28 248
Onregelmatigheden bekostiging in het (hoger) onderwijs

nr. 12
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt de Kamer voor, op grond van artikel 58 van de Comptabiliteitswet, de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek uit te voeren naar mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van bekostigingsregelingen in het hoger onderwijs en de BVE-sector en daarover de Kamer zo snel als mogelijk en bij voorkeur voor Prinsjesdag 2002 te rapporteren.

Ingevolge artikel 21 a, derde lid Reglement van Orde Tweede Kamer, is over dit verzoek tot onderzoek advies gevraagd aan de commissie voor de Rijksuitgaven. Het door de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen geformuleerde onderzoeksvoorstel en het positieve advies van de commissie voor de Rijksuitgaven zijn hierbij gevoegd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van de Camp

Verzoek aan de Algemene Rekenkamer tot een «onderzoek naar mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van bekostigingsregelingen in het hoger onderwijs en de BVE-sector»

I Hoger onderwijs

Doel van het onderzoek:

De Kamer wil graag inzicht verkrijgen in de omvang en oorzaken van de mogelijke fraude en ongewenst strategisch gedrag met studenteninschrijvingen in relatie tot de bekostiging van de instellingen in het hoger onderwijs. Tevens wil de Kamer een beoordeling van de gehanteerde aanpak ter bestrijding en voorkoming van bovenstaande zaken door ministerie(s), accountantsdienst en instellingen inclusief de wijze waarop de verschillende verantwoordelijkheden zijn gehanteerd.

onderzoekslijnen:

1. Een beoordeling van het karakter en de omvang van de mogelijke fraude bij studenteninschrijving en bekostiging, evenals inzicht in de omvang van het grijze gebied c.q. de mogelijkheden die de regelgeving biedt tot creatief gebruik/ongewenst strategisch gedrag.

2. Een beoordeling van het huidige bekostigingssysteem op doelmatigheid, controleerbaarheid en het mogelijk uitlokken van ongewenst (strategisch) gedrag in relatie tot omgevingsfactoren als de omvang van het macrobudget, schaalvergroting etc.

3. Inzicht in en beoordeling van de wijze waarop de afgelopen jaren door verschillende partijen (ministerie(s), accountantsdienst, koepelorganisaties en instellingen) met de verschillende verantwoordelijkheden is omgegaan, ook in relatie tot de onderlinge verhoudingen.

4. Inzicht in en beoordeling van het rapport van de Taskforce Rekenschap en zo mogelijk de beleidsreactie van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen daarop.

Daarbij zal de Algemene Rekenkamer met name aandacht besteden aan de volgende aspecten:

Ad 1: Mogelijke fraude en grijs gebied

– Beoordeling van proces en kwaliteit van het zelfonderzoek waaronder toereikendheid vragen, toereikendheid antwoorden, opzet onderzoek etc.;

– Inzicht en beoordeling uit representatieve steekproeven en eigen onderzoek ter verificatie;

– Beoordeling positie en onafhankelijkheid commissie van deskundigen;

– Beoordeling totstandkoming onderzoek en procesgang tijdens het onderzoek;

– Inzicht in omvang mogelijke fraude/ grijs gebied ten opzichte van totale studentenpopulatie;

– Beoordeling van de (al dan niet aangeleverde) constructies.

Ad 2. Bekostigingssysteem

– Beoordeling van de complexiteit, de doelmatigheid en mogelijke eigenstandige impulsen van de regelgeving;

– Inzicht van de werking van het bekostigingssysteem op basis van diplomabekostiging en uitvalbekostiging in relatie tot omgevingsfactoren/beleidsinstrumenten die begin jaren negentig van de vorige eeuw tot ontwikkeling zijn gekomen c.q. zijn ingezet zoals omvang van het macrobudget, periode van schaalvergroting, ontwikkelingen met betrekking tot marktwerking, liberalisering, deregulering, flexibilisering leerwegen, internationalisering, grenslandenbeleid en elders verworven competenties;

– Beoordeling van de rol van het toezicht (waaronder Raden van Toezicht, onderwijsinspectie, zelfevaluaties, accountantscontrole door instellingen, controle vanuit ministerie(s) inclusief accountantsdienst).

