28 248
Onregelmatigheden bekostiging in het (hoger) onderwijs

nr. 85
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 oktober 2005

De Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap heeft haar onderzoek afgerond en is per 1 augustus 2005 formeel opgeheven. Daarmee is het moment aangebroken om terug te blikken op de onderzoeksperiode en stil te staan bij de lessen die kunnen worden getrokken uit dit dossier. Hiermee kom ik tegemoet aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 20 april 2005 (kamerstuk 28 248, nr. 81) en sluit ik aan bij mijn brief van 8 juni 2005 (TK 2004–2005, 28 248 nr. 80) met daarin de beleidsreactie op het eindrapport «Eerlijk Delen II» van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap. Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, doe ik u deze derde1 voortgangsrapportage toekomen.

In de eerste paragraaf van deze brief zal ik schetsen welke lessen getrokken kunnen worden uit dit dossier. In de volgende paragraaf zal ik schetsen hoe deze lessen zich verhouden tot de besturingsfilosofie. In de daaropvolgende paragrafen komen achtereenvolgens aan de orde: de voortgang van het terugvorderingsproces, de kosten en de opbrengsten van het onderzoek én de stand van zaken rondom de bezwarenprocedures.

Lessen uit het dossier Rekenschap

In het rapport Ruimte voor Rekenschap van 13 december 2002 is in reactie op de uitkomsten van het Zelfreinigend Onderzoek een groot aantal maatregelen aangekondigd en uitgevoerd om het stelsel van accountability, toezicht en controle, dat naar de mening van de Taskforce Rekenschap toereikend geacht werd, op onderdelen te verbeteren. Deze maatregelen zijn in het Actieplan Rekenschap van maart 2003 opgenomen en uw Kamer is in verschillende voortgangsrapportages geïnformeerd over de uitwerking van die maatregelen.2 Door alle maatregelen is er, zowel op het departement als bij de instellingen, meer bewustzijn ontstaan ten aanzien van het vragen om – en afleggen van – verantwoording, en is er gerichter toezicht gekomen, zowel intern als extern.

Ook door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap is een groot aantal conclusies en aanbevelingen geformuleerd in de rapporten Eerlijk Delen I en II die aanleiding zijn geweest om lessen te trekken uit dit dossier. In een bijlage bij deze brief vindt u een overzicht van de wijze waarop de diverse aanbevelingen zijn uitgevoerd1. In dit kader wil ik u, zoals toegezegd in mijn brief van 8 juni 2005 met de beleidsreactie op het rapport Eerlijk Delen II, in het bijzonder informeren over de conclusies die ik getrokken heb op basis van de analyse van een interne projectgroep Ketenanalyse Hoger Onderwijs die ik heb ingesteld naar aanleiding van de aanbevelingen 2, 3 en 4 in dit rapport. De projectgroep heeft het proces van bekostiging en de controle daarop geanalyseerd, kwetsbaarheden per processtap vastgesteld en op grond daarvan oplossingsrichtingen geformuleerd. Naar aanleiding van deze analyse en de daarbij opgestelde oplossingsrichtingen heb ik de volgende conclusies getrokken:

1. De analyse van de projectgroep van de keten van bekostigingsinformatie en de controle daarop bevestigt de conclusies van de Commissie hierover.

2. De verschillende actoren in de keten zullen meer aandacht moeten geven aan de juistheid van gegevens in relatie tot de rechtmatigheid van de bekostiging. Dit hangt mede samen met de rol die de verschillende actoren in de keten op dit moment uitoefenen.

3. De afzonderlijke schakels in de keten richten zich voornamelijk op hun eigen bijdrage in het ketenproces. De ervaringen met dit dossier leren, dat de aandacht voor het resultaat over de keten als geheel versterking behoeft.

4. Er is weinig systematisch aandacht geweest voor opvallende zaken in de databestanden die duiden op mogelijk ongewenste interpretatie van regelgeving. De ervaring leert dat dit wel nodig is.

