28 241
Energierapport 2002

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 februari 2005

Hierbij doe ik u, mede namens mijn collega van LNV, ter informatie een tweetal 1 evaluaties toekomen van de Meer Jaren Afspraken energie-efficiency (MJA). De eerste, deel A, is een evaluatie van het instrument MJA. De tweede, deel B, is een evaluatie van en door de deelnemers aan de MJA2. Beide evaluaties zijn door hetzelfde bureau uitgevoerd vanwege de onderlinge samenhang en verwevenheid.

De belangrijkste conclusies uit de evaluaties zijn dat met name de MJA2, de recentere Meer Jaren Afspraken waarin ook wordt gekeken naar de mogelijkheden om buiten het directe productieproces energie te besparen, tot duidelijk positieve effecten hebben geleid. Deelnemers aan de MJA2 doen het qua energiebesparing beter dan niet deelnemers.

Uit de evaluatie kwam ook een aantal verbeterpunten naar voren. Deze zullen zoveel mogelijk worden uitgevoerd.

Zo zal worden bekeken of er meer integratie kan plaatsvinden tussen de MJA's en andere milieuconvenanten. Ook zal er een duidelijker koppeling worden gelegd tussen de verbredingsthema's (energiebesparing buiten het directe productieproces) en het innovatiebeleid. De systematiek van energiezorg zal aangepast worden met name ten behoeve van de wat kleinere bedrijven om zo de administratieve lastendruk te verminderen. Ook zal er strikter op worden toegezien dat de gemaakte afspraken ook worden nagekomen. Bedrijven die zich niet aan de gemaakte afspraken houden worden uit de MJA gezet, waarbij tevens het Bevoegd Gezag, verantwoordelijk voor de handhaving van de wet Milieubeheer, van de uitzetting op de hoogte zal worden gesteld.

Voor een aantal sectoren die nu nog onder de MJA1 vallen zal een afwijkende benadering worden gehanteerd. Met betrekking tot de zakelijke dienstverlening met veel gebouwen, zoals banken, verzekeraars en universiteiten, constateren de onderzoekers dat een overgang van de MJA1 naar de MJA2 weinig toegevoegde waarde zal hebben. Het gaat bij deze groepen om duidelijke gebouwgebonden energiefuncties. Een overweging hierbij is ook dat in het kader van de sectorale CO2 streefwaarden de Gebouwde Omgeving onder de verantwoordelijkheid van de minister van VROM valt. (2e Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 28 240, nr. 4). Ik zal dan ook deze MJA's na het verstrijken van de looptijd niet verlengen.

Een bijzondere plaats neemt het Milieuconvenant Grote Sportaccommodaties in. Dit betreft een convenant tussen de ministeries van VWS, VROM en EZ aan de ene kant en de beheerders van grote sportaccommodaties (zwembaden, sporthallen en kunstijsbanen) aan de andere kant. Het convenant is breder dan alleen energie. Omdat er te weinig participerende sportaccommodaties bleken te zijn en ook de inspanningen van de accommodaties op het gebied van het halen van de (energiebesparings)doelstellingen achterbleven, is in onderling overleg besloten het convenant op te heffen. Dit past in het streven om convenanten strikter te handhaven. Energiebesparing bij deze sector zal via de algemene aanpak voor gebouwen worden bevorderd.

U zult, zoals gebruikelijk, in september van dit jaar weer een MJA voortgangsrapportage ontvangen. Ik zal dan aandacht besteden aan de uitvoering van de hier genoemde verbeterpunten.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven