nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2005
Hierbij doe ik u, mede namens mijn collega van LNV, ter informatie een
tweetal 1 evaluaties toekomen van de Meer Jaren
Afspraken energie-efficiency (MJA). De eerste, deel A, is een evaluatie van
het instrument MJA. De tweede, deel B, is een evaluatie van en door de deelnemers
aan de MJA2. Beide evaluaties zijn door hetzelfde bureau uitgevoerd vanwege
de onderlinge samenhang en verwevenheid.
De belangrijkste conclusies uit de evaluaties zijn dat met name de MJA2,
de recentere Meer Jaren Afspraken waarin ook wordt gekeken naar de mogelijkheden
om buiten het directe productieproces energie te besparen, tot duidelijk positieve
effecten hebben geleid. Deelnemers aan de MJA2 doen het qua energiebesparing
beter dan niet deelnemers.
Uit de evaluatie kwam ook een aantal verbeterpunten naar voren. Deze zullen
zoveel mogelijk worden uitgevoerd.
Zo zal worden bekeken of er meer integratie kan plaatsvinden tussen de
MJA's en andere milieuconvenanten. Ook zal er een duidelijker koppeling worden
gelegd tussen de verbredingsthema's (energiebesparing buiten het directe productieproces)
en het innovatiebeleid. De systematiek van energiezorg zal aangepast worden
met name ten behoeve van de wat kleinere bedrijven om zo de administratieve
lastendruk te verminderen. Ook zal er strikter op worden toegezien dat de
gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Bedrijven die zich niet aan de gemaakte
afspraken houden worden uit de MJA gezet, waarbij tevens het Bevoegd Gezag,
verantwoordelijk voor de handhaving van de wet Milieubeheer, van de uitzetting
op de hoogte zal worden gesteld.
Voor een aantal sectoren die nu nog onder de MJA1 vallen zal een afwijkende
benadering worden gehanteerd. Met betrekking tot de zakelijke dienstverlening
met veel gebouwen, zoals banken, verzekeraars en universiteiten, constateren
de onderzoekers dat een overgang van de MJA1 naar de MJA2 weinig toegevoegde
waarde zal hebben. Het gaat bij deze groepen om duidelijke gebouwgebonden
energiefuncties. Een overweging hierbij is ook dat in het kader van de sectorale
CO2 streefwaarden de Gebouwde Omgeving onder de verantwoordelijkheid
van de minister van VROM valt. (2e Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 240,
nr. 4). Ik zal dan ook deze MJA's na het verstrijken van de looptijd
niet verlengen.
Een bijzondere plaats neemt het Milieuconvenant Grote Sportaccommodaties
in. Dit betreft een convenant tussen de ministeries van VWS, VROM en EZ aan
de ene kant en de beheerders van grote sportaccommodaties (zwembaden, sporthallen
en kunstijsbanen) aan de andere kant. Het convenant is breder dan alleen energie.
Omdat er te weinig participerende sportaccommodaties bleken te zijn en ook
de inspanningen van de accommodaties op het gebied van het halen van de (energiebesparings)doelstellingen
achterbleven, is in onderling overleg besloten het convenant op te heffen.
Dit past in het streven om convenanten strikter te handhaven. Energiebesparing
bij deze sector zal via de algemene aanpak voor gebouwen worden bevorderd.
U zult, zoals gebruikelijk, in september van dit jaar weer een MJA voortgangsrapportage
ontvangen. Ik zal dan aandacht besteden aan de uitvoering van de hier genoemde
verbeterpunten.
De Minister van Economische Zaken,
L. J. Brinkhorst