Op basis van deze conclusies is inmiddels een aantal uitvoeringsmaatregelen getroffen. Een deel van deze maatregelen heeft betrekking op de inrichting van de administratieve keten in het Hoger Onderwijs met betrekking tot het nieuwe bekostigingssysteem. De invoering van het onderwijsnummer, de leerrechtensystematiek en de introductie van Studielink maken het immers noodzakelijk de bekostigingsketen opnieuw in te richten. Een ander deel van de maatregelen is meer randvoorwaardelijk van aard, zoals versterking van het reviewbeleid, een goede interactie tussen toezicht en beleid en verbeteringen van het controleprotocol.

Op het terrein van toezicht en handhaving hebben de ervaringen in dit dossier bijgedragen aan een herinrichting van de toezichtstructuur van het departement. Niet alleen is er een aparte directie Toezicht- en Handhavingsbeleid ingericht binnen het Ministerie van OCW, ook wordt intensief toegewerkt naar afstemming van het toezicht door CFI, Onderwijsinspectie en Auditdienst. In het Actieplan Rekenschap was al geschetst hoe de Auditdienst twee-jaarlijks reviews uitvoert naar de kwetsbaarheid van de huidige bekostigingsmodellen. Een andere belangrijke maatregel ten behoeve van het terugdringen van de M&O-gevoeligheid van de bekostiging is uiteraard het inrichten van een nieuw bekostigingsmodel Hoger Onderwijs en aanpassing van het bekostigingsmodel in de BVE-sector.

Ook op instellingsniveau zijn lessen getrokken uit het dossier Rekenschap. Over het algemeen is men zich bewuster geworden van de wijze waarop het intern toezicht moet bijdragen aan het vertrouwen dat de maatschappij kan hebben in het bestuurlijk handelen op instellingsniveau. Dit blijkt o.a. uit het thema-onderzoek dat de Auditdienst heeft uitgevoerd in de HBO-sector en uit de Actieplannen Rekenschap die de instellingen hebben toegestuurd aan het departement. Aan alle onderwijsinstellingen is gevraagd een Actieplan Rekenschap op te stellen. De instellingen waarbij bekostiging is teruggevorderd, is verzocht een afschrift toe te sturen aan het departement. Alle betreffende instellingen hebben aan dit verzoek voldaan. Uit de toegezonden actieplannen blijkt dat ook de instellingen analyses hebben uitgevoerd om de oorzaken te achterhalen van de bij hen geconstateerde casus, dat er maatregelen getroffen zijn om herhaling van deze casus te voorkomen én dat het interne toezicht binnen de instellingen versterkt is. Een voorbeeld van een maatregel die ik toejuich is de volgende. Sommige instellingen hebben een interdisciplinaire beoordelingscommissie ingesteld binnen hun instelling, die – vooraf – nieuwe of speciale opleidingen anders dan de reguliere 4-jarige trajecten toetst op correcte toepassing van de wet- en regelgeving. Deze commissie legt haar advies voor aan het College van Bestuur, dat daarna een definitief besluit neemt omtrent het al dan niet toestaan van de betreffende opleiding. Bij twijfel over de toepassing van de wet- en regelgeving wordt het ministerie van OCW om advies gevraagd. De toegezonden actieplannen geven mij vertrouwen dat de onderwijsinstellingen serieus werk maken van de inrichting van het interne toezicht binnen de instelling om te voorkomen dat zich in de toekomst nieuwe onrechtmatigheden zullen voordoen.

Rekenschap en besturingsfilosofie

In het dossier Rekenschap zoals dat de afgelopen jaren in het Hoger Onderwijs en de BVE-sector aan de orde is geweest, kan geconstateerd worden dat het een brede thematiek betreft, variërend van onrechtmatig handelen tot ongewenst handelen. Het blijft daarbij van belang om onderscheid te maken tussen handelen dat onrechtmatig is en handelen dat niet verboden is, doch op andere gronden wordt afgekeurd. Bij de beoordeling van de casuïstiek is een belangrijke vraag of er sprake is van incidenten of structurele problemen. Natuurlijk moet bij afzonderlijke gevallen van onrechtmatig gebruik van de bekostigingsregels het sanctiebeleid worden toegepast. Daarnaast moet er echter voor gewaakt worden dat de regels te complex zijn waardoor ondoorzichtig is wat wel en niet kan. In de beoordeling van de casuïstiek in het Rekenschapsdossier is daarom steeds nadrukkelijk afgewogen of de context waarbinnen een bepaalde handelwijze zich voordeed sanctionering rechtvaardigde. Een belangrijke doelstelling blijft het helderder maken van de regels en het terugdringen van het aantal regels. Daarbij hoort dat de regels die overblijven strikt(er) zullen worden gehandhaafd.