Ad 3. Besturingsfilosofie en verantwoordelijkheden vanaf wijziging van de relevante bekostigingssystemen

– Beoordeling van wijze van aanpak van ministerie(s) m.b.t. de analyse en wijzigingen in het bekostigingsmodel mede in relatie tot het gevoerde overleg met de koepelorganisaties en de instellingen;

– Beoordeling van communicatiepatronen met betrekking tot meldingen over creatief gebruik regelgeving op ministerie(s);

– Inzicht en beoordeling van de effecten van het aanspreken van instellingen op marktwerking en onderlinge concurrentie;

– Beoordeling controle en aansturing vanuit ministerie(s) en accountantsdienst.

– Inzicht en beoordeling onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling binnen het ministerie(s) en tussen ministerie(s) en instellingen/koepelorganisaties;

– Inzicht in beschikbare informatie bij ministerie(s) naar ongewenst strategisch gedrag en oneigenlijke constructies;

– Beoordeling van de vraag of met de beschikbare informatie, zoals bijvoorbeeld uit de analyse van het bekostigingsmodel 2000 naar voren komt, het oneigenlijk gebruik eerder had kunnen worden aangepakt.

II Bve-sector

In principe zijn hierbij de voornoemde aspecten van toepassing, zij het dat er sprake is van een andere situatie aangezien het bekostigingsstelsel voor de BVE-sector in 2000 in werking is getreden.

Aanvullende aspecten waaraan de Algemene Rekenkamer aandacht kan besteden:

• Specifieke beoordeling van het gebruik van regelgeving ten aanzien van risicogroepen («Pasvorm»),

• Beoordeling in hoeverre het bekostigingsmodel de doorstroming van deelnemers belemmert waardoor het oneigenlijk gebruik en/of misbruik van de regelgeving wordt bevorderd om deelnemers toch naar een hoger niveau te krijgen.

Den Haag, 26 maart 2002

Aan de commissie voor de Rijksuitgaven

Geachte heer Van Walsem,

Namens de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen verzoek ik u, ingevolge artikel 21 a, derde lid Reglement van Orde Tweede Kamer, te adviseren over bijgevoegd voorstel tot het doen van een verzoek om onderzoek door de Algemene Rekenkamer naar mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van bekostigingsregelingen in het hoger onderwijs en de BVE-sector.

Ik verzoek u het daarheen te leiden dat de Kamer over het verzoek tot onderzoek nog deze week een besluit kan nemen.

Met vriendelijke groeten,

Wim van de Camp

Voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

's-Gravenhage, 26 maart 2002

Ingevolge het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen adviseert de commissie voor de Rijksuitgaven de Kamer hiermede over een verzoek om onderzoek door de Algemene Rekenkamer naar mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van bekostigingsregelingen in het hoger onderwijs en de BVE-sector.

De commissie voor de Rijksuitgaven is van mening dat het voor de hand ligt een onderzoek naar mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik van bekostigingsregelingen in het hoger onderwijs en de BVE-sector aan dit Hoge College van Staat voor te leggen omdat het onderzoek zich mede richt op de doelmatigheid en rechtmatigheidsaspecten van het bekostigingssysteem en de wijze waarop alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid hebben ingevuld. Het past binnen de taak en de rol van de Rekenkamer om dit onderzoek te verrichten.

De formulering van het doel van het onderzoek en de onderzoekslijnen sluiten goed aan bij het karakter van een verzoek om onderzoek. Dit in tegenstelling tot een opdracht voor onderzoek, aangezien Kamer en kabinet alleen een verzoek om onderzoek aan de Algemene Rekenkamer kunnen doen ingevolge haar onafhankelijke positie in ons staatsbestel.

Om de Kamer in de gelegenheid te stellen de conclusies van het onderzoek te bespreken bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, zullen de resultaten van het onderzoek voor Prinsjesdag 2002 aan de Kamer meegedeeld moeten worden.

De voorzitter voor de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Walsem

Naar boven