenwicht staan met het gelopen risico bij niet-wijziging afgaande op een risk-based analyse van de problematiek. Tevens vroegen zij zich af of inzake advies is ingewonnen bij Actal.

Zoals in de memorie van toelichting reeds is opgemerkt is het zeer moeilijk aan te geven hoeveel rekeningen er zijn waarvoor geen identificatie conform de huidige wet heeft plaatsgevonden en in hoeverre deze rekeningen gebruikt worden om identificatiegegevens van af te leiden voor nieuwe te verlenen diensten. Deze kwestie is via de Nederlandse Vereniging van Banken voorgelegd aan haar leden, de respons hierop was echter nihil. Het laten bestaan van deze mogelijkheid van identificatie met als reden dat het lage risico hiervan niet zou opwegen tegen de administratieve lasten, is gezien de in het geding zijnde belangen geen optie. Daarnaast dwingen internationale afspraken en regelgeving ons tot de voorgestelde aanpassing van de regelgeving.

Uiteraard is inzake dit wetsvoorstel advies ingewonnen bij Actal. Het college adviseerde om in de memorie van toelichting in te gaan op mogelijke alternatieven. Het in dit kader onderzoeken van alternatieven voor deze reeds geruime tijd in de wet geregelde identificatiemethode, die gebaseerd is op Europese regelgeving, acht ik echter minder opportuun. Het gaat hier immers slechts om het laten vervallen van een uitzondering op een regel die als zodanig ongewijzigd blijft bestaan.

Tevens adviseerde Actal een standaard kostenmodel inzake deze materie te ontwikkelen. De werkzaamheden gericht op het ontwikkelen van een dergelijk model zijn reeds in gang gezet.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

* Eerder abusievelijk gedrukt onder kamerstuknr. 28 225, nr. 5.

Naar boven