De thematiek is zo breed dat de aanpak langs verschillende sporen moet lopen. Andere regelgeving volstaat niet. Meer toezicht om het oneigenlijk gebruik van de regels te controleren is evenmin afdoende. Zoals ook al beschreven in de brief over publiek-privaat (TK 2004/05, 28 248 nr. 84) en in de brief over governance (TK 2004/05, 30 183, nr. 1) is het de overheid die heldere regels moet stellen en toezicht moet houden op de naleving daarvan. Maar er zijn grenzen aan wat er geregeld kan worden en waarop toezicht gehouden kan worden, met name vanuit het oogpunt van administratieve lasten voor de instellingen en handhavingskosten voor de overheid.

De overheid moet kaders stellen waar dat nodig is, zowel preventief als repressief. De checks and balances tussen partijen in het maatschappelijk verkeer dienen een regulerende en een normatieve invloed te hebben op het bestuurlijk handelen in de door de overheid gecreëerde beleidsruimte.

Passend bij de lijn zoals opgenomen in de governancebrief zal een lerende organisatie-aanpak bijdragen aan de publieke verantwoording van de instellingen over de wijze waarop de beleidsruimte op instellingsniveau wordt ingevuld. Om de interne dialoog te stimuleren en ook te ondersteunen met gangbare maatschappelijke opvattingen over wat wel en wat niet «toelaatbaar» geacht wordt binnen die beleidsruimte, zal gestimuleerd worden dat op open en transparante wijze gecommuniceerd wordt welke afwegingen gemaakt zijn op een bepaald terrein en hoe daarbij de bestuurlijke integriteit een rol speelt. De overheid heeft daarbij de verantwoordelijkheid om aan te geven om welke reden zij terughoudend is met het verder vormgeven van regels op het betreffende terrein. Het Rekenschapsdossier heeft tal van voorbeelden opgeleverd waarbij bepaalde mogelijkheden, gecreëerd om het keuzeproces voor individuele studenten te verruimen, geleid hebben tot strategisch gedrag van instellingen gericht op het optimaliseren van bekostiging.

Voortgang van het terugvorderingsproces

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de voortgang van het terugvorderingsproces als gevolg van het Vervolgonderzoek Rekenschap:

Tabel 1: Overzicht van stand van zaken met betrekking tot het terugvorderingsproces als gevolg van het Vervolgonderzoek Rekenschap (31 oktober 2005)

 BVEHBOWOTotaal
Totaal aantal door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap onderzochte instellingen944513152
Aantal instellingen waarover de Commissie per 1 april 2004 heeft geadviseerd933913145
Aantal instellingen waarover de Commissie per 23 mei 2005 heeft geadviseerd1607
Aantal instellingen waar een aanvullend onderzoek is uitgevoerd door de Auditdienst OCW/LNV55010
Aantal instellingen waaraan OCW/LNV een nul-beschikking heeft verstuurd62191091
Aantal instellingen waaraan OCW/LNV een terugvorderingsbeschikking heeft verstuurd3123357
Aantal instellingen waaraan nog geen definitieve beschikking is verstuurd1304

In totaal heeft de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap 152 onderwijsinstellingen onderzocht en mij daarover geadviseerd. De Commissie heeft over 145 instellingen op 1 april 2004 haar eindadvies uitgebracht en over de resterende zes HBO-instellingen en één BVE-instelling op 23 mei 2005. Tussentijds heeft de Commissie voor vier van de zes HBO-instellingen uit het vervolgonderzoek op 10 december 2004 ook al een advies uitgebracht over het bekostigingsjaar 1999 ten einde verjaring van deze casus te voorkomen. Voor één van deze vier betrof het decemberadvies ook al het eindadvies van de Commissie.

Voor totaal tien instellingen heb ik de Auditdienst OCW/LNV opdracht gegeven voor aanvullend onderzoek. Dit betreft de negen instellingen waarover ik in de tweede voortgangsrapportage gemeld heb dat het casus betreft waarbij door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap een deelwaarneming is uitgevoerd bij een aangegeven risicopopulatie. Uit die deelwaarneming bleek zich een aantal gevallen voor te doen waarbij naar de mening van de Commissie in strijd met wet- en regelgeving was gehandeld, en werd om die reden het niet-onderzochte deel van de risicopopulatie als onzeker bestempeld. Deze kwalificatie is aanleiding geweest om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de aangegeven risicopopulatie om de totale omvang van de onrechtmatigheid bij die casus te kunnen vaststellen. Het aanvullende onderzoek is bij deze negen instellingen afgerond, waarna vervolgens is vastgesteld in welke mate de door de Commissie geconstateerde onregelmatigheid zich in de aangegeven risicopopulatie werkelijk heeft voorgedaan. Acht van de negen instellingen hebben inmiddels een definitieve beschikking ontvangen. De negende instelling ontvangt deze in november 2005.

Daarnaast heeft de Auditdienst OCW onderzoek uitgevoerd naar maatwerktrajecten bij één instelling waarvan tijdens de uitvoering van het onderzoek door de Commissie, het niet mogelijk is gebleken voldoende informatie te verzamelen om tot een inhoudelijk oordeel te komen over deze trajecten. De betrokken instelling heeft voor het geheel aan casuïstiek nog geen definitief besluit van mij ontvangen, maar wel een voorgenomen besluit.

In mijn brief van 8 juni 2005 heb ik aangegeven ten aanzien van de zeven instellingen uit het rapport Eerlijk Delen II van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap een besluitvormingsprocedure te volgen die identiek is aan de besluitvormingsprocedure die bij de overige 145 instellingen uit het onderzoek is gevolgd. Na zorgvuldige analyse van de adviezen van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap hebben deze zeven instellingen mijn voorgenomen besluit toegestuurd gekregen. Zij hebben de gelegenheid gekregen hun zienswijze op dit voorgenomen besluit aan mij kenbaar te maken. Eén instelling heeft daarbij gebruik gemaakt van de gelegenheid die ik geboden heb om haar zienswijze mondeling, in de vorm van een hoorzitting, aan mij kenbaar te maken. De andere instellingen hebben uitsluitend schriftelijk gereageerd.

Voor vier instellingen heb ik, na bestudering van de reacties van deze instellingen, vervolgens een definitief terugvorderingsbesluit genomen. Tegen dit besluit kunnen de instellingen binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar aantekenen. Op dit moment is het nog niet duidelijk of één of meerdere van deze instellingen van de mogelijkheid om bezwaar te maken ook daadwerkelijk gebruik gaat maken. Aan de overige drie instellingen zijn voorgenomen besluiten gestuurd voor de rijksbijdrage jaren 2000 tot en met 2004. Ik heb deze instellingen in de gelegenheid gesteld om op dit voornemen te reageren. Nadat ik deze reactie bestudeerd heb, zal ik mijn definitieve besluit aan hen kenbaar maken. Eén van deze drie instellingen heeft eerder een definitief besluit van mij ontvangen met betrekking tot rijksbijdrage 1999.

In onderstaand overzicht is een vergelijking op sectorniveau gemaakt tussen het door de Commissie geadviseerde terugvorderingsbedrag en het terugvorderingsbedrag waartoe is besloten door mij of de Minister van LNV. De vier instellingen waaraan nog geen definitief besluit kenbaar is gemaakt, zijn niet in deze tabel opgenomen.

Tabel 2: Overzicht van door de Commissie Vervolgonderzoek geadviseerde terug te vorderen bedragen en het door de Staatssecretaris OCW of Minister van LNV daadwerkelijk teruggevorderde bedrag per sector. Dit overzicht beperkt zich tot die instellingen waarover door de Staatssecretaris OCW of de Minister LNV een definitief terugvorderingbesluit is genomen (31 oktober 2005).

 BVEHBOWOTotaal
Advies Commissie€ 10 884 918€ 37 669 127€ 3 612 399€ 52 166 444
Kabinetsreactie (A)– € 5 032 378– € 5 000– € 3 133 759– € 8 171 137
Afwijking van Commissie (B)– € 1 086 854– € 4 274 952n.v.t.– € 5 361 806
Afwijking van Commissie (C)n.v.t+ € 6 567 882+ € 48 774+ € 6 616 656
Uitbreiding onderzoek (D)+ € 6 897 911+ € 6 098 512n.v.t.+ € 12 996 423
Herberekening (E)– € 23 686+ € 4 593 556– € 6 330+ € 4 563 540
Verjaring (F)n.v.t.– € 333 134n.v.t– € 333 134
Besluit terugvordering€ 11 639 911€ 50 315 991€ 521 084€ 62 476 98 6

De verschillen zijn te verklaren op basis van één of meer van onderstaande situaties die zich per casus kunnen hebben voorgedaan:

A. In de Kabinetsreactie op het eindrapport van de Commissie is een limitatief aantal type casus opgenomen waarbij het advies van de Commissie niet overgenomen zal worden. Dit heeft zich bij 17 instellingen voorgedaan bij in totaal 23 casus, waarmee een totaalbedrag gemoeid is van € 8 171 137.

B. Voor een beperkt aantal casus, waar een voorgenomen besluit conform het advies van de Commissie aan de instelling is voorgelegd, is op basis van additionele informatie die door de instelling als reactie op het voorgenomen besluit is aangereikt alsnog besloten af te zien van terugvorderen. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 5 361 806. Alvorens hiertoe over te gaan is juridisch advies ingewonnen bij de Landsadvocaat. Tevens bleek in een beperkt aantal casus de situatie zich voor te doen dat de Commissie adviseerde een bedrag terug te vorderen, dat reeds was verrekend met OCW/LNV.

C. Voor een beperkt aantal casus is in afwijking van het advies van de Commissie om niet terug te vorderen besloten om wel tot terugvordering over te gaan. Hierbij was soms de additioneel ingewonnen informatie bepalend, in andere gevallen is op basis van het gelijkheidsbeginsel daartoe besloten. Dit heeft geresulteerd in een extra bedrag van € 6 616 656.

D. In een aantal gevallen is door de departementale Auditdiensten aanvullend onderzoek uitgevoerd omdat de Commissie in deze gevallen een niet-onderzocht deel van de risicopopulatie als onzeker had bestempeld. Deze aanvullende onderzoeken hebben duidelijkheid verschaft over de mate waarin de onrechtmatigheid zich heeft voorgedaan bij de gehele risicopopulatie. Als gevolg hiervan is het terugvorderingsbedrag gestegen met € 12 996 423.

E. Er is een verschil in berekening van het terugvorderingsbedrag door de Commissie en de berekening van het terugvorderingsbedrag zoals die door de Staatssecretaris van OCW of Minister van LNV zijn vastgesteld. Het verschil is te verklaren doordat bij de definitieve berekening van de terugvorderingsbedragen de van toepassing zijnde historische prijsniveaus zijn gehanteerd en voor de BVE en HBO sector ook de direct aan het exploitatiebedrag gerelateerde huisvestingscomponent aan het terug te vorderen bedrag is toegevoegd. Dit heeft geresulteerd in een extra bedrag van € 4 563 540.

F. Bedragen die verjaard zijn, zijn niet in het totaal terug te vorderen bedrag opgenomen. Het betreft een bedrag van € 333 134. Dit betreft casus die betrekking hebben op bekostigingsgegevens van de teljaren 1996 tot en met 1998.

Kosten Vervolgonderzoek in relatie tot het terugvorderingsbedrag

Tijdens het Algemeen Overleg van 20 april 2005 heb ik u toegezegd ook een overzicht te geven van het totale terugvorderingsbedrag en de kosten van het Vervolgonderzoek Rekenschap. In onderstaande tabel zijn de kosten van het Vervolgonderzoek uitgesplitst naar reeds gerealiseerde kosten (tot en met zomer 2005) en de nog te verwachte kosten (zomer 2005 tot en met voorjaar 2006).

Tabel 3: Kosten vervolgonderzoek.

* mln. Gerealiseerd tot zomer 2005Verwachting zomer 2005 tot voorjaar 2006Totaal
Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap totaal€ 11,5€ 11,5
Ondersteuning procesmanagement, Landsadvocaat, Accountants voor aanvullend onderzoek, bovenformatieve inzet bij OCW/Cfi€ 3,2€ 0,9€ 4,1
Totaal€ 14,7€ 0,9€ 15,6

De totale verwachte kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren en opvolgen van de werkzaamheden van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap bedragen 15,6 miljoen euro. Hiertegenover staat een bedrag van totaal 62,5 miljoen euro waarover een terugvorderingsbesluit is genomen (zie tabel 2). Boven op deze 62,5 miljoen euro komt dan nog een bedrag dat bij de vier instellingen teruggevorderd gaat worden die nu nog geen definitief besluit (maar wel een voorgenomen besluit) hebben ontvangen. Het door de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap geadviseerde terug te vorderen bedrag voor deze drie instellingen bedraagt ruim 44 miljoen euro.

Zoals tijdens het laatste AO reeds gemeld, zullen de instellingen de onrechtmatig ontvangen bekostiging tot de laatste cent moeten terugbetalen. Echter daar waar terugbetaling in één termijn tot continuïteitsproblemen zou leiden, zou ik, mede op aandringen van uw Kamer, in overleg treden met de betreffende instelling over een terugbetalingsregeling. Inmiddels is met twee instellingen zo'n regeling afgesproken: met de Stichting Van Hall Larenstein en met de Hogeschool Zeeland.

Stand van zaken Bezwarenprocedures

De terugvorderingsbeschikking die aan een instelling wordt toegestuurd, is een voor beroep vatbare beslissing waarop de reguliere bezwarenprocedures van toepassing zijn. De instellingen kunnen bezwaar maken tegen de correctie van de rijksbijdrage over een bepaald jaar zoals die in de terugvorderingsbeschikking is meegedeeld. In het Algemeen Overleg van 20 april 2004 heb ik u reeds gemeld dat een groot deel van de tot nu toe behandelde bezwaren ongegrond zijn verklaard overeenkomstig een daartoe strekkend advies van de onafhankelijke commissie voor de bezwaarschriften van OCW. Hieronder is de meest recente stand van zaken geschetst m.b.t. de afhandeling van de bezwaarschriften.

Tabel 4: Stand van zaken bezwaarprocedures per sector

 BVEHBOWOTotaal
Aantal instellingen door Commissie onderzocht944513152
Aantal instellingen aan wie een terugvorderings-besluit kenbaar is gemaakt31231357
Aantal casus waarop terugvordering betrekking heeft58694131
Aantal casus waartegen bezwaar gemaakt is25352262
Aantal casus waarvan het bezwaar nog in behandeling is61723
Totaal aantal casus waarvan het bezwaar ongegrond is verklaard door de commissie1712231
Totaal aantal casus waarvan het bezwaar gegrond is verklaard door de commissie268
Aantal casus waarvan bezwaar ongegrond is verklaard, maar instelling hiertegen in beroep41216
Aantal casus waarvan bezwaar gegrond is verklaard, maar OCW/LNV contrair

1 Het betreft het aantal instellingen waaraan een definitief besluit kenbaar is gemaakt voor de gehele periode. Daarnaast is aan één HBO-instelling, om verjaring te voorkomen, voor een deel van de casus in december 2004 een terugvorderingsbeschikking verstuurd. Deze instellingen heeft inmiddels voor de resterende casus een voorgenomen besluit ontvangen, maar nog geen definitef besluit.

2 Voor twee HBO-instellingen met totaal 14 terugvorderingscasus is het nog niet duidelijk of zij bezwaar gaan maken bij de bezwaarschriftencommissie. Het aantal casus waartegen bezwaar gemaakt wordt door HBO-instellingen die reeds een beschikking hebben ontvangen, zou dus kunnen oplopen tot 49.

Op dit moment hebben totaal 57 instellingen een definitief terugvorderingsbesluit ontvangen van OCW/LNV. Deze besluiten hebben betrekking op totaal 131 casus. De instellingen hebben bij 62 casus tegen de terugvordering bezwaar gemaakt bij de onafhankelijke commissie voor de bezwaarschriften. Twee HBO-instellingen bevinden zich op dit moment nog in de termijn waarbinnen zij, tegen in totaal 14 casus, bezwaar kunnen maken.

Volgens afspraak zal de commissie voor de bezwaarschriften in de regel binnen vier maanden nadat het bezwaar is ingediend een advies uitbrengen aan mij of de Minister van LNV. Op grond van dit uitgebrachte advies wordt bepaald of de terugvorderingsbeschikking wordt gehandhaafd, aangepast dan wel ingetrokken.

De commissie voor de bezwaarschriften heeft over 39 casus inmiddels een advies afgegeven en heeft nog 23 casus in behandeling. In 31 van de 39 (79%) gevallen betrof het advies een ongegrondverklaring van het bezwaar en in acht (21%) van de gevallen is geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. Daar waar de bezwarencommissie een bezwaar gegrond verklaart, ga ik daar in principe in mee. Echter in één casus in zijn geheel en één casus deels, heb ik besloten om van deze lijn af te wijken en contrair te gaan. Van de 31 bezwaren die conform het advies van de commissie van bezwaarschriften door mij als ongegrond zijn bestempeld, hebben de instellingen voor 16 casus beroep aangetekend bij de rechtbank.

Afronding dossier Rekenschap

Bij het instellen van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap was het uitgangspunt dat «de onderste steen» boven zou moeten komen. Het onderzoek van de Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap naar de onrechtmatigheden die zich in de onderzochte periode hebben voorgedaan in de drie sectoren heeft duidelijk gemaakt wat de omvang van de ten onrechte ontvangen subsidiemiddelen is geweest. Daarmee is de onderste steen boven. Ook heeft de Commissie geconcludeerd dat onderwijsland geen fraudeland is. Ik hoop dat de adviezen van de Commissie en besluitvorming hierover op een zo kort mogelijke termijn zullen leiden tot afronding van de discussies over gedrag in het verleden en de energie van alle betrokkenen aangewend kan worden voor de kwaliteit van het onderwijs in de toekomst. Van mijn kant zal ik grote terughoudendheid betrachten ten aanzien van het voortzetten van procedures als de inschatting gemaakt wordt dat het gaat om voor OCW respectievelijk LNV juridisch kwetsbare casuïstiek.

Deze rapportage is mede uitgebracht met het oog op het Algemeen Overleg over het dossier Rekenschap dat gepland is voor 23 november 2005, waarbij de volgende brieven betrokken zullen zijn:

– eindrapport Eerlijk Delen II (TK 2004/05, 28 248 nr. 79)

– beleidsreactie op het eindrapport «Eerlijk Delen II» van de Commissie Vervolgonderzoek (TK 2004 2005, 28 248 nr. 80)

– brief over investering van publieke middelen in private activiteiten (TK 2004/05, 28 248 nr. 84)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte


XNoot
1

De eerste voortgangsrapportage is op 9 december 2004 (TK 2003/04, 28 248, nr. 71) en de tweede voortgangsrapportage is op 22 maart 2005 aan uw Kamer verstuurd (TK, 2004/05, 28 248, nr. 74).

XNoot
2

Rapportage Rekenschap zoals gevraagd in de motie Joldersma I-IV (TK 2003/04, 28 248, nr. 42 & 48, TK 2004/05, 28 248, nr. 66 & nr. 75).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven